ECLI:NL:TADRSGR:2023:198 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-522/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2023:198
Datum uitspraak: 20-09-2023
Datum publicatie: 20-09-2023
Zaaknummer(s): 23-522/DH/DH
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van faillissementscurator
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over curator deels niet-ontvankelijk vanwege tijdverloop en voor het overige kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 20 september 2023 in de zaak 23-522/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 26 juli 2023 met kenmerk K074 2023 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klager van 9 augustus 2023.

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 14 januari 2014 is klager in staat van faillissement verklaard, met aanstelling van verweerder tot curator. 
1.2    Bij e-mail van 15 september 2014 heeft klagers advocaat mr. W verweerder onder meer gevraagd naar de faillissementsverslagen.
1.3    Op 15 augustus 2019 is het faillissement opgeheven wegens een gebrek aan baten.
1.4    Op 23 november 2020 heeft klager bij de deken een (eerste) klacht ingediend over verweerder.
1.5    Verweerder heeft op de klacht gereageerd bij brief van 8 januari 2021.
1.6    Na repliek van klager van 28 januari 2021 heeft verweerder op 3 maart 2021 zijn dupliek ingediend. In die brief heeft verweerder onder meer geschreven:
“[Klager] beklaagt zich er (nu voor het eerst) over dat er geen faillissementsverslagen zouden zijn opgesteld. Die zijn echter steeds opgesteld met inachtneming van de daarvoor geldende richtlijnen en in overleg met de rechter-commissaris. Faillissementsverslagen zijn openbaar, dat wil zeggen in te zien voor de gefailleerde; ze worden uit oogpunt van privacy door de rechtbank niet gepubliceerd in het Centraal Insolventieregister.
[Klager] beklaagt zich er ook over dat de faillissementsverslagen niet aan zijn advocaat [mr. W] zouden zijn verstrekt. (…) Ik verwijs echter naar bijgaande brief aan [mr. W], (…); aan het slot van de brief staat vermeld dat de eerste drie openbare verslagen zijn bijgevoegd bij de brief. Gezien het openbare karakter van dergelijke verslagen had [mr. W] de verslagen overigens bij de rechtbank kunnen opvragen. (…)
Ik voeg hieraan toe dat informatie die een curator deelt met de rechter-commissaris hoe dan ook niet openbaar is.”
Als bijlage bij de dupliek is onder meer gevoegd een bericht van verweerder aan mr. W van 14 oktober 2014 waarin onder meer staat:
“Bijgaand zend ik u overigens kopieën van de tot nu toe drie uitgebrachte openbare faillissementsverslagen.” 
1.7    Het dossier bevat de voorbladen van vier faillissementsverslagen (verslagnummers 1 tot en met 4) gedateerd 24 januari 2017, 19 april 2017, 18 juli 2017 en 13 oktober 2017.
1.8    Op 6 april 2023 heeft klager bij de deken deze (tweede) klacht ingediend over verweerder. 

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. 
a)    Verweerder heeft – in strijd met de Faillissementswet – het eerste faillissementsverslag pas op 24 januari 2017 opgemaakt. De verslagen zijn gericht aan mr. V, wat een leugen is, omdat mr. P toen nog rechter-commissaris was en mr. V pas in augustus 2018 in beeld kwam. 
b)    Verweerder heeft in zijn brief van 3 maart 2021 aan de deken ten onrechte gesteld dat hij bij een brief aan klagers advocaat drie openbare verslagen heeft bijgevoegd. ‘Dan zegt hij in zijn verwardheid ook nog dat informatie die hij met de rc deelt niet openbaar zijn.” Klager vindt het in strijd met onze democratie en de vastgestelde regels dat hij niet mag weten wat er in zijn eigen faillissement gebeurt. Klager verwijst ook naar verweerders brief van 8 januari 2021. 
2.2    Klager stelt dat hij uit de ‘gelederen der togadragers’ een tip kreeg dat verweerder faillissementsverslagen heeft vervalst. Klager heeft daarop verslagen opgevraagd. Hij kreeg de betreffende faillissementsverslagen op 14 februari 2023 onder ogen. Dit was het moment dat klager de nieuwe door verweerder gepleegde feiten onder ogen kreeg, namelijk dat het eerste verslag door verweerder is opgemaakt op 24 januari 2017. Dit terwijl verweerder in zijn brieven van 8 januari en 3 maart 2021 doet voorkomen alsof de verslagen op tijd waren opgemaakt. Klager stelt dat er door verweerder is gelogen en dat hij zich aan geen enkele ethische en professionele norm houdt.  

3    VERWEER
3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
Toetsingskader ontvankelijkheid
4.1    Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter van de raad van discipline niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De voorzitter zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klager ontvankelijk is in haar klacht. 
Klachtonderdeel a)
4.2    Dit verwijt ziet op de faillissementsverslagen van verweerder van 24 januari, 19 april, 18 juli en 13 oktober 2017. De voorzitter overweegt dat uit de Faillissementswet volgt dat de curator zijn verslag indient bij de griffie van de rechtbank, ter kosteloze inzage van iedereen (art. 73a Faillissementswet). Klager had de betreffende verslagen dan ook al in 2017 kunnen inzien. Dat klager stelt de verslagen pas in februari 2023 te hebben gezien, kan hem niet baten. Klager had in 2017 redelijkerwijs kennis kunnen nemen van de verslagen. De termijn voor het indienen van een klacht is dan ook al in 2017 gaan lopen. Klager heeft zijn klacht niet binnen de termijn van drie jaar ingediend. 
4.3    Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat de klacht buiten de termijn is ingediend, is niet gebleken. Dit klachtonderdeel is daarom niet-ontvankelijk op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet. Aan een inhoudelijke beoordeling van dit klachtonderdeel komt de voorzitter dan ook niet meer toe. 
Klachtonderdeel b)
4.4    Dit verwijt ziet (allereerst) op verweerders stelling in zijn brief van 3 maart 2021 dat hij bij een brief aan klagers advocaat in 2014 drie openbare verslagen heeft bijgevoegd. Volgens klager stelt verweerder dit ten onrechte. Klager laat echter na zijn stelling op dit punt voldoende te onderbouwen. Hij verwijst naar een e-mail van zijn advocaat aan verweerder van 15 september 2014 waarin om de faillissementsverslagen wordt gevraagd, alsmede een document (kennelijk van verweerders website destijds) van 13 oktober 2014 waaruit zou blijken dat er nog geen verslagen zijn. Verweerder heeft echter onweersproken gesteld dat verslagen van gefailleerde natuurlijke personen niet door de curator worden gepubliceerd. Verweerder verwijst in zijn brief van 3 maart 2021 bovendien naar zijn brief aan klagers advocaat van 14 oktober 2014 (een dag na de brief van klagers advocaat) waarbij de eerste drie verslagen zijn gevoegd. Dat verweerder op dit punt een onjuiste stelling heeft ingenomen is de voorzitter dan ook niet gebleken.
4.5    Ook klagers stelling dat verweerders brieven van 8 januari en 3 maart 2021 verder onjuistheden en/of leugens bevatten, is onvoldoende onderbouwd. De juistheid van klagers stellingen is niet gebleken. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
-    klachtonderdeel a, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk;
-    klachtonderdeel b, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 september 2023.