ECLI:NL:TADRSGR:2023:200 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-234/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2023:200 |
---|---|
Datum uitspraak: | 25-09-2023 |
Datum publicatie: | 27-09-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-234/DH/DH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht over advocaat wederpartij deels gegrond. Verweerder heeft door overlegging van een aantal producties onnodige polarisatie teweeg gebracht. De raad ziet niet in welk redelijk doel gediend was met de in de bewuste brief en e-mail geciteerde passages. Klacht voor het overige ongegrond. Waarschuwing. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 25 september 2023 in de zaak 23-234/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 23 oktober 2022 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 29 maart 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K223 2022 ia/ak
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 10 juli 2023. Daarbij
waren klaagster vergezeld van haar partner en verweerder aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de door verweerder op 12 april 2023 nagezonden e-mail met bijlagen.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerder staat de ex-echtgenoot van klaagster bij in tussen hen spelende
gerechtelijke procedures over alimentatie en omgang met de kinderen.
2.3 Eén van die procedures betrof het hoger beroep bij het gerechtshof Den Bosch
tegen de beslissing van de rechtbank Roermond d.d. 23 juni 2021, waarbij het verzoek
van klaagster om haar te belasten met het eenhoofdig gezag over de kinderen is afgewezen.
Bureau Jeugdzorg was belanghebbende in deze procedure en heeft een verweerschrift
ingediend.
2.4 Op 11 maart 2022 heeft verweerder het hof ter voorbereiding op de mondelinge
behandeling een brief gezonden, waarbij een aantal producties was gevoegd waarnaar
door hem in die brief is verwezen. Productie 33 betreft een brief van de cliënt van
verweerder. Deze brief is gericht tegen het door Bureau Jeugdzorg ingediende verweerschrift.
In de brief staan – voor zover van belang – de volgende passages:
“Het was het moment dat ik erachter kwam dat moeder al jarenlang vreemdging (…)
Moeder verzuimt het vervolgens te zeggen dat ze jarenlang met de benen open lag voor
andere mannen dan de papa van haar kinderen. Moeder verzuimt het om te zeggen dat
ze extreme seksuele fantasieën heeft zoals bijvoorbeeld groenten in haar vagina steken,
zelfgemaakte pornofilmpjes doorsturen naar andere mannen, het gaan naar parenclubs,
zich door meerder mannen tegelijk laten bevredigen, over zich heen laten urineren
(…)” Had ik mij dan ook moeten verlagen tot het niveau van moeder en mijn kinderen
op de hoogte moeten brengen van het feit dat moeder al jaren bloot in bed ligt met
andere mannen, dat moeder courgetten koopt om in haar vagina te steken (…)
2.5 Bij beschikking d.d. 14 april 2022 heeft het hof een bijzondere curator benoemd
en deze heeft een rapport uitgebracht.
2.6 Bij brief van 2 juni 2022 aan het hof heeft verweerder namens zijn cliënt gereageerd
op het rapport van de bijzondere curator. Productie 38 bij deze brief betreft een
e-mail van de cliënt van verweerder aan de bijzondere curator d.d. 17 mei 2022, met
– voor zover van belang – de volgende inhoud:
“(…) Toen ik een geluidsrecorder (…) had geplaatst in de auto hoorde ik er op dat
[klaagster] een afspraak aan het maken was met […] voor seks en dat hun hielden van
dierensex. Toen ik haar hiermee confronteerde zei ze me dat ze al meerdere jaren vreemd
ging met deze […] en dat ze op regelmatige basis seks had met haar hond, courgettes
en andere vreemde voorwerpen. (…)”
2.7 Per e-mail van 10 oktober 2022 heeft verweerder aan de advocaat van klaagster
– voor zover van belang – het volgende bericht:
“(…) Verder wenst cliënt graag een DNA test. [Klaagster] ging immer al vreemd (…)”.
2.8 Op 23 oktober 2022 heeft klaagster onderhavige klacht ingediend over verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door keer op keer onjuiste,
kwetsende en denigrerende informatie in producties op te nemen in bij correspondentie
naar het hof en ook in correspondentie naar haar advocaat foutieve insinuaties op
te nemen die duidelijk niet waar en uiterst pijnlijk zijn.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 De zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf
die de raad bij de beoordeling daarvan hanteert, is mede ingegeven door de kernwaarde
“partijdigheid” die een advocaat in acht behoort te nemen en houdt het volgende in.
Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te
behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid
is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich
niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten
mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat
bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij
niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts
dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het
feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan
op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid
daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het
voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient,
opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de
advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of
die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig
nadeel aan de wederpartij toebrengen (zie HvD 15 april 2013, ECLI:NL:TAHVD:2013:YA4394).
Beoordeling
5.2 Geen rechtsregel verzet zich er tegen dat een advocaat een door de cliënt opgestelde
brief/verklaring doorzendt aan een gerechtelijke instantie. Op de advocaat rust echter
wel steeds de plicht om te controleren of de inhoud van een door de cliënt zelf opgestelde
productie onnodige polarisatie teweeg brengt (bijvoorbeeld omdat deze onnodig grievend
is voor de wederpartij) en om, indien dat het geval is, niet zonder meer tot overlegging
over te gaan.
5.3 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder door overlegging van productie
33 bij zijn brief van 11 maart 2022 (de brief van zijn cliënt) en productie 38 bij
zijn brief van 2 juni 2022 (de e-mail van zijn cliënt) onnodige polarisatie teweeg
gebracht. De raad ziet niet in welk redelijk doel gediend was met de in de bewuste
brief/e-mail (onder 2.4 en 2.6 geciteerde gedeelten) passages ‘Moeder verzuimd ….,
dat moeder…’ en ‘Toen ik………voorwerpen.’ Uit hetgeen verweerder heeft aangevoerd is
de raad niet gebleken dat dit een inhoudelijke reactie op het verweerschrift van Bureau
Jeugdzorg is geweest of geduid kan worden als een anderszins functionele uitlating.
De raad kwalificeert de citaten als louter grievende uitlatingen over klaagster met
als doel haar negatief af te schilderen. Verweerder had zijn cliënt daarom moeten
verzoeken de tekst aan te passen of de desbetreffende gedeelten zwart te maken, dan
wel dat zelf moeten doen alvorens de brief en e-mail te overleggen. Door dat niet
te doen heeft verweerder onvoldoende afstand gehouden ten opzichte van de standpunten
en beschuldigingen van zijn cliënt.
5.4 Over zijn e-mail d.d. 10 oktober 2022 heeft verweerder toegelicht dat de hierin
opgenomen stelling diende ter onderbouwing van het verzoek van zijn cliënt om een
DNA-onderzoek. De raad is van oordeel dat het -zoals verweerder ook ter zitting van
de raad naar voren heeft gebracht- zorgvuldiger was geweest als hij duidelijker had
vermeld dat hij het standpunt van zijn cliënt weergaf, maar dat hij daarmee niet de
grenzen van het betamelijke heeft overgeschreden. Daarbij neemt de raad in aanmerking
dat de -zeer beknopte- e-mail niet is overgelegd in een procedure en evenmin gericht
was aan klaagster maar dat deze enkel is verzonden aan haar advocaat.
5.5 De conclusie is dat verweerder door overlegging van een tweetal producties
tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
5.6 Gelet op het voorgaande zal de raad de klacht deels gegrond en deels ongegrond
verklaren.
6 MAATREGEL
6.1 Omdat de klacht deels gegrond is, legt de raad een maatregel op aan verweerder.
De raad acht in de gegeven omstandigheden de maatregel van een waarschuwing passend.
Daarbij heeft de raad in aanmerking genomen dat verweerder een blanco tuchtrechtelijk
verleden heeft, dat hij voor zijn uitlatingen zijn excuses aan klaagster heeft aangeboden
en dat hij de kwestie als casus heeft ingebracht tijdens een door hem bijgewoonde
intervisiebijeenkomst waarbij hij samen met andere advocaten zijn handelen kritisch
heeft beschouwd en hier naar eigen zeggen ook lering uit heeft getrokken. Verweerder
laat daarmee zien dat hij kan reflecteren op zijn eigen gedrag, wat de raad vertrouwen
geeft voor de toekomst.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op
grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht
van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk
is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar
rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat
deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft
binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk
aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b
en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht deels gegrond en deels ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.4.
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, voorzitter, mrs. A.N. Kampherbeek, J.G. Colombijn-Broersma, D.G.M. van den Hoogen en A.B. Baumgarten, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 september 2023.