ECLI:NL:TADRSGR:2023:2 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-158/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2023:2
Datum uitspraak: 09-01-2023
Datum publicatie: 10-01-2023
Zaaknummer(s): 22-158/DH/RO
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over de kwaliteit van dienstverlening deels gegrond. De ontstane onduidelijkheid aan de zijde van klager is door het gebrek aan schriftelijke vastlegging te wijten aan verweerder. Klacht in zoverre gegrond, voor het overige ongegrond. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 9 januari 2023 in de zaak 22-158/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder


1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 5 oktober 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 24 februari 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2022/17 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 21 november 2022. Daarbij was klager aanwezig. Verweerder is diezelfde dag (afzonderlijk) telefonisch door de raad gehoord. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 13. Ook heeft de raad kennisgenomen van de stukken van klager (per post ontvangen op 22 maart 2022) en van de e-mail met bijlage van verweerder van 7 juni 2022.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager heeft tijdens zijn detentie verweerder ingeschakeld om hem bij te staan met betrekking tot problemen in de detentiefasering. De opdrachtbevestiging van verweerder dateert uit 2019 (precieze datum is onleesbaar). In deze opdrachtbevestiging is onder meer opgenomen:
“U hebt ons verzocht juridische bijstand te verlenen inzake uw detentiefasering.
In dat kader zal voor u een verzoek tot plaatsing in een faseringstraject worden ingediend bij de selectiefunctionaris;
En/of
Contact worden opgenomen met uw casemanager in de betreffende PI over het faseringstraject waarin u wenst te worden geplaatst;
En/of
Contact zal worden opgenomen met de desbetreffende instanties (…) die verplicht zijn om te adviseren over het al dan niet doorgang vinden van het door u gekozen faseringstraject.”
2.3 Verweerder heeft klager tweemaal bezocht in de Penitentiaire Inrichting (PI): op 14 januari 2020 en op 11 maart 2020.
2.4 Bij brief van 16 maart 2020 heeft verweerder aan klager geschreven:
“Ik heb met u en uw casemanager gesproken in de PI [plaats]. We zijn inmiddels al vele maanden bezig om te regelen dat u aan een traject kunt deelnemen. (…)
Uw situatie ziet er helaas niet rooskleurig uit. Zowel de reclassering als het OM en ook de directie willen u graag in een kliniek geplaatst zien. Zij willen pas na de klinische plaatsing kijken naar een traject met meer vrijheden.
De kans op slagen van een ander traject, zoals BBI, ZBBI of PP traject is dan ook heel klein, omdat de selectiefunctionaris altijd de adviezen van de reclassering, het OM en de directie van de PI meeneemt in zijn overweging. Bovengenoemde partijen achten de risico’s namelijk te groot.
Ik acht het dan ook niet kansrijk om een BBI, ZBBI of PP aanvraag nog verder te laten behandelen, omdat u dan het risico loopt dat bij een afwijzing u voor zes maanden niet langer meer een dergelijk verzoek mag indienen.
Ik kan u dan ook niet helpen bij het positief afronden van een BBI, ZBBI of PP aanvraag, omdat ik op voorhand, uit ervaring, weet dat dit niet positief zal worden besloten.”
2.5 Op 5 oktober 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij (gedurende meer dan een jaar) niets voor klager heeft gedaan, niet bereikbaar was voor klager en niet goed met klager heeft gecommuniceerd. Verweerder heeft nooit eerder dan in zijn brief van 16 maart 2020 laten weten dat klagers kansen nihil waren, integendeel.
3.2 Klager heeft in zijn klachtomschrijving verschillende voorbeelden genoemd, waardoor hij het vertrouwen in verweerder kwijt is geraakt:
- Verweerder heeft namens klager beklag ingediend bij de commissie van toezicht, maar daarna heeft hij niets meer gedaan. Volgens klager heeft verweerder gezegd dat hij er alles aan zou doen om te zorgen dat klager meer vrijheden zou krijgen, maar verweerder heeft echter niets gedaan.
- Verweerder is slechts twee keer kort op bezoek geweest bij klager.
- Verweerder heeft niet op voorhand gemeld dat hij klager zou bezoeken en hij heeft klager ook niet gevraagd om toestemming om de casemanager bij de gesprekken aanwezig te laten zijn.
- Verweerder houdt zich niet aan afspraken en belt niet terug.
- Verweerder heeft de telefoon een keer opgehangen tijdens een gesprek met klager. Klager heeft dit als onbeschoft ervaren.
- Verweerder heeft tweemaal geweigerd om het dossier van klager over te dragen aan een andere advocaat. Pas aan de derde advocaat heeft verweerder het dossier overgedragen. Toen bleek echter dat het dossier incompleet was.

4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. Verweerder heeft klager ruim een jaar bijgestaan. Klager moet begrijpen dat al zijn rapportages bijzonder negatief waren en dat alle betrokken instanties wilden dat hij in een kliniek zou worden geplaatst. Klager wilde dat zelf niet. Verweerder heeft duidelijk gemaakt dat dat zijn goed recht is, maar dat hij klager niet zou helpen met een andere aanvraag voor meer vrijheden, omdat de kans van slagen daarvoor nihil is. Verweerder stelt daarbij dat het inderdaad klopt dat hij bijna niets heeft gedaan, omdat er niets te bereiken viel. Verweerder heeft nooit gelogen tegen klager over de slagingskansen in zijn zaak.
4.2 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING
5.1 De klacht ziet in de kern op de kwaliteit van dienstverlening van verweerder. De raad neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
5.2 De raad stelt vast dat verweerders bijstand ongeveer een jaar heeft geduurd; deze is in 2019 gestart (opdrachtbevestiging uit 2019). Op 14 januari 2020 heeft een eerste gesprek in de PI plaatsgevonden. Daarna is er op 11 maart 2020 een tweede gesprek geweest in de PI en heeft verweerder klager op 16 maart 2020 een brief gezonden. Uit het klachtdossier blijkt niet of en wat verweerder gedurende zijn bijstand van een jaar voor klager heeft gedaan. Ook ter zitting heeft verweerder daarover geen duidelijkheid verschaft. Gelet op gedragsregel 16 is het de verantwoordelijkheid van de advocaat om belangrijke informatie en afspraken schriftelijk te bevestigen. Verweerder heeft dat niet gedaan. Anders dan een ruim omschreven opdrachtbevestiging en een brief waarmee de bijstand na een jaar wordt beëindigd, bevat het dossier geen informatie. Dat komt voor rekening en risico van verweerder. De ontstane onduidelijkheid aan de zijde van klager is daarmee te wijten aan verweerder. Klagers klacht dat hij niet wist waar hij aan toe was, niet op de hoogte is gehouden en dat verweerder niets voor klager heeft gedaan, is daarmee terecht. In zoverre is de klacht gegrond.
5.3 De verwijten die klager verweerder verder maakt (zoals weergegeven onder 3.2) acht de raad ongegrond. Deze stellingen van klager zijn niet of nauwelijks met stukken onderbouwd en door verweerder betwist. De raad kan de juistheid van de meeste van deze stellingen op grond van het klachtdossier niet vaststellen. Voor zover klager stelt dat verweerder slechts twee keer kort op bezoek is geweest, geldt dat dit op zichzelf niet klachtwaardig is. Verweerder heeft verder uitdrukkelijk gesteld dat de casemanager met toestemming van klager aanwezig is geweest bij één van die besprekingen. Voor zover klager stelt dat verweerder en de case manager een goede band met elkaar hebben, is dat niet zonder meer tuchtrechtelijk verwijtbaar. In zoverre is de klacht daarom ongegrond.

6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft verzuimd om belangrijke informatie en afspraken schriftelijk vast te leggen, waardoor voor klager onduidelijk is ontstaan. Ook is daardoor niet vast te stellen of verweerder klager daadwerkelijk bijstand heeft verleend zoals hem met de opdrachtbevestiging was toegezegd. Dit is onzorgvuldig en tuchtrechtelijk verwijtbaar. De raad ziet hierin aanleiding een waarschuwing op te leggen aan verweerder.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht onder 3.1 gegrond;
- verklaart de klacht onder 3.2 ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. A. van Luijck, voorzitter, mrs. A. Schaberg en M.A.M. Wagemakers, leden, bijgestaan door mrs. A. Tijs en C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2023.