ECLI:NL:TADRSGR:2023:21 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-855/DH/RO/D

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2023:21
Datum uitspraak: 23-01-2023
Datum publicatie: 25-01-2023
Zaaknummer(s): 22-855/DH/RO/D
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Ambtshalve voortzetting van zaak 22-360.Verweerder heeft een veelheid van fouten gemaakt. Verweerder is ernstig tekort geschoten in zijn bijstand aan mevrouw H en hij heeft haar daarmee mogelijk schade toegebracht. Verweerder heeft de afspraken die hij maakte met mevrouw niet schriftelijk bevestigd en haar niet (tijdig) op de hoogte gehouden van de voortgang van zijn werkzaamheden. Verweerder heeft een contante betaling in ontvangst genomen zonder hiervan melding te maken aan de deken en hij heeft de financiën niet voortvarend afgewikkeld toen de bijstand aan mevrouw H was geëindigd. Verweerder heeft een beroepsfout gemaakt en heeft na ontdekking daarvan niet voortvarend en adequaat gehandeld. Ook heeft verweerder mevrouw H. zonder afspraak thuis bezocht. Naar het oordeel van de raad zijn de kernwaarden deskundigheid en financiële integriteit in het geding. Met zijn handelen heeft verweerder schade toegebracht aan het vertrouwen in de advocatuur. Dat verweerder de zaak met mevrouw H heeft geregeld, verontschuldigt hem niet. Bij het bepalen van de maatregel heeft de raad echter wel rekening gehouden met de met mevrouw H getroffen regeling. De raad legt aan verweerder de maatregel op van een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 23 januari 2023 in de zaak 22-855/DH/RO/D naar aanleiding van de klacht van:

de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Rotterdam
ambtshalve


over:

verweerder


1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 27 juli 2021 is bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend door mevrouw H over verweerder. Deze klacht is voorgelegd aan de raad en geregistreerd onder klachtnummer 22-360/DH/RO.
1.2    Bij brief van 11 oktober 2022 heeft de gemachtigde van mevrouw H laten weten dat mevrouw H haar klacht intrekt. 
1.3    Nadat verweerder en de deken in de gelegenheid zijn gesteld om een standpunt in te nemen naar aanleiding van de intrekking van de klacht, heeft de raad bij beslissing van 31 oktober 2022 beslist dat de behandeling van de klacht om redenen van algemeen belang zal worden voortgezet en bepaald dat de deken daarbij zal worden opgeroepen. 
1.4    De voortgezette klacht is behandeld op de zitting van de raad van 12 december 2022. Daarbij waren de deken en verweerder aanwezig. 
1.5    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.1 genoemde klachtdossier (22-360/DH/RO) en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 24. De raad heeft verder kennis genomen van het proces-verbaal van de zitting op 5 september 2022, van de beslissing van de raad van 31 oktober 2022. 


2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
2.2    Mevrouw H is verwikkeld (geweest) in een echtscheidingsprocedure. Begin april 2021 heeft zij zich tot verweerder gewend voor bijstand. Op dat moment was er een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend door de man. 
2.3    Bij e-mail van 12 april 2021 heeft verweerder aan mevrouw H onder meer het volgende geschreven:
“U heeft mij 10 april jl. een map overhandigd met het verzoekschrift en beslagstukken. (…)
…verzoek ik om een voorschot voor mijn werkzaamheden (begroting: ca. 30 uur) ad € 7.000,-.”
2.4    Mevrouw H heeft € 7.000,- in contanten aan verweerder betaald. 
2.5    Op 28 juni 2021 heeft de rechtbank, zonder dat namens mevrouw H een verweerschrift is ingediend, een beschikking gewezen. 
2.6    Begin juli 2021 is de echtscheidingsbeschikking door de deurwaarder betekend aan mevrouw H. 
2.7    Op 23 juli 2021 heeft verweerder mevrouw H thuis bezocht. 
2.8    Op 23 juli 2021 heeft de gemachtigde van mevrouw H (hierna ook: de gemachtigde) in een e-mail aan verweerder onder meer geschreven:
“Wij spraken zojuist in een driegesprek ([mevrouw H], ondergetekende en u) telefonisch. (…)
Afgesproken is dat [mevrouw H] vandaag nog haar originele stukken van u ontvangt en het door haar contant betaalde bedrag ad € 7.000,00 en het griffierecht.”
2.9    Op 26 juli 2021 heeft de gemachtigde in een e-mail aan verweerder onder meer geschreven:
“Afgelopen vrijdag heeft u zoals afgesproken de originele stukken aan [mevrouw H] geretourneerd. Het bedrag ad € 7.000,00 en griffierecht heeft u niet terugbetaald. U zei tegen mijn cliënte dat u dit het weekend wel zou regelen, of woorden van gelijke strekking.
Het is vandaag maandag en cliënte heeft het bedrag ad € 7.000,00 en griffierecht niet van u mogen ontvangen.”
2.10    Op 27 juli 2021 heeft verweerder in een e-mail aan mevrouw H onder meer het volgende geschreven:
“… op 9 april 2021 ontving u een verzoek tot het verkrijgen van echtscheiding. De brief van de rechtbank waarin u in de gelegenheid werd gesteld verweer te voeren en de termijn wordt meegedeeld, werd niet aangetroffen.
Gesteld werd op 8 juni 2021, bij welke gelegenheid een verzoek tot uitstel voor het indienen van verweer werd gedaan. De beschikkingsdatum was bepaald op 28 juni 2021. De rechtbank stelde een uitstel voor t/m 15 juni 2021. 
[Ex-partner] stemde niet in met het voorstel. U ontving een echtscheidingsbeschikking van 28 juni 2021.
U kunt binnen 3 maanden na de beslissing van de rechtbank een beroep instellen bij het gerechtshof. Het gerechtshof beoordeelt opnieuw. (…)
Uw dossier heb ik ingescand, de originele stukken heb ik u teruggegeven op 24 juli. (…)
Van u ontving ik een voorschot. Graag verneem ik van u op welk bankrekeningnummer ik uw voorschot kan overmaken.
De verrichte werkzaamheden (besprekingen, plaatsopneming, bestudering dossier, correspondentie) verreken ik graag met uw instemming met het voorschot.”
2.11    Op 30 juli 2021 heeft verweerder in een e-mail aan mevrouw H onder meer geschreven:
“In bovengenoemde zaak specificeren de door mij verrichte werkzaamheden zich als volgt:
-    Bespreking            1,5
-    Bestuderen dossier        1
-    Bespreking            1,5
-    Bestuderen dossier        1
-    Plaatsopneming        1,5
-    Correspondentie        1
-    Telefoon            1”
De bijgevoegde declaratie betreft een bedrag van € 2.468,40 (inclusief btw en kantoorkosten). Uit de declaratie volgt dat een bedrag van € 4.841,60 (voorschot ad € 7.310,00 minus factuurbedrag van € 2.468,40) zal worden gerestitueerd aan mevrouw H.
2.12    Op 2 augustus 2021 heeft de gemachtigde aan verweerder onder meer geschreven:
“Ik heb u op 27 juli jl. bericht (…) dat mijn cliënte niet akkoord is met verrekening. (…)
Mijn cliënte heeft ontvangen een bedrag ad € 4.841,60.
Ik sommeer u namens cliënte om het bedrag ad € 2.467,40 per omgaande te betalen”
2.13    Op 31 augustus 2021 heeft verweerder per e-mail aan de gemachtigde onder meer het volgende geschreven:
“U sommeert mij de volledige betaling terug te storten aan [mevrouw H]. U kunt echter niet ontkennen dat ik weldegelijk werkzaamheden heb verricht, zodat het niet meer dan reëel is dat ik daarvoor kosten in rekening breng.”
2.14    Op 1 september 2021 heeft de gemachtigde gereageerd en onder meer geschreven:
“Ik heb zojuist met [mevrouw H] overleg gepleegd. Zij betwist dat u enige werkzaamheden voor haar hebt uitgevoerd. Cliënte beschikt over geen correspondentie van uw hand in de zaak. Ook is er geen telefonisch contact geweest tussen u en [mevrouw H]. Tijdens de bespreking is er slechts geld geteld en geen inhoudelijk gesprek gevoerd.” 

3    VOORTGEZETTE KLACHT
3.1    De voortgezette klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet, omdat hij: 
a)    contante betalingen heeft aangenomen, hetgeen niet is toegestaan,
b)    geen opdrachtbevestiging, algemene voorwaarden of declaratie heeft gestuurd,
c)    mevrouw H niet op de hoogte heeft gehouden van de voortgang van haar zaak,
d)    een beroepsfout heeft gemaakt door geen verweerschrift in te dienen,
e)    mevrouw H niet op de hoogte heeft gesteld van deze beroepsfout,
f)    geen zelfreflectie ter zake deze beroepsfout heeft getoond,
g)    onverwacht bij mevrouw H thuis is gekomen,
h)    een afspraak ter zake de restitutie van het betaalde voorschot niet is nagekomen,
i)    zonder toestemming een declaratie heeft verrekend met het betaalde voorschot en
j)    überhaupt kosten in rekening brengt (ondanks ontbrekende werkzaamheden en een beroepsfout waardoor de belangen van mevrouw H zijn geschaad).
3.2    Mevrouw H heeft € 7.000,- in contanten aan verweerder betaald, maar verweerder heeft haar geen kwitantie of opdrachtbevestiging gezonden. Mevrouw H dacht dat verweerder aan het werk zou gaan, maar heeft niet meer van hem vernomen: zij ontving geen e-mails van hem, hij antwoordde niet op de telefoon en zij werd nooit teruggebeld. Mevrouw H betwist dat er drie uitvoerige gesprekken met verweerder hebben plaatsgevonden. 
3.3    Begin juli 2021 stond de deurwaarder bij mevrouw H voor de deur om de echtscheidingsbeschikking van 28 juni 2021 te betekenen. Mevrouw H probeerde verweerder te bellen, maar zij werd niet te woord gestaan. Half juli 2021 heeft zij zich tot haar huidige gemachtigde gewend. Deze gemachtigde heeft geprobeerd in overleg te gaan met verweerder, waarop verweerder aangaf met mevrouw H te zullen overleggen. Op 23 juli 2021 belde mevrouw H de gemachtigde; verweerder was bij haar thuis. Er vond een driegesprek plaats per telefoon, waarin verweerder erkende de originele stukken van mevrouw H in bezit te hebben en erkende dat hij contanten had aangenomen. Er werd afgesproken dat verweerder de stukken en de geldbedragen dezelfde dag zou retourneren. Hij retourneerde de stukken diezelfde dag, met de mededeling dat hij het geld dat weekend zou regelen. Dit deed hij echter niet. De gemachtigde heeft verweerder daarom na het weekend gesommeerd de bedragen terug te betalen. 
3.4    Mevrouw H heeft uitdrukkelijk geen toestemming gegeven voor verrekening. Mevrouw H is het niet eens met verweerders declaratie; zij betwist dat verweerder werkzaamheden heeft verricht.  


4    VERWEER 
4.1    Verweerder heeft zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt. Hij erkent dat hij geen opdrachtbevestiging, algemene voorwaarden en voorschotnota naar mevrouw H heeft gestuurd; het is er niet meer van gekomen. Van het niet op de hoogte houden van mevrouw H is geen sprake; er hebben onder meer drie uitvoerige gesprekken plaatsgevonden. Verweerder heeft werkzaamheden verricht en het is reëel dat hij die wilde verrekenen op het moment dat mevrouw H afscheid van hem nam. Verweerder erkent ook dat hij € 7.000,- in contanten van mevrouw H in ontvangst heeft genomen en dat hij hierover geen voorafgaand overleg heeft gehad met de deken.
4.2    Verweerder erkent dat niet binnen de gestelde termijn een verweerschrift in de echtscheidingsprocedure is ingediend. Hij beschikte weliswaar over het verzoekschrift, maar niet over de brief van de rechtbank waarin mevrouw H in de gelegenheid wordt gesteld om verweer te voeren en waarin de termijn wordt genoemd. 
4.3    Verweerder stelt dat hij, voorafgaand aan zijn bezoek op 23 juli 2021 aan mevrouw H, telefonisch contact met haar heeft gehad. 
4.4    De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
Klachtonderdelen a, b
5.1    Verweerder heeft erkend dat hij een contante betaling heeft aangenomen en dat hij geen opdrachtbevestiging, algemene voorwaarden en voorschotnota naar mevrouw H heeft gestuurd. Hiermee staat vast dat klachtonderdelen a en b gegrond zijn.
Klachtonderdeel c
5.2    Verweerder heeft aangevoerd dat hij uitvoerige gesprekken heeft gevoerd met mevrouw H. over de behandeling van haar zaak.  Mevrouw H heeft betwist dat uitvoerige gesprekken zijn gevoerd. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder zijn standpunt in het licht van het verweer van mevrouw H onvoldoende feitelijk onderbouwd. Daar komt bij dat een advocaat gehouden is om belangrijke informatie schriftelijk vast te leggen, ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil. Vast staat dat verweerder dit niet heeft gedaan. Klachtonderdeel c is dan ook gegrond. 
Klachtonderdelen d, e en f
5.3    Verweerder heeft erkend dat hij geen verweerschrift heeft ingediend. Daarmee staat vast dat hij een beroepsfout heeft gemaakt. Klachtonderdeel d is gegrond. 
5.4    Als onweersproken moet worden aangenomen dat mevrouw H via de deurwaarder moest vernemen dat de rechtbank de echtscheidingsbeschikking had gewezen, zonder dat er namens haar verweer was gevoerd. Verweerder heeft mevrouw H niet uit eigen beweging op de hoogte gesteld van zijn verzuim om tijdig een verweerschrift in te dienen en van de beschikking van de rechtbank. Ook klachtonderdeel e is daarom gegrond.
5.5    Verweerder heeft nadat hij op de hoogte raakte van zijn beroepsfout niet gedaan wat een zorgvuldig en behoorlijk handelend advocaat moet doen. Verweerder had mevrouw H en zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar onverwijld op de hoogte moeten stellen. Hij had bij mevrouw H daarnaast excuses moeten maken en hij had haar moeten informeren over de gevolgen van zijn verzuim en haar mogelijkheden om de schade te beperken. Verweerder heeft dit nagelaten; hij deed niets totdat zich namens mevrouw H een andere advocaat meldde. Gelet hierop komt de raad tot het oordeel dat ook klachtonderdeel f gegrond is. 
Klachtonderdeel g
5.6    Verweerder heeft erkend dat hij mevrouw H thuis heeft bezocht. Ter zitting heeft hij verklaard dat de kwestie urgent was en dat het schrijven van een brief daarom niet logisch was. Het was daarnaast volgens verweerder niet ongebruikelijk tussen hem en mevrouw H, omdat mevrouw H ook bij verweerder – hij heeft een kantoor aan huis - voor de deur stond. 
5.7    Daargelaten dat het ongebruikelijk is (in de familierechtpraktijk) dat advocaten hun cliënten thuis bezoeken, miskent verweerder dat het niet meer ging om de familiezaak van mevrouw H, maar dat een geschil was ontstaan tussen mevrouw H en hemzelf. Verweerder had immers bijstand toegezegd, maar vervolgens niets gedaan. Verweerder miskende met zijn plotselinge bezoek aan mevrouw H ook dat zij inmiddels bijstand had van een andere advocaat in verband met (ook) het geschil met hem. 
5.8    De wijze waarop verweerder op dit punt heeft gehandeld getuigt van een gebrek aan zakelijkheid en professionaliteit. Klachtonderdeel g is gegrond. 
Klachtonderdeel h, i en j
5.9    De raad kan niet met voldoende zekerheid vaststellen of verweerder met de gemachtigde van mevrouw H heeft afgesproken dat het voorschot volledig zou worden geretourneerd. Klachtonderdeel h is daarom ongegrond. 
5.10    Wel staat vast dat verweerder in of omstreeks augustus 2021 een bedrag van € 4.841,60 aan mevrouw H heeft voldaan. Later, in september 2022 heeft verweerder nog eens € 4.000,- aan haar betaald. Verweerder heeft aldus meer aan mevrouw H (terug)betaald dan het door haar betaalde voorschot. Verweerder heeft er weliswaar rijkelijk lang over gedaan om een en ander te regelen, maar met zijn betalingen aan mevrouw H is het belang bij de klachtonderdelen i en j komen te vervallen. De raad verklaart ook deze klachtonderdelen ongegrond. 

6    MAATREGEL
6.1    Verweerder heeft een veelheid van fouten gemaakt. Verweerder is ernstig tekort geschoten in zijn bijstand aan mevrouw H en hij heeft haar daarmee mogelijk schade toegebracht. Verweerder heeft de afspraken die hij maakte met mevrouw niet schriftelijk bevestigd en haar niet (tijdig) op de hoogte gehouden van de voortgang van zijn werkzaamheden. Verweerder heeft een contante betaling in ontvangst genomen zonder hiervan melding te maken aan de deken en hij heeft de financiën niet voortvarend afgewikkeld toen de bijstand aan mevrouw H was geëindigd. Verweerder heeft een beroepsfout gemaakt en heeft na ontdekking daarvan niet voortvarend en adequaat gehandeld. Ook heeft verweerder mevrouw H. zonder afspraak thuis bezocht. Naar het oordeel van de raad zijn de kernwaarden deskundigheid en financiële integriteit in het geding. Met zijn handelen heeft verweerder schade toegebracht aan het vertrouwen in de advocatuur.
6.2    Dat verweerder de zaak met mevrouw H heeft geregeld, verontschuldigt hem niet. Bij het bepalen van de maatregel heeft de raad echter wel rekening gehouden met de met mevrouw H getroffen regeling. De raad legt aan verweerder de maatregel op van een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken. 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 
7.1    Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 van de Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat. 

7.2    Verweerder dient het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart de klachtonderdelen i, j en h ongegrond;
-    verklaart de voortgezette klacht voor het overige gegrond;
-    legt aan verweerder de maatregel van een schorsing voor de duur van vier weken op;
-    bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerster de hieronder genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
-     stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;
-     stelt de proeftijd op een periode van twee jaren, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt; 
-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2.


Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. A.B. Baumgarten en E.A.L. van Emden, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2023.