ECLI:NL:TADRSGR:2023:210 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-354/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2023:210
Datum uitspraak: 16-10-2023
Datum publicatie: 16-10-2023
Zaaknummer(s): 23-354/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over de advocaat wederpartij in een familiezaak ongegrond. Dat verweerster klaagster en haar advocaat niet over het verzoekschrift heeft geïnformeerd is niet klachtwaardig. De oproeping van partijen in een verzoekschriftprocedure is de verantwoordelijkheid van de rechtbank. Dat verweerster de verhinderdata van klaagsters advocaten niet heeft gevraagd is niet gebleken.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 16 oktober 2023 in de zaak 23-354/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
gemachtigde: M.A.K. Rahman

over:

verweerder


1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 11 december 2022 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2    Op 17 mei 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2023/32 van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 4 september 2023. Daarbij waren klaagsters (via videoverbinding) en haar gemachtigde, alsmede verweerder aanwezig. 
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 15. Ook heeft de raad kennisgenomen van de twee e-mails met bijlagen van klaagster van 4 juni 2023.

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Klaagster heeft een minderjarige dochter. Klaagster is niet gehuwd (geweest) met de biologische vader (hierna: de vader) van de dochter. De vader heeft de dochter erkend. Klaagster oefende alleen het gezag uit. 
2.3    Klaagster en de vader zijn in verschillende procedures verwikkeld geweest over onder meer de omgang tussen de vader en de dochter. Verweerder staat de vader bij. 
2.4    Uit beschikkingen uit 2013, 2015, 2016, 2019 en 2020 blijkt dat klaagster in ieder geval tot 12 februari 2020 werd bijgestaan door mr. L. 
2.5    Bij beschikking van 4 november 2019 is de dochter onder toezicht gesteld. De dochter stond ook in augustus 2020 onder toezicht.
2.6    Op 18 augustus 2020 heeft verweerster zich uitgeschreven uit de gemeentelijke basisadministratie met als reden emigratie.
2.7    Bij beschikking van 25 augustus 2020 is spoeduithuisplaatsing, in casu plaatsing van de dochter bij vader, gelast. 
2.8    Op 1 september 2020 heeft verweerder een verzoekschrift tot wijziging van het gezag ingediend, inhoudende het verzoek dat het ouderlijk gezag over de dochter voortaan aan klaagster en de vader gezamenlijk toekomt. 
2.9    Op 8 september 2020 heeft de rechtbank (de verlenging van) de uithuisplaatsing mondeling behandeld. Klaagster was daarbij niet aanwezig. Mr. R was namens haar aanwezig. Bij beschikking van diezelfde dag is de machtiging uithuisplaatsing verlengd.
2.10    Op 18 september 2020 is een vonnis in kort geding gewezen, na zittingen van 23 juli 2020 en 15 september 2020. Op 23 juli 2020 is klaagster zonder advocaat ter zitting verschenen en heeft zij de rechter gewraakt. Op 15 september 2020 is mr. R. namens klaagster verschenen.
2.11    Op 20 januari 2021 heeft het gerechtshof een beschikking gewezen naar aanleiding van het hoger beroep van klaagster tegen de beschikkingen van 25 augustus 2020 en 8 september 2020. Als advocaat van klaagster is mr. R vermeld. 
2.12    Op 16 april 2021 heeft de rechtbank het verzoekschrift van 1 september 2020 mondeling behandeld. Klaagster was daar niet bij aanwezig. Evenmin was een advocaat namens haar aanwezig. 
2.13    Bij beschikking van 21 april 2021 is het verzoek van 1 september 2020 toegewezen. In de beschikking is onder meer overwogen:
“De vrouw is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen. (…) 
3.1.4.    De man heeft aangevoerd dat de vrouw met de minderjarige met onbekende bestemming is vertrokken. De man heeft ter zitting toegelicht dat de vrouw en de minderjarige zich mogelijk bevinden in Bulgarije, maar dat niet is uitgesloten dat zij zich toch nog in Nederland bevinden.”
2.14    Klaagster heeft op 15 augustus 2022 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 21 april 2021.
2.15    Op 6 december 2022 heeft mr. A de rechtbank om uitstel van de zitting van 12 december 2022 verzocht, omdat verweerder de verhinderdata van mr. A niet bij de aanvraag heeft vermeld, noch de naam van mr. A heeft genoemd in de dagvaarding, hoewel verweerder op de hoogte was van het feit dat mr. A klaagster zou bijstaan. 
2.16    Verweerder heeft diezelfde dag gereageerd en onder meer geschreven:
“Op 17 november jl. heb ik uw rechtbank de concept dagvaarding toegezonden met het verzoek om dagbepaling. Op dat moment wist ik (nog) niet dat [mr. A] de wederpartij in deze procedure bijstond.
Vervolgens heb ik [mr. A] gebeld en gevraagd of hij de wederpartij in deze procedure bijstond en hem verzocht om mij zijn verhinderdata toe te zenden. Zodoende heb ik de verhinderdata van [mr. A] op 18 november jl. ontvangen en naar uw rechtbank toegezonden.”
2.17    Het aanhoudingsverzoek is door de rechtbank afgewezen. Op 21 december 2022 heeft de rechtbank een vonnis in kort geding gewezen. De vorderingen van de man zijn afgewezen.  
2.18    Op 21 december 2022 heeft het gerechtshof een beschikking gewezen en de beschikking van 21 april 2021 bekrachtigd. Ook in deze zaak is klaagster bijgestaan door mr. A.

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.
a)    Verweerder is een procedure gestart over de wijziging van het ouderlijk gezag en heeft klaagster en haar advocaat daarover niet geïnformeerd. Ook over de zitting is klaagster niet geïnformeerd.
b)    Verweerder verzoekt klaagsters advocaten (mrs. R en A) nooit om hun verhinderdata. 
3.2    Klaagster stelt dat verweerder misbruik maakt van haar persoonlijke situatie. Hij probeert een rechtszaak te winnen zonder klaagster en haar advocaat. Klaagster stelt dat verweerder wist dat zij geëmigreerd was en toch heeft hij de zitting zonder klaagster en haar advocaat gedaan. 

4    VERWEER 
4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
Toetsingskader
5.1    Voorop staat dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
5.2    In familiekwesties geldt op deze maatstaf nog een aanvulling, namelijk dat de advocaat in familiekwesties in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen. 
Klachtonderdeel a)
5.3    Klaagster verwijt verweerder dat hij haar en haar advocaat niet heeft geïnformeerd over het verzoekschrift van 1 september 2020. 
5.4    De raad overweegt dat verweerder terecht heeft opgemerkt dat de oproeping in een verzoekschriftprocedure de verantwoordelijkheid van de rechtbank is. Het was dan ook niet verweerders verantwoordelijkheid om klaagster en/of haar advocaat op de hoogte te stellen van het verzoekschrift en de zitting. Een eventuele fout van de rechtbank in de oproeping, die overigens niet vast staat, is niet aan verweerder te wijten. 
5.5    Uit de overgelegde stukken blijkt overigens ook dat klaagster lange tijd is bijgestaan door mr. L, dat zij in juli 2020 zelfstandig (zonder advocaat) ter zitting is verschenen en pas vanaf 8 september 2020 (kenbaar) werd bijgestaan door mr. R. Hoewel het netjes was geweest als verweerder mr. R toen alsnog op de hoogte had gesteld van het verzoekschrift (toen bleek dat mr. R namens klaagster optrad in een andere zaak), is geen sprake van klachtwaardig handelen van verweerder. Van een advocaat hoeft niet verlangd te worden dat als een procedure is afgerond, bij het starten van een nieuwe procedure onderzoek wordt gedaan of de belangen van een bepaalde partij nog steeds worden behartigd door een bepaalde advocaat. De klacht is dan ook ongegrond. 
Klachtonderdeel b)
5.6    Klaagster verwijt verweerder dat hij haar advocaten (mrs. R. en A) nooit om hun verhinderdata vraagt. Klaagster laat na dit verwijt te onderbouwen. De enkele stelling dat er een zitting heeft plaatsgevonden zonder klaagsters advocaat vormt geen bewijs voor dit verwijt. Verweerder heeft dit bovendien gemotiveerd betwist en correspondentie overgelegd met de rechtbank en mr. A over dit onderwerp. De juistheid van dit verwijt is dan ook op geen enkele manier gebleken. De klacht is ongegrond.
Tot slot
5.7    Klaagster verwijt verweerder nog dat hij ‘geen rekening met algemene juridische regels houdt’. Dit verwijt is onvoldoende geconcretiseerd en de raad kan dit dan ook niet vaststellen. Klaagsters verdere verwijten dat verweerder misbruik maakt van haar persoonlijke situatie, op een oneerlijke manier procedures aanhangig maakt en rijk wordt van klaagsters ‘ongeluk en familiedrama’ zijn zeer scherp van toon, maar worden door klaagster niet onderbouwd. Ook deze verwijten missen feitelijke grondslag. 
5.8    Klaagster vraagt zich nog af waarom zij extra juridische kosten moet maken  ten gevolge van de incompetentie van verweerder. Zij verwijst daarbij naar het vonnis in kort geding van 21 december 2022.  Dat een door verweerder ingestelde vordering is afgewezen, betekent echter niet dat hij incompetent is. 
5.9    De raad is dan ook van oordeel dat al klaagsters verwijten ongegrond zijn.

BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. A. Schaberg en A.N. Kampherbeek, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2023.