ECLI:NL:TADRSGR:2023:211 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-189/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2023:211 |
---|---|
Datum uitspraak: | 16-10-2023 |
Datum publicatie: | 16-10-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-189/DH/DH |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Verweerster heeft een letselschadekwestie binnen het medische aansprakelijkheidsrecht behandeld, terwijl zij onvoldoende deskundig was op dat gebied. Zij heeft daarbij geen medisch adviseur geraadpleegd, vanwege haar foutieve opvatting dat de kosten van de medisch adviseur een financieel risico voor klaagster zouden zijn. Ook heeft het gebrek aan deskundigheid ertoe geleid dat het lang heeft geduurd voordat duidelijk werd welk traject zou worden ingezet. Uiteindelijk is gekozen voor een gezamenlijke opdracht met de verzekeraar aan een deskundige, met een bindend (en voor klaagster negatief) advies tot gevolg. Verweerster had deze zaak niet moeten behandelen, maar had klaagster moeten verwijzen naar een gespecialiseerd advocaat. Schending kernwaarde deskundigheid. Voorwaardelijke schorsing van 2 weken. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 16 oktober 2023 in de zaak 23-189/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigde: mr. E.W. Bosch
over:
verweerster
gemachtigde: mr. L.C. Dufour
1 INLEIDING
1.1 Klaagster is de moeder en wettelijk vertegenwoordiger van haar (minderjarige)
zoon. De zoon is in 2012 medisch behandeld in een ziekenhuis. Daarbij is aanvankelijk
een diagnose gemist. De aansprakelijkheidsverzekeraar van het ziekenhuis heeft aansprakelijkheid
erkend voor de schade door het delay (de vertraging in het stellen van de juiste diagnose).
1.2 Verweerster heeft klaagster onder meer bijgestaan bij het vorderen van schadevergoeding
van het ziekenhuis. De klacht ziet in de kern op de kwaliteit van die bijstand. Daarnaast
ziet de klacht op de overdracht van het dossier en de aansprakelijkstelling.
1.3 De raad zal hierna eerst het verloop van de procedure, de feiten waarop deze
beslissing is gegrond en de klachtonderdelen op een rij zetten. Daarna zal de raad
de klacht beoordelen en ingaan op de door beide partijen aangevoerde argumenten.
2 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
2.1 Bij brief van 4 februari 2022, ontvangen op 14 februari 2022, heeft klaagster
bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de
deken) een klacht ingediend over verweerster.
2.2 Op 8 maart 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K031 2022 van de
deken ontvangen.
2.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 4 september 2023. Daarbij
waren klaagster en haar gemachtigde, alsmede verweerster en haar gemachtigde aanwezig.
2.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met
14 (procedureel). Ook heeft de raad kennisgenomen van de brief met bijlagen van 24
april 2023 van de gemachtigde van verweerster.
3 FEITEN
3.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
3.2 Klaagster is de moeder en wettelijk vertegenwoordiger van haar (minderjarige)
zoon. De zoon is in 2012 medisch behandeld in een ziekenhuis. Daarbij is aanvankelijk
een diagnose gemist. De aansprakelijkheidsverzekeraar van het ziekenhuis, MediRisk,
heeft aansprakelijkheid erkend voor de schade door het delay (de vertraging in het
stellen van de juiste diagnose).
3.3 Klaagster heeft zich in 2012 tot verweerster gewend voor juridische bijstand.
Verweerster heeft klaagster eerst bijgestaan in een tuchtzaak tegen een betrokken
arts. Vervolgens heeft zij klaagster vanaf 1 oktober 2013 bijgestaan bij het vorderen
van schadevergoeding van het ziekenhuis.
3.4 Bij brief van 22 mei 2014 heeft verweerster aan MediRisk onder meer geschreven:
“Ik verzoek u mij een kopie toe te zenden van de AMA-Guide en de richtlijnen waarnaar
u verwijst in de brief aan de kinderneuroloog (…).
Voorlopig kan cliënte instemmen met de concept vraagstelling.”
3.5 Namens MediRisk is gereageerd bij brief van 26 mei 2014 en onder meer geschreven:
“Wij raden u aan om bij uw medisch adviseur informatie over de AMA-guide op te vragen
aangezien dit een zeer omvangrijk naslagwerk betreft. De AMA-Guides bevatten richtlijnen
die gehanteerd worden bij de beoordeling van de mate van invaliditeit. (…)
U geeft aan dat uw cliënte voorlopig kan instemmen met de conceptvraagstelling. Hoe
dienen wij dit te interpreteren? Kunnen wij nu overgaan tot verzending van de vraagstelling
aan [kinderneuroloog] of komt u hier nog bij ons op terug? Wellicht ten overvloede
wijzen wij erop dat de expertise gezamenlijk door partijen zal worden aangevraagd.
Dat brengt met zich mee dat de uitkomsten in beginsel een bindend advies vormen over
de vraag naar de omvang van de toerekenbare schade als gevolg van het delay vanaf
14 maart 2012.
Mogen wij de naam van uw medisch adviseur vernemen.”
3.6 Op 13 augustus 2014 heeft verweerster aan MediRisk onder meer het volgende
geschreven:
“Ik begrijp daaruit dat de expertise gezamenlijk zal worden aangevraagd en dat de
uitkomst daarom in beginsel een bindend advies zal zijn.
Op uw vraag wat u onder de mededeling dat cliënte voorlopig kan instemmen met de vraagstelling
dient te begrijpen, was bedoeld dat het mijns inziens mogelijk moet zijn om over de
bevindingen van de door MediRisk ingeschakelde deskundige, van mening te verschillen.
Met de vraagstelling op zich heb ik, maar ik ben geen medisch maar slechts juridisch
adviseur, geen problemen nu deze mij alleszins redelijk lijkt.
Momenteel heeft cliënte geen andere medisch adviseur die haar in deze bijstaat, mede
om reden van het feit dat zij in deze op basis van een toevoeging wordt bijgestaan.
Graag verneem ik van u of er aan cliënt een budget beschikbaar wordt gesteld om zelf
een medisch adviseur in te schakelen, nu zij, wanneer zij zich akkoord verklaard met
de vraagstelling, blijkbaar automatisch ook instemt met het resultaat ervan.”
3.7 Namens MediRisk is diezelfde dag gereageerd en is onder meer geschreven:
“Wij wijzen u erop dat wij in deze kwestie bij brief van 14 januari jl. aansprakelijkheid
hebben erkend voor een delay in de behandeling van het zoontje van uw cliënt. De redelijke
kosten die gemoeid zijn met het inwinnen van medisch advies zullen wij derhalve vergoeden.
Wij vernemen graag of u een medisch adviseur wenst inschakelen alvorens definitief
in te stemmen met de conceptvraagstelling zoals wij u deze eerder toezonden.”
3.8 Bij brief van 14 november 2014 heeft verweerster in een brief aan mevrouw K
onder meer geschreven:
“Cliënte mag zich op haar beurt dooreen eigen arts-deskundige laten bijstaan, waarbij
haar keuze op u is gevallen. Een en ander in verband met de wijze waarop u haar indertijd
hebt bijgestaan en begeleid, waarvoor cliënte veel waardering heeft. (…)
Ik hoop u tegen die tijd ook de voorwaarden van MediRisk voor de vergoeding en dergelijke
toe te kunnen zenden. Ondanks herhaalde verzoeken daartoe ben ik er helaas nog niet
in geslaagd deze te verkrijgen en moet het tot op heden doen met de algemene opmerking
dat (citaat) ‘de kosten van medisch advies en juridisch bijstand worden vergoed voor
zover deze voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets.’”
3.9 Op 29 juni 2015 is namens MediRisk aan verweerster onder meer geschreven:
“Wij besproken, onder meer, dat het in het belang van uw cliënte en haar zoontjes
is dat er een gezamenlijke expertise bij [kinderneuroloog] zal plaatsvinden. Met behulp
van een gezamenlijk expertiserapport kunnen de toerekenbare gevolgen van het verwijtbare
delay in kaart worden gebracht.
Het staat u uiteraard vrij gebruik te maken van de medisch adviseur in het expertisetraject
en eventueel daarna. Echter, in dat geval zijn uw cliënte en u opdrachtgever van de
te raadplegen medische adviseur. MediRisk is bij die overeenkomst geen partij. MediRisk
zal, zoals reeds eerder toegezegd, uiteraard de redelijke kosten rechtsbijstand voldoen
volgens 6:96 BW en de dubbele redelijkheidstoets. Wij zullen geen bindende afspraken
maken met uw medisch adviseur over de kosten die zij in rekening kunnen brengen bij
MediRisk. Wij zijn immers geen partij.”
3.10 Namens MediRisk is op 9 december 2015 aan verweerster onder meer geschreven:
“Wij wijzen er nogmaals op dat partijen op voorhand gebonden zijn aan de uitkomsten
van een gezamenlijk aangevraagd deskundigenrapport. Er kan dus geen sprake zijn van
het ‘voorlopig’ instemmen met een vraagstelling. In het kader van de zorgvuldigheid
vernemen wij graag eenduidig van u of uw cliënte kan instemmen met de vraagstelling.
Wilt u zo vriendelijk zijn ons per omgaande uw reactie te laten weten?
Overigens merken wij op dat wij inmiddels al bijna anderhalf jaar doende zijn met
het opstarten van een expertisetraject. In het kader van de voortgang en de zorgvuldigheid
kunnen wij ons voorstellen dat wij ons tot de rechter zullen wenden, teneinde op korte
termijn een deskundigenbericht te verkrijgen. Wij zijn van mening dat een dergelijk
traject de voortgang ten goede zal komen, hetgeen zowel in het belang van uw cliënt
als in ons belang is.
Mag ik er overigens vanuit gaan dat u geen gebruik maakt van de diensten van de medisch
adviseur? Indien dat wel het geval is verzoek ik u nogmaals om de naam en adresgegevens
van uw medische adviseur, zodat ik deze kan opnemen de vraagstelling.”
3.11 Op 7 januari 2016 heeft verweerster het Neuro-Orthopaedisch Centrum benaderd
en daarbij onder meer geschreven:
“Namens een cliënt ben ik op zoek naar een deskundige die bereid is cliënt bij te
staan als externe deskundige op het gebied van (kinder)neurologie. (…)
De verzekeraar (…) vergoedt de kosten voor de inschakeling van een externe deskundige,
volgens de door haar gehanteerde ‘dubbele redelijkheidstoets’.”
3.12 Op 11 januari 2016 heeft neuroloog X gereageerd, verschillende vragen gesteld
en onder meer geschreven:
“De vraagstelling ter verduidelijking van een eventuele (letsel)schade is mij niet
duidelijk. Wordt daarbij de inmiddels veel toegepaste IWDM vraagstelling gehanteerd?
Als het gaat om een zaak tussen twee partijen (namelijk uw cliënte enerzijds en MediRisk
anderzijds) dan kan ik slechts als neutrale en onafhankelijke deskundige optreden.
Dit kan dus ook betekenen dat mijn bevindingen uw cliënte kunnen tegenvallen.”
3.13 Verweerster heeft de vragen diezelfde dag per e-mail beantwoord en stukken
toegestuurd.
3.14 Neuroloog X heeft op 12 januari 2016 gereageerd en onder meer geschreven:
“Ik begrijp dat MediRisk de aansprakelijkheid heeft erkend voor het inadequaat handelen
van een neuroloog in het (…) ziekenhuis. Ik zie echter ook, dat al een jaar geleden
MediRisk de zoon van uw cliënte voor een expertise heeft aangeboden aan de neuroloog
[naam] te Amsterdam. Blijkbaar is het onderzoek bij mijn collega daar niet doorgegaan…?
(…)
Overigens is de vraagstelling in de brief van MediRisk conform hetgeen gebruikelijk
is in deze kwesties en mij bekend. (…)
In dit verband wijs ik erop dat ik alleen als neutrale en onafhankelijke deskundige
kan optreden (…).
Rekening houdend met bovenstaande ben ik bereid als deskundige op te treden. (…) Voorts
is van belang dat MediRisk hiervan in kennis wordt gesteld, dat de medisch adviseur
zich akkoord verklaart met een door mij te verrichten onderzoek en ook bereid is om
een door mij in te dienen nota te vergoeden.
Heeft u overigens zelf een medisch adviseur op wie u een beroep kan doen om rapportages
te beoordelen..?”
3.15 Op 16 januari 2016 heeft verweerster in reactie aan de neuroloog onder meer
geschreven:
“[Naam] is de deskundige die door de verzekeraar is aangesteld. Cliënt stelt er prijs
op, en dat is haar ook toegestaan door de verzekeraar, om een eigen deskundige aan
te stellen. Een eerder daartoe opgestart traject is mislukt. Zodoende is cliënte nog
steeds op zoek naar een onafhankelijk deskundige.
Cliënte heeft er begrip voor dat u neutraal en onafhankelijk bent. (…) De door cliënte
gestelde voorwaarde betreft uitsluitend het feit dat u akkoord bent met de honorering
van de verzekeraar.”
3.16 Namens MediRisk is op 28 januari 2016 aan verweerster onder meer geschreven
dat is afgesproken het expertise-traject voorlopig even ‘on hold’ te zetten, dat verweerster
bij haar medisch adviseur advies gaat inwinnen en dat verweerster bij neuroloog X
expliciet onder de aandacht brengt dat hij zal optreden als verweersters medisch adviseur
en niet als onafhankelijk deskundige. Verder staat in de e-mail nog:
“In deze kwestie hebben wij aansprakelijkheid erkend. Dat brengt met zich mee dat
wij de redelijke kosten van uw medisch adviseur op grond van art. 6:96 BW zullen vergoeden.
Om hierover geen onduidelijkheid te laten bestaan kan ik op voorhand bevestigen dat
wij op dit moment bereid zijn maximaal € 1.000,- inclusief btw te voldoen ter zake
de kosten die u maakt voor het inschakelen van een medisch adviseur.”
3.17 Verweerster heeft de inhoud van het bericht doorgestuurd aan neuroloog X,
waarna deze bij e-mail van 2 februari 2016 aan verweerster heeft laten weten dat hij
nu begrijpt dat hij geacht wordt medisch adviseur te zijn en dat hij daaraan niet
kan voldoen omdat hij dan zijn onafhankelijkheid zou verliezen.
3.18 Verweerster heeft in een brief van 7 november 2016 aan klaagster onder meer
het volgende geschreven:
“Op vrijdag 21 oktober jl. hebben wij besproken dat u instemt met de opdracht welke
MediRisk aan de onafhankelijke deskundige [naam] wil verstrekken alsmede met de opgestelde
vragenlijst welke u eerder werd toegezonden.
U gaf er aanvankelijk de voorkeur aan zelf opdracht te verstrekken aan een deskundige.
De deskundigen welke ik namens u heb aangeschreven, hebben alle te kennen gegeven,
voor zover zij wensten mee te werken, dit te willen doen op basis van een bepaald
uurtarief. MediRisk hanteert op haar beurt een bepaalde norm, de ‘dubbele redelijkheidstoets’
voor de vergoeding van dergelijke kosten.
Het is niet denkbeeldig dat er een discrepantie gaat ontstaan tussen het door de deskundige
in rekening gebrachte tarief en hetgeen de verzekering bereid is te vergoeden. Een
en ander zou ertoe kunnen leiden dat u (het risico loopt) de kosten van de deskundige
(deels) zelf dient te vergoeden. U hebt te kennen gegeven dat dit geen optie voor
u is. (…)
Reden waarom u hebt aangegeven dat u een dergelijk risico niet kunt dragen naar aanleiding
waarvan wij overeen zijn gekomen dat ik MediRisk zal berichten dat u akkoord bent
met de vragenlijst en het onderzoek door de onafhankelijke deskundige mevrouw [naam].
Afhankelijk van de uitkomst daarvan kunt u nadere overwegingen maken ten aanzien van
leningen welke u bij familieleden eventueel zou kunnen afsluiten om zelf kosten van
een eigen deskundige te voldoen, voor zover MediRisk deze niet zou voldoen.”
Klaagster heeft deze brief op 11 november 2016 voor akkoord ondertekend.
3.19 Op 8 mei 2017 heeft verweerster aan MediRisk onder meer geschreven dat haar
cliënt instemt met de inschakeling van dr. V.
3.20 Namens MediRisk is op 11 augustus 2017 aan verweerster onder meer het volgende
geschreven:
“Hoewel ik waardeer dat u ter ondersteuning van de moeder van [zoon] mee wilt gaan,
is de aanwezigheid van de advocaat van een patiënt bij een gesprek met een deskundige
niet gebruikelijk en ook niet wenselijk. Het is dan ook niet nodig om hier als advocaat
kosten voor te maken zodat de kosten die hiermee samenhangen door ons niet zullen
worden vergoed.”
3.21 Op 11 december 2017 was het rapport van dr. V gereed. Klaagster heeft geen
gebruik gemaakt van haar correctie- of blokkeringsrecht.
3.22 Op 15 april 2020 heeft verweerster aan een (andere) zoon van klaagster onder
meer geschreven dat zij zich niet meer in staat acht klaagster verder bij te staan
in de zaak. ‘Ik stuurde uw moeder alle stukken toe en heb deze zelfs bij haar thuis
laten bezorgen. Ik heb er dan ook moeite mee dat u stelt dat uw moeder niet in het
bezit is van het dossier.
3.23 De gemachtigde van klaagster heeft bij brief van 30 juni 2020 aan verweerster
bericht dat hij de behandeling van klaagsters zaak overneemt, met het verzoek het
volledige dossier, inclusief medische informatie, aan hem te doen toekomen.
3.24 Op 23 september 2020 heeft verweerster in een e-mail aan de gemachtigde van
klaagster onder meer geschreven:
“Omdat de zaak niet tot het gewenste resultaat leidde, in die zin dat ik meende verder
niets voor cliënte te kunnen doen, heb ik er bij (de zoon van) cliënte op aangedrongen
zich tot een andere advocaat te wenden. Een en ander in de hoop dat een andere advocaat
wellicht tot een beter resultaat kan komen.��
Vandaar mijn veronderstelling dat sprake is van een second opinion .(…)
Ik stuurde u het medisch dossier toe waarom mij was verzocht. (…) Ik meende mijnerzijds
dat u op basis van de door mij aan u toegezonden stukken (het medisch dossier) goed
in staat zou zijn een en ander te beoordelen en de zaak zelf opnieuw zou kunnen oppakken
in de vorm van (inderdaad) een 2e opinie. Ik ben er immers niet in geslaagd het gewenste
resultaat te bereiken (…).
De voorwaarden zijn zodanig, zoals u ongetwijfeld bekend, dat partijen zijn gebonden
aan de uitkomst van het deskundigenonderzoek, wat reeds heeft plaats gevonden en waarvan
het resultaat in ‘lekentaal’ eigenlijk is dat er geen sprake is van vervolgschade.
(…)
Bijgaand doe ik u gedigitaliseerde documenten uit dit dossier toekomen. (…) Zodoende
voeg ik tevens de uitspraak inzake de aangevraagde (en afgewezen) dubbele kinderbijslag
bij.”
3.25 Op 24 september 2021 heeft de gemachtigde van klaagster verweerster aansprakelijk
gesteld en daarbij onder meer het volgende geschreven:
“Ik heb u destijds verzocht om een afschrift van het dossier. Uiteindelijk hebt u
mij, na langdurig aandringen, in het bezit gesteld van een deel van de correspondentie.
Daaruit bleek mij dat er inmiddels een medische expertise heeft plaatsgevonden bij
neuroloog [dr. V] die bij rapporteerde op 11 december 2017. [Dr. V] concludeerde tot
een delay in de behandeling van 14 maart 2012 tot 19 april 2012. Vervolgens hebt u
geconcludeerd dat u verder niet zoveel meer voor cliënte kon doen.”
De gemachtigde van klaagster heeft verweerster in de brief verzocht deze door te geleiden
naar haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar met het verzoek aan de verzekeraar
om aansprakelijkheid te erkennen.
3.26 Op 2 september 2021 is namens MediRisk aan de gemachtigde van klaagster onder
meer geschreven:
“We brengen onder uw aandacht dat dit rapport gezamenlijk met de toenmalige belangenbehartiger
tot stand is gekomen. (…) Het enkele feit dat uw medische adviseur zich niet kan vinden
in de bevindingen van de deskundige is geen reden om een rapport terzijde te leggen.
(…)
Bij bestudering van het dossier zagen wij dat de toenmalige belangenbehartiger geen
smartengeld gevorderd heeft voor het door ons erkende delay. Wij betreuren het dat
er nog geen smartengeld door ons is voldaan. Voor het door ons erkende delay zijn
wij bereid om een bedrag van € 750,00 betaalbaar te stellen. Graag vernemen wij of
uw cliënten een BEM-rekening hebben geopend voor betrokkene. Kunt u mij daaromtrent
nader berichten?”
3.27 Op 11 oktober 2021 is namens MediRisk aan de gemachtigde van klaagster onder
meer geschreven:
:”Bijgaand treft u correspondentie aan waaruit blijkt dat de expertise gezamenlijk
tot stand gekomen is. (…)
U zult begrijpen dat wij niet meewerken aan een nieuwe medische expertise.”
3.28 Bij brief van 4 februari 2022, ontvangen op 14 februari 2022, is namens klaagster
deze klacht over verweerster ingediend bij de deken.
3.29 Bij e-mail van 27 oktober 2022 heeft de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar
van verweerster aan de gemachtigde van klaagster bevestigd dat de aansprakelijkstelling
is ontvangen.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster
het volgende.
a) Verweerster is (althans was) niet deskundig op het rechtsgebied waarop zij rechtshulp
verleende, het medische aansprakelijkheidsrecht.
Dit raakt aan de kernwaarde deskundigheid. Klaagster wijst op de volgende punten:
- Verweerster heeft op 22 mei 2014 richtlijnen opgevraagd bij de aansprakelijkheidsverzekeraar.
Geen enkele redelijk handelend en redelijk bekwaam letselschadeadvocaat stelt deze
vraag, omdat de eigen medische adviseur in het bezit is of toegang heeft tot de betreffende
richtlijnen.
- De aansprakelijkheidsverzekeraar heeft op 29 juni 2015 een toelichting aan verweerster
gegeven over vergoeding van de kosten van de medisch adviseur, terwijl deze toelichting
niet nodig zou zijn geweest bij een redelijk bekwaam en redelijk handelend letselschadeadvocaat.
- De aansprakelijkheidsverzekeraar heeft op 11 augustus 2017 een toelichting gegeven
over het expertiseonderzoek, terwijl deze toelichting niet nodig zou zijn geweest
bij een redelijk bekwaam en redelijk handelend letselschadeadvocaat.
- De e-mailwisseling tussen verweerster en neuroloog X: verweerster heeft hem geschreven
dat zij op zoek is naar een medisch adviseur, maar de neuroloog heeft het verzoek
opgevat als een uitnodiging voor een expertise, wat onder meer blijkt uit zijn verwijzing
naar de IWMD-vraagstelling. Uiteindelijk heeft de neuroloog op 18 januari 2016 een
eenzijdige expertise aangeboden, wat iets anders is dan een advies van een medisch
adviseur.
- Verweerster heeft op 23 september 2020 aan de gemachtigde van klaagster bericht
dat zij verder niets voor klaagster kan doen, terwijl uit een bericht van de aansprakelijkheidsverzekeraar
van 2 september 2021 blijkt dat zij de wel vorderbare schade (smartengeld) niet heeft
gevorderd en geïncasseerd.
b) Verweerster heeft zich – ten onrechte – in een medische aansprakelijkheidszaak
niet laten adviseren door een medisch adviseur.
Klaagster stelt dat het in iedere letselschadezaak, maar zeker wanneer het gaat om
medische aansprakelijkheid, van belang is dat de belangenbehartiger zich voorziet
van bijstand door een ervaren medisch adviseur. Als jurist kan een belangenbehartiger
immers geen gefundeerd oordeel hebben over de medisch inhoudelijke kant van de zaak.
Klaagster stelt dat de aansprakelijkheidsverzekeraar er meermaals op heeft gewezen
dat de redelijke kosten voor rechtsbijstand, waaronder die voor de inschakeling van
een medisch adviseur, op grond van art. 6:96 BW voor vergoeding in aanmerking zouden
komen. Verweerster zocht echter 100% zekerheid, door vooraf om een budget voor een
medisch adviseur te vragen, althans een harde garantie dat de verzekeraar deze kosten
hoe dan ook zou voldoen. Klaagster stelt dat iedere redelijk handelend en redelijk
bekwaam advocaat had geweten dat de kosten van een medisch adviseur zelden tot nooit
tot discussie leiden.
Weliswaar heeft verweerster getracht een onafhankelijke medisch adviseur te vinden,
maar heeft zij ook de behandelend neuroloog van de zoon gevraagd als medisch adviseur
op te treden. Dit terwijl een behandelend arts op grond van de gedragsregels niet
mag adviseren over de eigen patiënten. Verweerster heeft geen contact gezocht met
een van de vele medische adviesbureaus.
Klaagster verwijst naar het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 sept
2007 (ECLI:NL:GHLEE:2007:BB3156) en de beslissing van het Hof van Discipline van 21
augustus 2020 (ECLI:NL:TAHVD:2020:144).
Nu de verzekeraar bereid was de redelijke kosten van een medisch adviseur te voldoen,
was er geen enkele reden om geen bijstand in te roepen van een medisch adviseur.
c) Verweerster heeft het dossier, desgevraagd, niet zorgvuldig overgedragen.
De gemachtigde van klaagster heeft bij brief van 30 juni 2020 verweerster verzocht
om een afschrift van het dossier. Verweerster heeft dat verzoek, althans niet volledig
ingewilligd . Zij heeft aanvankelijk alleen enkele medische stukken verstrekt. Een
groot deel van de correspondentie met klaagster en met de aansprakelijkheidsverzekeraar
heeft zij niet verstrekt. Bij e-mail van 11 oktober 2021 zond de aansprakelijkheidsverzekeraar
nog de correspondentie die niet in het dossier aanwezig was. Tegelijkertijd zijn door
verweerster stukken verstrekt waarom niet verzocht was en die niet onder de overgelegde
machtiging vielen, zoals een uitspraak van de rechtbank Den Haag over een zaak van
de wettelijk vertegenwoordigster tegen de raad van bestuur van de SVB.
d) Verweerster heeft in het geheel niet gereageerd op de aansprakelijkstelling.
Verweerster is bij brief van 24 september 2021 aansprakelijk gesteld. Er is geen enkele
reactie van haar ontvangen. Klaagster stelt dat van een redelijk handelend en redelijk
bekwaam advocaat verwacht mag worden dat hij/zij de aansprakelijkstelling doorgeleidt
aan de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar onder gelijktijdige kennisgeving hiervan
aan de nieuwe advocaat van klaagster. Het is in strijd met de tuchtnorm om een gemotiveerde
aansprakelijkstelling, ontvangen van een andere advocaat, onbeantwoord te laten.
5 VERWEER
5.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
6 BEOORDELING
Ontvankelijkheid klachtonderdelen a en b
6.1 Verweerster heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de klachtonderdelen
a en b niet-ontvankelijk zijn, omdat de klacht buiten de termijnen van artikel 46g
Advocatenwet is ingediend.
6.2 Op grond van artikel 46g lid 1 aanhef en onder a Advocatenwet wordt een klacht
niet-ontvankelijk verklaard indien deze wordt ingediend na het verloop van drie jaren
na de dag waarop de klager kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen
nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.
De ratio van deze bepaling is dat de rechtszekerheid meebrengt dat een advocaat niet
tot in lengte van dagen bedacht hoeft te zijn op tuchtklachten over gedragingen in
het verleden. Op deze regel bevat lid 2 van genoemd artikel een uitzondering voor
het geval de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat pas later bekend
zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een
jaar nadat de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De ratio
van deze bepaling is dat het niet rechtvaardig is een klager zijn klachtrecht te ontzeggen
als hij eerst later op de hoogte raakt van de gevolgen van het handelen of nalaten
van de advocaat. Het gaat hier om een vervaltermijn die ambtshalve door de tuchtrechter
wordt toegepast (verg. HvD 15-03-2019 ECLI:NL:TAHVD:2019:23).
Alleen onder (zeer) bijzondere omstandigheden kan een overschrijding van deze termijn
verschoonbaar zijn (verg. HvD 21-09-2020 ECLI:NL:TAHVD:2020:192).
6.3 De raad is van oordeel dat de driejaarstermijn van artikel 46g lid 1 aanhef
en onder a Advocatenwet is verlopen. Het handelen of nalaten dat verweerster verweten
wordt betreft haar bijstand aan klaagster in (met name) de periode 2013 tot en met
2017. Niet ter discussie staat dat klaagster toen kennis heeft genomen van het handelen
of nalaten van verweerster: zij heeft immers in de onder 3.18 genoemde verklaring
van 11 november 2016 ingestemd met het door verweerster gedane voorstel, waarna zij
eind 2017 kennis heeft genomen van het rapport van dr. V. Kennisneming van deze stukken
is bepalend voor de aanvangsdatum vanr de driejaarstermijn (verg. HvD 14 juni 2019
ECLI:NL:TAHVD:2019:143). Voor het aanvangen van deze termijn is niet van belang of
klaagster het besef had dat dit handelen mogelijk klachtwaardig zou zijn. Hieruit
volgt dat de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 46g lid 1 aanhef en onder 1 aanving
in 2016/2017. De klacht is niet binnen drie jaar na die datum ingediend.
6.4 Waar het gaat om het aanvangstijdstip van de in artikel 46g lid 2 Advocatenwet
bedoelde termijn is doorslaggevend wanneer klaagster voldoende zekerheid heeft gekregen
dat zij mogelijke nadelige gevolgen heeft ondervonden van het handelen of nalaten
van verweerster. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als klaagster kennis heeft gekregen
van een juridisch advies of een rechterlijk oordeel waaruit dit blijkt (verg. HR 9
oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1603).
6.5 De raad stelt vast dat de gemachtigde van klaagster zich bij brief van 30 juni
2020 heeft gesteld als opvolgend advocaat en heeft verzocht om het dossier. Duidelijk
is dat hij dit niet onverwijld heeft gekregen: de gemachtigde stelt dit en verweerster
heeft erkend dat zij aanvankelijk alleen de medisch relevante gegevens heeft gestuurd.
De raad kan niet exact vaststellen op welk moment de gemachtigde van klaagster over
het volledige dossier beschikte. Wel kan worden vastgesteld dat op 24 september 2021
een aansprakelijkstelling aan verweerster is gestuurd. Dat is voor de raad het eerste
kenbare moment waarop vaststaat dat klaagster bekend is met de gevolgen van het handelen
of nalaten van verweerster. De raad is van oordeel dat de termijn van artikel 46g
lid 2 Advocatenwet in ieder geval op dat moment is gaan lopen. De in februari 2022
ingediende klacht is daarom binnen de termijn van één jaar bedoeld in artikel 46g
lid 2 Advocatenwet ingediend. De klachtonderdelen a en b zijn ontvankelijk.
Inhoudelijk toetsingskader
6.6 De raad hanteert als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de
kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij
deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat
heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waarvoor
de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. Die vrijheid is niet
onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer
in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Die eisen houden in dat zijn
werk dient te voldoen aan de professionele standaard binnen de beroepsgroep. Nu binnen
de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen,
schriftelijk vastgelegde professionele standaarden, toetst het hof of verweerder heeft
gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende
advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vgl. HvD 3 april 2020,
ECLI:NL:TAHVD:2020:80.
Algemene overweging
6.7 De raad overweegt dat de zaak die verweerster in behandeling had een letselschadekwestie
binnen het (bredere) medische aansprakelijkheidsrecht betrof. De aansprakelijkheid
als gevolg van een medische fout was erkend door MediRisk. Verweersters bijstand betrof
de (mogelijke) letselschade als gevolg van die medische fout in alle facetten. Vaststelling
van die letselschade is complex en verloopt veelal langs vaste (deels ook ongeschreven)
procedurele paden, waarbinnen een letselschadeadvocaat en een medische adviseur ieder
hun eigen deelterrein hebben.
6.8 De raad zal eerst klachtonderdeel b beoordelen en vervolgens de klachtonderdelen
a, c en d.
Klachtonderdeel b – medisch adviseur
6.9 Klaagster verwijt verweerster dat zij zich – ten onrechte – niet heeft laten
adviseren door een medisch adviseur.
6.10 De raad overweegt dat in de wet geen algemene afdwingbare juridische verplichting
tot het inschakelen van een medisch adviseur is opgenomen. Uit jurisprudentie, waaronder
de beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waar klaagster naar verwijst (ECLI:NL:GHLEE:2007:BB3156),
volgt dat “een redelijk handelend en redelijk bekwaam letselschadeadvocaat in het
onderhavige geval, waarin sprake was van een ernstig ongeval met een jong kind, dat
daardoor tamelijk ernstig letsel oploopt, een medisch adviseur had moeten inschakelen
alvorens over te gaan tot een voorbehoudloze afwikkeling van de schade.” De ernst,
omvang en complexiteit van het concrete geval bepalen de noodzaak voor de inschakeling
van een medisch adviseur.
6.11 Naar het oordeel van de raad was er in de zaak die verweerster behandelde
alle reden om een medisch adviseur in te schakelen, gezien de ernst, omvang en complexiteit
van de zaak, waarbij het door een medisch deskundige op te stellen rapport na akkoord
over de vraagstelling tussen partijen gold als bindend advies. Verweerster heeft inschakeling
van een medisch adviseur echter achterwege gelaten, (alleen) vanwege het kostenaspect
c.q. kostenrisico. Verweerster heeft gedurende langere tijd verschillende pogingen
gedaan een medisch adviseur te vinden, maar heeft uiteindelijk geen adviseur ingeschakeld
vanwege de financiële risico’s. Dit terwijl de aansprakelijkheidsverzekeraar reeds
had toegezegd de redelijke kosten (op basis van de dubbele redelijkheidstoets) voor
een medisch adviseur te zullen vergoeden. Dat klaagster door verweerster is gewezen
op de risico’s en mogelijke gevolgen van het achterwege laten van de inschakeling
van een medisch adviseur is de raad niet gebleken, terwijl dit wel verweersters verantwoordelijkheid
was. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster op dit punt niet gehandeld met
de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mocht
worden verwacht. Dit klachtonderdeel is daarom gegrond.
Klachtonderdeel a - deskundigheid
6.12 Verweerster heeft gesteld dat zij ervaring heeft met tuchtzaken en (schade)procedures
en zodoende voldoende deskundig was om de belangen van klaagster te behartigen. Naar
het oordeel van de raad is van verweersters deskundigheid onvoldoende gebleken. De
overgelegde stukken, zoals hiervoor weergegeven onder de feiten, geven een beeld van
de communicatie tussen verweerster en de verschillende betrokkenen, waaronder de aansprakelijkheidsverzekeraar.
De communicatie vanuit verweerster is weinig sturend en doortastend en wekt de indruk
dat zij enigszins onwennig is in de verhouding met onder meer de aansprakelijkheidsverzekeraar.
Het verbaast onder meer dat het tot eind 2016 heeft geduurd voor er duidelijkheid
bestond over het traject dat zou worden ingezet, namelijk dat een onafhankelijk deskundige
zou worden ingeschakeld.
6.13 Verweerster is bovendien geen lid van bijvoorbeeld de beroepsvereniging voor
letselschadeadvocaten. Hoewel lidmaatschap geen vereiste is, geldt wel dat deze beroepsvereniging
specifieke kwaliteitseisen stelt aan letselschadeadvocaten, waaronder een postdoctorale
opleiding Personenschade en een jaarlijkse urennorm. Verweerster had twijfel over
haar deskundigheid weg kunnen nemen door bijvoorbeeld te wijzen op een dergelijk lidmaatschap,
een opleiding of (ander) keurmerk. Dat heeft zij niet gedaan en daarvan is niet gebleken.
6.14 Door klaagster is op een vijftal concrete punten gewezen (zoals onder 4.1
weergegeven). Al deze punten geven reden om te twijfelen aan verweersters deskundigheid
in deze specifieke kwestie. Zo heeft zij richtlijnen opgevraagd bij de aansprakelijkheidsverzekeraar,
terwijl zij via haar medisch adviseur daarover had kunnen beschikken. Ook heeft zij
de eigen arts van het kind gevraagd als deskundige, terwijl dat volgens de gedragsregels
niet is toegestaan. Aangevuld met door verweerster ingenomen stellingen over onder
meer de gezondheid van klaagsters zoon en over haar eigen deskundigheid, alsmede het
feit dat zij geen medisch adviseur heeft ingeschakeld (zoals hiervoor overwogen),
groeit de twijfel aan haar deskundigheid.
6.15 De raad is op grond van het voorgaande van oordeel dat verweerster onvoldoende
deskundig was op het gebied van het medische aansprakelijkheidsrecht, terwijl juist
bij een dergelijk specialistisch werkterrein deskundigheid van bijzonder groot belang
is. Ook dit klachtonderdeel is daarom gegrond.
Klachtonderdeel c – dossieroverdracht
6.16 Op 30 juni 2020 heeft de gemachtigde van klaagster de overdracht van de zaak
aan verweerster gemeld. Daarbij is verzocht om overdracht van het dossier inclusief
medische informatie. Verweerster heeft verklaard dat zij in reactie op het verzoek
de medisch relevante gegevens aan de gemachtigde heeft gezonden. Zij heeft dus niet,
zoals door de gemachtigde verzocht, het volledige dossier verstrekt. Verweerster stelt
dat zij daarna, op herhaald verzoek van verweerder c.q. een medewerkster van zijn
kantoor, nog stukken verstrekt heeft. Klaagster heeft verder onbetwist gesteld dat
er door verweerster ook stukken zijn verstrekt, waar niet om was verzocht. Daarmee
staat vast dat verweerster het dossier niet direct zorgvuldig en volledig heeft overgedragen.
Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.
Klachtonderdeel d – aansprakelijkstelling
6.17 Bij brief van 24 september 2021 heeft klaagster verweerster aansprakelijk
gesteld. Dat zij heeft gereageerd op de aansprakelijkstelling is niet gebleken. Pas
met het antwoord (van 15 juli 2022) op deze tuchtklacht heeft verweerster voor het
eerst gereageerd. Verder blijkt uit het dossier dat zij de aansprakelijkstelling op
enig moment heeft gemeld bij haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, maar niet
vast te stellen is wanneer precies. Dit terwijl een advocaat een aansprakelijkstelling
onverwijld aan de verzekeraar dient te melden. De raad kan enkel vaststellen dat de
verzekeraar (pas) op 27 oktober 2022 heeft bevestigd dat verweerster de claim heeft
aangemeld. Ook dit klachtonderdeel is gegrond.
7 MAATREGEL
7.1 Verweerster heeft niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk
bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mocht worden
verwacht. Zij heeft een letselschadekwestie binnen het medische aansprakelijkheidsrecht
behandeld, terwijl zij onvoldoende deskundig was op dat gebied. Zij heeft daarbij
geen medisch adviseur geraadpleegd, vanwege haar foutieve opvatting dat de kosten
van de medisch adviseur een financieel risico voor klaagster zouden zijn. Ook heeft
het gebrek aan deskundigheid ertoe geleid dat het lang heeft geduurd voordat duidelijk
werd welk traject zou worden ingezet. Uiteindelijk is gekozen voor een gezamenlijke
opdracht met de verzekeraar aan een deskundige, met een bindend (en voor klaagster
negatief) advies tot gevolg. Verweerster had deze zaak niet moeten behandelen, maar
had klaagster moeten verwijzen naar een gespecialiseerd advocaat. Zij heeft gehandeld
in strijd met de kernwaarde deskundigheid.
7.2 De raad ziet in de aard en ernst van verweersters handelen, alsmede de cumulatie
van fouten, in combinatie met de klachtonderdelen c en d en ondanks verweersters blanco
tuchtrechtelijk verleden, aanleiding om een voorwaardelijke schorsing van twee weken
op te leggen. Dat verweerster inmiddels geen advocaat meer is, maakt daarbij geen
verschil.
8 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
8.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel
46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar
vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster
geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk
aan verweerster door.
8.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
8.3 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen gegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van schorsing voor de duur van twee weken op;
- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad
van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerster de navolgende
algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat verweerster zich binnen de hierna te melden
proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde
gedraging;
- stelt de proeftijd op een periode van twee jaren, ingaande op de dag dat deze
beslissing onherroepelijk wordt.
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 8.3.
Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. A. Schaberg en J.G. Colombijn-Broersma, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2023.