ECLI:NL:TADRSGR:2023:175 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-431/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2023:175 |
---|---|
Datum uitspraak: | 16-08-2023 |
Datum publicatie: | 16-08-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-431/DH/RO |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat van wederpartij. Niet gebleken dat verweerder klager heeft beschuldigd van stalking, afpersing, dreigementen, voodoo en zwarte magie. Ook is niet gebleken dat verweerder zich tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft uitgelaten in de conclusie van antwoord. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 16 augustus 2023 in de zaak 23-431/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 23 juni 2023 met kenmerk R 2023/46, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 21.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager heeft een civielrechtelijk geschil gehad met de cliënte van verweerder.
Verweerder heeft namens de wederpartij een conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie
ingediend omstreeks juni 2021. Daarin heeft verweerder – voor zover van belang voor
de klacht – het volgende opgenomen:
“2.3 [Klager] is in dat kader vaker hinderlijk in de directe omgeving van het woonadres
van [wederpartij] door haar en haar kinderen gesignaleerd. Het meest recente voorval
hierin is de situatie dat [klager] uit het niets en zonder toestemming van [wederpartij]
en geruime tijd zeer hinderlijk en beangstigend gedrag heeft vertoond, waarbij hij
zich ophield in haar achtertuin. Toen uiteindelijk de politie ter plaatse kwam, was
[klager] kort daarvoor vertrokken uit deze achtertuin.
2.4 [Wederpartij] en haar kinderen kregen al snel na januari 2020 de stellige indruk
dat [klager] zich er niet bij kon neerleggen dat [wederpartij] definitief hun onderlinge
contacten had beëindigd. Een situatie is geweest dat [klager] heeft kenbaar gemaakt
aan onder andere [wederpartij] en haar oudste kind – een zoon - dat bij een definitieve
beëindiging van de contacten tussen [wederpartij] en [klager], hij dan diverse gelden
(volgens [klager] ineens door hem geleend aan respectievelijk [wederpartij] en haar
zoon) bij hen allebei zou gaan opeisen. Tenzij [wederpartij] de vriendschappelijke
contacten met [klager] weer zou herstellen/ voortzetten. Nu dit laatste dus niet is
gebeurd, is de onderhavige vordering er dus één geworden van hetgeen [klager] aan
[wederpartij] en haar zoon eerder had voorgehouden, zoals hiervoor is beschreven.
[…]
2.6 [Klager] heeft dus nimmer gewag gemaakt van het feit dat deze rechtstreekse betalingen
die hij volstrekt vrijwillig aan [wederpartij] heeft gedaan, gelden betrof die hij
aan [wederpartij] ter leen stelde en door haar aan hem moesten worden terugbetaald.
Laat staan dat [klager] hierover met [wederpartij] afspraken heeft gemaakt op welke
wijze zij deze door [klager] op vrijwillige basis en uit eigen beweging overgemaakte
bedragen dan zou hebben moeten terugbetalen. Zoals gezegd [klager] kwam hiermee eerst
op de proppen toen hij van [wederpartij] in januari 2020 te horen kreeg dat de onderlinge
contacten echt tot een einde waren gekomen. Eerst op dat moment werd door [klager]
ineens aangegeven dat hij de eerder vrijwillig aan [wederpartij] ter beschikking gestelde
gelden, geleend geld betrof, dat dan door [wederpartij] aan hem moest worden terugbetaald.
Tenzij [wederpartij] de contacten met [klager] zou continueren. Derhalve is dit ten
opzichte van [wederpartij] als een drukmiddel gebruikt.
[…]
3.7 Allereerst betwist [wederpartij] nadrukkelijk de algehele inhoud van deze verklaring
van [getuige] d.d. 1 oktober 2020. Verder kent [wederpartij] in het geheel geen persoon
[getuige], zoals deze zich in diens verklaring d.d. 1 oktober 2020 presenteert. [Wederpartij]
heeft [getuige] nimmer in haar woning [adres] op bezoek gehad in haar fysieke bijzijn
en derhalve ook niet op of rond 15 januari 2020, zoals door [getuige] is gerept als
zijnde diens getuige omtrent de door hem gestelde geldleenovereenkomst(en) en terugbetalingsafspraak
met [wederpartij] en nadat er zijdens [wederpartij] bij brief van haar raadsman d.d.
9 september 2020 is gereageerd op het gesteld door [klager], er vervolgens voor het
eerst bij inleidende dagvaarding van [klager] van 29 april 2021 de getuigenverklaring
van [getuige] d.d. 1 oktober 2020 wordt overlegd.
[…]
3.9 Nadat [wederpartij] zoals hiervoor is aangegeven aan [klager] te verstaan had
gegeven dat zij de vriendschappelijke contacten met hem sinds januari 2020 onverminderd
als beëindigd zag, ging hij zich misdragen ten opzichte van onder andere [wederpartij]
en haar kinderen. En op basis daarvan stelde [klager] dat [wederpartij] nog geld aan
hem zou zijn verschuldigd en er zodoende door haar aan hem betaald moest worden. Door
[wederpartij] middels zijn aanwezigheid onder druk te zetten, heeft zij uit angst
de desbetreffende betalingen als dan verricht. Totdat er uiteindelijk middels tussenkomst
van de politie aan [klager] ten stelligste werd afgeraden om nog langer in de buurt
en zeker niet meer in de woning van [wederpartij] en haar woning te komen, zodat een
verdere escalatie tussen hen kon worden voorkomen. Gezien al het voorgaande is [wederpartij]
van mening dat het in totaal door haar aan [klager] betaalde bedrag van € 637,55 tussen
23 januari 2020 en 1 juli 2020 dan ook onverschuldigd heeft plaatsgevonden en daarom
zonder enige gehoudenheid daartoe is gebeurd.”
1.2 Klager heeft sinds mei 2022 een PTSS-aandoening.
1.3 De kantonrechter heeft de vorderingen van klager bij vonnis van 12 augustus
2022 afgewezen.
1.4 Op 1 maart 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft artikel 21 Rv geschonden door de kantonrechter op de verkeerde
voet te zetten, door onwaarheden te verkondigen dat klager zich bezig zou houden met
stalking, afpersing voor geld, diverse dreigementen, voodoo en tweemaal zwarte magie.
2.2 Klager heeft per onderdeel uit de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie
aangegeven welke onwaarheden verweerder nog meer heeft verkondigd:
- In punt 2.3 geeft verweerder aan dat klager vaker hinderlijk in de directe omgeving
is geweest. Dit slaat volgens hem op stalking. Hij benadrukt dat hij toestemming van
de cliënte van verweerder had om in de tuin te zijn, maar door te zeggen dat er geen
toestemming was slaat dit op huisvredebreuk.
- In punt 2.4 en 2.6 wordt gesteld dat klager het geld zou opeisen om de wederpartij
onder druk te zetten om de relatie voort te zetten. Dit slaat op geestelijke onderdrukking.
- In punt 3.7 heeft de cliënte van verweerder stellig ontkend de getuige ooit te
hebben gezien, maar onder ede bij de rechter heeft zij verklaard de getuige één keer
dronken op het bankstel bij haar thuis te hebben gezien. Dit slaat op meineed.
- In punt 3.9 wordt gesteld dat klager zich zou hebben misdragen ten opzichte van
de cliënte van verweerder en haar kinderen, en dat klager haar onder druk zou hebben
gezet tot het betalen van het geld wat duidt op afpersing.
- In punt 3.9 wordt gesteld dat er een stopgesprek met de politie heeft plaatsgevonden.
Dat heeft echter nooit plaatsgevonden, zodat verweerder misbruik maakt van de naam
van de politie.
- Verder heeft de cliënte van verweerder in het getuigenverhoor bij de rechtbank
twee keer voodoo opgevoerd.
b) Verweerder heeft geen onderzoek gedaan naar de beschuldigingen die zijn cliënte
aan het adres van klager uit, maar neemt haar stellingen klakkeloos over;
c) Verweerder heeft met zijn conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie
ervoor gezorgd dat klager een PTSS-aandoening heeft.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 De klacht gaat over de advocaat van de wederpartij van klager. Uitgangspunt
is dat die advocaat veel vrijheid heeft om de belangen van zijn cliënt te behartigen
op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut,
maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend
mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan
zij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging
van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig
mag schaden zonder redelijk doel. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen
of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij
zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt.
Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd
zijn of die, zonder dat deze tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken,
onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Klachtonderdeel a)
4.2 De voorzitter stelt vast dat dat verweerder – zoals hij terecht stelt in zijn
verweer – de bewoordingen als stalking, afpersing, stopgesprek van de politie, dreigementen,
voodoo en zwarte magie niet zelf heeft gebezigd. Dit zijn bewoordingen die klager
zelf opmaakt uit delen van de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, of
die door de cliënte van verweerder tijdens een getuigenverhoor zijn genoemd. Verweerder
is niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk voor woorden die hij niet heeft geschreven
of die door zijn cliënte tijdens een getuigenverhoor bij de rechter zijn gezegd.
4.3 De voorzitter is verder niet gebleken dat verweerder zich tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft uitgelaten in de door klager genoemde punten uit de conclusie.
4.4 In punt 2.3 mocht verweerder namens zijn cliënte het standpunt innemen dat
klager hinderlijk en beangstigend gedrag vertoonde door in haar tuin te staan en dat
hij daarvoor geen toestemming had. Klager heeft bovendien erkend dat hij in de tuin
aanwezig was.
4.5 Hetzelfde geldt voor punten 2.4, 2.6 en 3.9. Verweerder mocht ook in die delen
van de conclusie namens zijn cliënte een standpunt innemen. Het standpunt van zijn
cliënte was dat klager het geld enkel terugvorderde omdat zij geen contact meer met
klager wilde hebben. Dat was bovendien onderwerp van het debat bij de kantonrechter.
4.6 In punt 3.7 mocht verweerder uitgaan van de informatie die hij van zijn cliënte
had ontvangen, namelijk dat zij de getuigen niet kende. Dat zij onder ede anderszins
zou hebben verklaard – wat door klager niet is onderbouwd met een proces-verbaal –
doet er niet aan af dat verweerder in de conclusie voorafgaand aan het getuigenverhoor
van de juistheid van de informatie kon uitgaan.
4.7 Datzelfde geldt ook voor zover verweerder heeft aangegeven dat middels tussenkomst
van de politie klager is afgeraden naar de woning te komen. Verweerder mocht van de
juistheid daarvan uitgaan.
4.8 Uit het voorgaande volgt dat klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond is.
Klachtonderdeel b)
4.9 Zoals uit het voorgaande volgt, mag verweerder in beginsel uitgaan van de juistheid
van de informatie die hij van zijn cliënt krijgt. Er geldt voor verweerder geen plicht
om een vooronderzoek bij de politie te doen, zoals klager stelt. Klachtonderdeel
b) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.10 Verweerder mocht namens zijn cliënte een conclusie van antwoord, tevens eis
in reconventie indienen in de procedure die klager is gestart. De voorzitter stelt
vast dat hij het standpunt van zijn cliënte zakelijk en zonder (onnodig) grievende
uitlatingen heeft verwoord. Dat klager stelt daarvan PTSS te hebben opgelopen, maakt
niet dat verweerder daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdeel
c) is kennelijk ongegrond.
Conclusie
4.11 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
ongegrond.
Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door
mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2023.