ECLI:NL:TADRSGR:2023:202 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-188/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2023:202 |
---|---|
Datum uitspraak: | 25-09-2023 |
Datum publicatie: | 27-09-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-188/DH/DH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht over advocaat wederpartij deels gegrond. Verweerder heeft gehandeld in strijd met gedragsregels 6,15 en 27 en kernwaarden partijdigheid en onafhankelijkheid geschonden. Berisping. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 25 september 2023 in de zaak 23-188/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
gemachtigde: mr. D.H.J. Hooreman
over:
verweerder
gemachtigde: mr. T.J. Roest Crollius
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 8 april 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 8 maart 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K095 2022 ia/lb
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 10 juli 2023. Daarbij
waren klager en verweerder met hun gemachtigden aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijsten genoemde bijlagen 1 tot en met 5 en 1 tot en met 11. Tevens
heeft de raad kennis genomen van de door verweerder op 26 juni 2023 en de namens klager
op 27 juni 2023 nagezonden stukken.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager is tandarts. Hij en de heer M. hebben van januari 2011 tot november
2021 samen een tandartsenpraktijk uitgeoefend onder de naam [MD]. Klager en de heer
M. hielden ieder een gelijk aandeel in deze maatschap.
2.3 In 2007 heeft de heer M. de Besloten Vennootschap [P] opgericht en daarin zijn
maatschapsaandeel in [MD] ondergebracht.
2.4 In dezelfde periode hebben klager en [P] de Besloten Vennootschap [DO] opgericht.
Klager en [P] zijn ieder 50% aandeelhouder van [DO] en vormen gezamenlijk het bestuur.
2.5 Op 5 januari 2021 is tussen [DO] en klager een overeenkomst “eigenwoninglening”
afgesloten ten behoeve van een geldlening aan klager voor een bedrag van € 380.000,-
in verband met de aankoop van een onroerende zaak door klager.
2.6 Blijkens deze overeenkomst is klager een rente verschuldigd van 2,5% per jaar
en is de hoofdsom onmiddellijk en zonder ingebrekestelling – onder meer - opeisbaar
indien klager na aanmaning in gebreke blijft in het betalen van een termijn. Voorts
is in deze overeenkomst de afspraak neergelegd dat klager op eerste aanmaning tot
meerdere zekerheid recht van (tweede) hypotheek zal verlenen op de onroerende zaak
ten behoeve waarvan de lening was aangaan.
2.7 Op 28 april 2021 heeft klager de maatschap [MD] opgezegd tegen 31 oktober 2021.
[P] heeft de onderneming vervolgens voortgezet en voor dat doel de Besloten Vennootschap
[D2] opgericht.
2.8 Vervolgens is er een conflict ontstaan tussen klager en de heer M. over de
financiële afwikkeling van de beëindigde maatschap. Tussen hen zijn meerdere procedures
gevoerd c.q. nog aanhangig.
2.9 Verweerder verleent bijstand aan de heer M en diens ondernemingen [P] en [D2].
Klager wordt bijgestaan door zijn gemachtigde.
2.10 Per e-mail van 13 juni 2021 heeft de heer M. namens [D2] klager erop gewezen
dat hij nog geen enkele termijn van de afgesloten geldlening heeft afgelost (maar
alleen rente heeft voldaan) waardoor het geleende bedrag van € 380.000 direct opeisbaar
is geworden en heeft hij klager verzocht het volledige bedrag binnen 5 werkdagen terug
te betalen.
2.11 In de tweede helft van juni 2021 heeft er overleg plaatsgevonden en vervolgens
hebben verweerder en de gemachtigde van klager gecorrespondeerd en over en weer voorstellen
gedaan.
2.12 Bij brief van 24 juni 2021 doet verweerder een voorstel tot uitkoop van klager
door zijn cliënt, de heer M./[P]. Verweerder schrijft dat het, omdat er een sterke
verknochtheid is tussen [D2] en [DO] en een volledige ontvlechting van de heer M en
klager noodzakelijk is, het logisch en operationeel juist is dat ook de aandelen van
[DO] door zijn cliënt worden overgenomen. Verder schrijft hij dat klager de lening
ad € 380.000 moet terugbetalen aan [DO] voordat de definitieve koopovereenkomst voor
overname van het praktijkdeel [D2] en de overname van de aandelen [DO] kan worden
getekend.
2.13 Bij e-mail van 29 juni 2021 heeft de heer M. namens [D2] klager erop gewezen
dat hij in verzuim is en dat alle middelen ter verzekering van de terugbetaling van
de lening worden voorbehouden.
2.14 Op 30 juni 2021 heeft verweerder namens [D2] een beslagrekest ingediend ten
behoeve van (onder meer) conservatoir beslag op de, aan de geldlening verbonden, onroerende
zaak van klager. Dit verlof is door de rechtbank op 30 juni 2021 verleend tot een
bedrag van € 380.000.
2.15 Op 5 juli 2021 heeft klager van de deurwaarder het proces-verbaal conservatoir
beslag ontvangen. Naar aanleiding daarvan heeft de gemachtigde van klager op 6 juli
2021 verweerder gemotiveerd opgedragen het conservatoir beslag op te heffen. In zijn
brief heeft de gemachtigde van klager verweerder er ook op gewezen dat het hem niet
vrijstaat om gelijktijdig op te treden als advocaat voor de heer M. als voor [DO].
Als “PS” heeft de gemachtigde van klager opgenomen:
“Ik geef u mee dat dit schrijven onderdeel zal worden van de processtukken in het
geval het mocht komen tot een kort geding procedure tot opheffing van het vexatoir
beslag zodat hiermee kan worden aangetoond dat [D. BV] is gesommeerd tot opheffing
van dit conservatoir beslag.”
2.16 Op 26 juli 2021 heeft verweerder namens de heer M. en [P] een dagvaarding
in kort geding uit laten brengen aan klager. In deze dagvaarding komt de volgende
passage (randnummer 21) voor:
“(…) Tussen 19 juni 2021 en 9 juli 2021 zijn er door de advocaten van [klager] en
[de heer M.] pogingen gedaan om tot een minnelijke afhandeling van de maatschapsovereenkomst
te komen, maar ondanks een door [de heer M.] gedaan voorstel voor een tussenoplossing,
wenst [klager] geen medewerking te verlenen aan een (vrijwillig) eerder vertrek. Nu
de advocaat van [klager] om hem moverende redenen heeft aangegeven confraternele correspondentie
in de procedure te gebruiken, acht ik mij vrij deze te overleggen (Productie 12 –
onderhandelingen [maatschap D.]).”
Voornoemde productie 12 bestaat uit -eind juni en begin juli 2021- tussen verweerder
en de gemachtigde van klager gevoerde correspondentie.
2.17 Per e-mail van 29 juli 2021 heeft de gemachtigde van klager verweerder nogmaals
gesommeerd het conservatoir beslag op te heffen. In deze e-mail wijst hij erop dat
de dag tevoren een door klager ingeschakelde notaris verweerder heeft verzocht mee
te werken aan doorhaling van het beslag. Alsdan zou klager namelijk door middel van
een te vestigen hypotheekrecht in aanmerking komen voor financiering van de ING bank
en zodoende zijn geldlening ineens kunnen aflossen. Het passeren van de hypotheekakte
zou gepland voor 30 juli 2021.
2.18 Bij e-mail van 3 augustus 2021 heeft verweerder aan de gemachtigde van klager
zijn verhinderdata doorgegeven voor het eventueel door hem te entameren kort geding
tot opheffing van het door [DO] gelegde beslag. In diezelfde e-mail schrijft hij dat
hij van de voorzieningenrechter een aanvulling op het eerder gelegde conservatoir
beslag tot een bedrag van bedrag van € 482.200 heeft ingediend en verkregen.
2.19 Op 31 augustus 2021 schrijft verweerder aan klager dat de heer M. hem heeft
gevraagd zijn werkzaamheden op de verschillende dossiers te specificeren, zodat deze
door hem kunnen worden gefactureerd waar ze thuishoren, te weten bij aan de maatschap
[MD], [P] en [DO].
2.20 De maatschap [MD] is per 1 november 2021 ontbonden. Klager heeft zich per
die datum uitgeschreven als maat van die maatschap.
2.21 Bij kort geding vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 6 oktober 2021
is het klager verboden gedurende 3 maanden contact te onderhouden met (onder meer
patiënten en medewerkers van) de maatschap [MD].
2.22 Op 11 januari 2022 heeft verweerder namens de heer M. en [P] in een volgende
kort geding procedure bij dezelfde rechtbank een conclusie van antwoord ingediend.
Verweerder heeft bij deze conclusie ook videobeelden ingebracht. In deze conclusie
is hoofdstuk A (randnummers 20 tot en met 40) gewijd aan het feit dat klager een relatie
heeft met de ex-vrouw van de heer M. In alinea 27 van deze conclusie is de volgende
passage opgenomen:
“[klager] beoogde heimelijk en op doortrapte wijze de tandartsenpraktijk van [de heer
M.] afhandig te maken.”
2.23 Het kort geding heeft diezelfde dag, 11 januari 2022, plaatsgevonden. Hierbij
waren klager (en zijn gemachtigde) evenals verweerder met zijn cliënt aanwezig.
2.22 Op 8 april 2022 heeft klager onderhavige klacht(en) ingediend.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) in rechte correspondentie heeft overgelegd waarin schikkingsonderhandelingen
zijn opgenomen (hetgeen in strijd is met gedragsregel 27) waarbij klager verwijst
naar de onder 2.15 genoemde productie 12;
b) zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling door bijstand te verlenen
aan cliënten met een tegenstrijdig belang (hetgeen in strijd is met gedragsregel 15);
c) de voorzieningenrechter bij het leggen van conservatoir beslag verkeerd heeft
voorgelicht;
d) misbruik heeft gemaakt van recht door beslagprocedures te entameren;
e) zich onnodig grievend heeft uitgelaten in zijn conclusie van antwoord van 11
januari 2022 door onnodig lang uit te wijden over de relatie tussen klager en de ex-echtgenote
van verweerders cliënt, klager valselijk te beschuldigen en het onder randnummer 2.21
genoemde citaat op te nemen. Hiermee heeft verweerder de grenzen van het betamelijke
overschreden en bovendien escalerend opgetreden. Ook tijdens de behandeling van het
kort geding heeft hij zich grievend uitgelaten over klager. Toen heeft verweerder
namelijk zonder enig voorbehoud gesteld dat klager een binaire persoonlijkheid heeft.
Dit is feitelijk onjuist, seksistisch, is niet relevant voor de beoordeling van het
geschil en heeft kennelijk enkel tot doel om klager zwart te maken;
f) een misleidend beeld heeft geschetst aan de kort geding rechter door op 11 januari
2022 videobeelden van klager in te brengen en daarbij te doen voorkomen alsof deze
beelden in december zouden zijn opgenomen, terwijl het evident was dat de beelden
dateerden van juli.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 De zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf
die de raad bij de beoordeling daarvan hanteert, is mede ingegeven door de kernwaarde
partijdigheid die een advocaat in acht behoort te nemen en houdt het volgende in.
Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te
behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid
is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich
niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten
mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat
bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij
niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts
dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het
feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan
op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid
daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het
voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient,
opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de
advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of
die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig
nadeel aan de wederpartij toebrengen (zie HvD 15 april 2013, ECLI:NL:TAHVD:2013:YA4394).
5.2 De raad zal de verschillende klachtonderdelen in het licht van bovenstaande
beoordelen.
Klachtonderdeel a)
5.3 Ingevolge gedragsregel 27 mag omtrent de inhoud van tussen advocaten gevoerde
schikkingsonderhandelingen niets aan de rechter, aan wiens oordeel de zaak is onderworpen,
worden medegedeeld zonder toestemming van de advocaat van de wederpartij. Achtergrond
van deze regel is dat advocaten onderling vrijuit moeten kunnen spreken om een oplossing
voor het geschil te kunnen beproeven. Correspondentie tussen advocaten waarin – slechts
– de standpunten van hun cliënten worden uitgewisseld, valt niet onder het bereik
van deze gedragsregel.
5.4 Aanvankelijk heeft verweerder het standpunt ingenomen dat de door hem in het
geding gebrachte stukken geen schikkingsonderhandelingen bevatten, maar onderhandelingen
over overname van activiteiten van een onderneming zodat dit niet valt onder de reikwijdte
van gedragsregel 27. Daarnaast heeft hij zich op het standpunt gesteld dat het hem,
gelet op de (onder 2.15 in de PS genoemde) mededeling van de gemachtigde van klager,
vrijstond ook zelf correspondentie in te brengen. Ter zitting heeft hij echter – naar
het oordeel van de raad terecht – verklaard met de kennis van nu in te zien, dat het
hem gelet op gedragsregel 27 niet vrijstond de bewuste correspondentie, waarin over
en weer voorstellen worden gedaan om overeenstemming te bereiken in het tussen partijen
spelende geschil, zonder toestemming van de gemachtigde van klager over te leggen.
Verweerder heeft dit wel gedaan. Hierdoor heeft hij naar het oordeel van de raad gedragsregel
27 overtreden en daarmee de kernwaarde integriteit geschonden. Dit klachtonderdeel
is gegrond.
Klachtonderdeel b)
5.5 Deze klachtonderdelen raken de kernwaardes partijdigheid en vertrouwelijkheid,
zoals ook uiteengezet in gedragsregel 15 (belangenverstrengeling). Een advocaat moet
er steeds voor waken dat hij zich slechts laat leiden door zijn cliëntbelang en dat
hij de onafhankelijkheid bezit om hem deugdelijk te adviseren en in rechte te vertegenwoordigen.
De advocaat dient daarbij wel ook rekening te houden met de belangen van andere betrokkenen,
ook wanneer deze niet zijn cliënt zijn.
5.6 Uit de stellingen van partijen en de zich in het dossier bevindende stukken
blijkt dat verweerder:
- optrad voor [DO] in een geschil met klager, terwijl klager 50% aandeelhouder en
(alleen en zelfstandig bevoegd) bestuurder van [DO] was;
- tevens optrad voor [P], welke eveneens 50% aandeelhouder en (alleen en zelfstandig
bevoegd) bestuurder van [DO] was;
- in geschillen tussen [P] en de heer M. enerzijds en klager anderzijds, optrad voor
de heer M.
5.7 Er is naar het oordeel van de raad sprake geweest van een driedubbelrol van
verweerder, waarmee zijn onafhankelijkheid als advocaat van [DO] in het geding kwam.
Dat [P] als bestuurder van [DO] formeel bevoegd was verweerder aan te stellen als
advocaat voor [DO], ontslaat verweerder nog niet van zijn verantwoordelijkheid zelf
een afweging te maken teneinde een tegenstrijdig belang te voorkomen.
5.8 Het komt de raad ook voor dat er daadwerkelijk sprake was van een tegenstrijdig
belang . Verweerder heeft immers namens [DO] conservatoir beslag doen leggen op banktegoeden
en een appartementsrecht van klager. Daarmee heeft hij naar het oordeel van de raad
de schijn gewekt dat het beslag niet alleen in het belang van [DO] werd gelegd, maar
mogelijk ook (of juist) in het belang van [P] en de heer M. Daar wijst ook verweerders
brief van 24 juni 2021 op, waarin een verband wordt gelegd tussen aflossing door klager
van de lening en overname van het praktijkdeel en de aandelen in [DO].
5.9 Bovendien is duidelijk dat op het moment van beslaglegging inning zowel in
het belang was van de BV als van [P]. De belangen van deze twee vennootschappen liepen
parallel en stonden tegenover de belangen van klager. Door op te treden voor zowel
[DO] als de heer M/[P] in een geschil met klager heeft verweerder niet gehandeld zoals
voorgeschreven in gedragsregel 15. Verweerder heeft daarmee in strijd gehandeld met
de kernwaarden partijdigheid en vertrouwelijkheid. Klachtonderdeel b) is daarom gegrond.
Klachtonderdeel c)
5.10 Op grond van artikel 21 Wetboek van Rechtsvordering (Rv) zijn partijen verplicht
de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.
Door onjuiste informatie aan de civiele rechter te verschaffen of door voor de beslissing
van belang zijnde feiten te verzwijgen wordt bewerkstelligd dat een partij de voor
haar bestaande verplichting ex artikel 21 Rv schendt. De advocaat handelt dan in strijd
met gedragsregel 6.
5.11 Verweerder heeft zowel in juni als in augustus 2021 verlof gevraagd en gekregen
om conservatoir beslag onder klager te laten leggen. De raad stelt vast dat verweerder
de rechter ten tijde van het indienen van de beide beslagrekesten geen informatie
heeft verstrekt over de stand van zaken met betrekking tot de lopende onderhandelingen
over aflossing van de lening. Dat had naar het oordeel van de raad wel gemoeten, temeer
nu dit overleg concreet en -zeker in augustus- vergevorderd was. Op grond van artikel
21 Rv was hij dan ook verplicht om de rechter te melden dat er overleg liep over de
terugbetaling van de lening. Dat heeft verweerder niet gedaan en daarmee heeft hij
tuchtrechtelijk gezien geen opvolging gegeven aan hetgeen hem is voorgeschreven in
gedragsregel 6. Klachtonderdeel c) is gegrond.
Klachtonderdeel d)
5.12 Klager stelt voorts dat verweerder misbruik heeft gemaakt van recht door namens
[DO] conservatoir beslag te laten leggen ten laste van klager. De raad volgt hem daarin
niet. Alhoewel verweerder, zoals hierboven geoordeeld, in de beslagprocedure jegens
klager tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, was hij als partijdige belangenbehartiger
wel gerechtigd beslag te doen leggen, aangezien klager op dat moment niet had afgelost
en in rechte nog geen zekerheid bestond dat hij dat zou doen. Klachtonderdeel d) is
naar het oordeel van de raad daarom ongegrond.
Klachtonderdeel e)
5.13 De uitlatingen waarvan klager stelt dat deze door verweerder ter zitting van
11 januari 2022 zijn gedaan en door klager als grievend zijn ervaren, worden door
verweerder betwist -op de door klager gestelde manier- te zijn gedaan. Gelet op deze
betwisting had het op de weg van klager gelegen zijn klacht op dit punt nader te onderbouwen.
Dat heeft hij nagelaten. De raad kan daardoor niet vaststellen of de gewraakte uitlatingen
door verweerder zijn gedaan.
5.14 Voor zover de klacht ziet op hetgeen verweerder heeft opgenomen in zijn conclusie
van antwoord, is de raad van oordeel dat hiervan niet gezegd kan worden dat verweerder
niet de professionele distantie in acht heeft genomen die van hem als advocaat van
de wederpartij verlangd mag worden dan wel dat hij daarmee de belangen van klager
onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder redelijk doel. Daarbij betrekt de raad
dat verweerder genoegzaam heeft gemotiveerd dat de relatie tussen klager en de ex-echtgenote
van zijn cliënt een belangrijk aspect van het geschil was zodat het noodzakelijk was
hier in de conclusie van antwoord uitgebreid bij stil te staan. Ook zijn de uitlatingen
niet onnodig grievend. De wijze waarop verweerder het standpunt van zijn cliënt heeft
verwoord, valt binnen de vrijheid die hem als advocaat van de heer M. geniet. Tot
slot is niet komen vast te staan dat verweerder feiten naar voren heeft gebracht,
waarvan hij wist of moest vermoeden dat deze niet waar waren. Dit klachtonderdeel
is dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel f)
5.15 Ten aanzien van dit verwijt betwist verweerder dat hij de indruk heeft willen
wekken dat de videobeelden van juli 2021 in december 2021 zijn gemaakt. In het licht
van deze betwisting had het op de weg van klager gelegen zijn stelling nader te onderbouwen.
Hij heeft dat echter nagelaten en gelet daarop kan de raad de juistheid van hetgeen
klager in dit verband stelt, niet vaststellen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft zich tuchtrechtelijk verwijtbaar gedragen jegens zijn wederpartij.
Door in strijd te handelen met de gedragsregels 6, 15 en 27 heeft hij zowel de kernwaarde
partijdigheid als onafhankelijkheid geschonden. Verweerder heeft onvoldoende de grenzen
bewaakt in de ruimte die hij heeft bij het dienen van het belang van zijn cliënt.
Hij heeft hiermee het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Het opleggen van een maatregel
is dan ook passend. De raad houdt in het voordeel van verweerder echter rekening met
het feit dat hij op het moment van de hem verweten gedragingen weliswaar al geruime
tijd jurist was, maar nog niet zo lang als advocaat beëdigd was. Het had mede op de
weg van verweerders patroon gelegen verweerder (beter) te begeleiden. Verweerder heeft
de raad er ter zitting bovendien van overtuigd dat hij – na voltooiing van zijn stage
en daarbij behorende opleidingsverplichtingen – alsnog inziet dat zijn handelen deels
tuchtrechtelijk verwijtbaar was. Alles overziend acht de raad de maatregel van berisping
passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op
grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van
€ 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer
schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat
deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen
twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder
door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b
en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht klachtonderdelen a), b) en c) gegrond;
- verklaart de klachtonderdelen d), e) en f) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.4.
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, voorzitter, mrs. A.N. Kampherbeek, J.G. Colombijn-Broersma, D.G.M. van den Hoogen en A.B. Baumgarten, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 september 2023.