ECLI:NL:TADRSGR:2023:170 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-395/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2023:170 |
---|---|
Datum uitspraak: | 09-08-2023 |
Datum publicatie: | 09-08-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-395/DH/DH |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van wederpartij. Verweerder heeft zonder daartoe gehouden te zijn extra kansen geboden om te voldoen aan de vordering. Verweerder was niet gehouden om het verzoekschrift in te trekken nadat niet tijdig is voldaan aan de vordering. Klacht kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 9 augustus 2023 in de zaak 23-395/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van 7 juni 2023 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) met kenmerk K200 2022 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 11 (procedureel).
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Na een juridisch geschil heeft een derde beslag gelegd op de woning van klaagster,
die zij verhuurde. De bank heeft een recht van eerste hypotheek op de woning gevestigd
en heeft een huurbeding opgenomen. De bank heeft daarom de financiering opgezegd en
het gefinancierde bedrag teruggevorderd. De bank heeft de executie van de beslaglegger
overgenomen.
1.2 De bank heeft de voorzieningenrechter verzocht om goedkeuring voor een onderhandse
verkoop van de woning. Verweerder stond de bank daarin bij. De behandeling ter zitting
is bepaald op 30 juni 2021.
1.3 Namens de bank heeft verweerder op 28 juni 2021 aan klaagster medegedeeld dat
van de verkoop wordt afgezien als de kosten die de bank heeft gemaakt (€ 13.500,-)
uiterlijk 29 juni 2021 om 12.00 uur zijn voldaan. Indien die termijn niet werd gehaald,
zou verweerder een nieuwe zittingsdatum aanvragen.
1.4 Daaraan heeft klaagster niet voldaan, waarna verweerder heeft verzocht om een
nieuwe zittingsdatum. De behandeling van het verzoekschrift is vervolgens bepaald
op 30 augustus 2021.
1.5 Op 12 augustus 2021 is namens verweerder een gespecificeerde opgave gedaan
van de door de bank gemaakte kosten.
1.6 Klaagster heeft financiering gevraagd om de vordering van de beslaglegger te
voldoen. Op 19 augustus 2021 heeft verweerder vernomen dat klaagster de vordering
van de beslaglegger heeft voldaan. Voor de bankvordering is geen financiering verleend.
1.7 Op 30 augustus 2021 heeft de zitting plaatsgevonden. De voorzieningenrechter
heeft de uitspraakdatum bepaald op maandag 13 september 2021. Na de zitting heeft
verweerder aan de advocaat van klaagster aangegeven bereid te zijn de executie te
staken als de bankkosten zouden zijn voldaan voor de dag van de uitspraak.
1.8 Op vrijdag 10 september 2021 om 10.27 uur heeft de advocaat van klaagster aan
verweerder bericht dat klaagster bereid is de bankkosten van € 13.500,- te voldoen.
Verweerder heeft de advocaat die dag om 12.01 uur geantwoord dat het bedrag die dag
op de derdengeldenrekening van zijn kantoor moest zijn bijgeschreven.
1.9 De advocaat van klaagster heeft daarop om 17.11 uur gereageerd dat hij om 16.46
uur een rappel naar klaagster heeft gestuurd en dat hij haar enkele minuten geleden
aan de telefoon heeft gehad. De advocaat van klaagster heeft meegedeeld dat klaagster
haar winkel aan het sluiten is en dat zij rechtstreeks naar het postkantoor zal gaan
om nog voor 18.00 uur de betaling te hebben verricht. Ook heeft de advocaat van klaagster
aangegeven vanaf dat moment niet meer bereikbaar te zijn.
1.10 Verweerder heeft daarop om 17.13 uur zijn vraagtekens gezet bij het verrichten
van de betaling bij het postkantoor en gemeend dat het bedrag elektronisch en in real
time moet worden overgemaakt.
1.11 Klaagster heeft het bedrag om 17.53 uur overgemaakt.
1.12 Het betaalde bedrag was op zaterdag 11 september 2021 zichtbaar op de derdengeldenrekening
van verweerder.
1.13 Op zaterdag 11 september 2021 heeft de advocaat van klaagster een bewijsstuk
van betaling aan verweerder verzonden.
1.14 Verweerder heeft op maandag 13 september 2021 geconstateerd dat de betaling
was binnengekomen. Hij heeft daarop om 8.21 uur de procesadvocaat, werkzaam bij een
ander advocatenkantoor, verzocht om het verzoekschrift van de bank in te trekken.
1.15 De voorzieningenrechter heeft op diezelfde dag om 13.45 uur uitspraak gedaan.
Nadat de beschikking was gewezen, was de bank gehouden de woning aan de koper te leveren.
De koper heeft aangegeven daar niet van af te willen zien.
1.16 Op 8 september 2022 heeft klaagster bij de deken een klacht over verweerder
ingediend.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder
dat hij zich niet aan de gemaakte afspraken heeft gehouden door na te laten de rechtbank
te informeren over de intrekking van het verzoekschrift tot goedkeuring van een onderhandse
verkoop van de woning.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van
de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof
van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen
van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt.
Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat
a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij
weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c)
(anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de
wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt
gediend.
4.2 De voorzitter overweegt dat verweerder klaagster, zonder dat hij of zijn cliënt
daartoe gehouden was, extra kansen heeft geboden om te voldoen aan de vordering. Daartoe
heeft hij al na de zitting van 30 augustus 2021 duidelijke voorwaarden gesteld. De
belangrijkste daarvan was dat de vordering van € 13.500,- uiterlijk op vrijdag 10
september 2021 op de derdengeldenrekening van verweerder was bijgeschreven. Niet in
geschil tussen partijen is dat klaagster die dag om 17.53 uur de betaling heeft verricht.
De voorzitter stelt verder vast – en dat is door geen van de partijen weersproken
– dat de betaling na kantoortijden is gedaan en om die reden pas op zaterdag 11 september
2021 zichtbaar op de derdengeldenrekening is bijgeschreven. Zodoende was verweerder
niet gehouden om het verzoekschrift namens zijn cliënt in te trekken en kan niet worden
vastgesteld dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
4.3 Verweerder heeft desalniettemin vroeg in de ochtend van maandag 13 september
2021 gecontroleerd of het bedrag is bijgeschreven. Dat was het geval, waarna hij de
procesadvocaat van zijn cliënt, die niet bij verweerders kantoor werkzaam was, om
8.21 uur heeft gevraagd het verzoekschrift in te trekken. De intrekking van het verzoekschrift
is kennelijk niet tijdig bij de rechtbank binnengekomen of verwerkt, maar dat kan
verweerder niet worden aangerekend.
4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
ongegrond.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2023.