ECLI:NL:TADRSGR:2023:17 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-897/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2023:17 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-01-2023 |
Datum publicatie: | 18-01-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-897/DH/DH |
Onderwerp: | Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Overige gronden |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht kennelijk niet-ontvankelijk omdat klaagster het griffierecht te laat heeft voldaan aan de deken. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 18 januari 2023 in de zaak 22-897/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen
van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag
(hierna: de deken) van 9 november 2022 met kenmerk K226 2021 ia/nm en van de op de
inventarislijsten genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 6
(procedureel).
De voorzitter heeft verder kennisgenomen van de volgende stukken:
- de e-mail van 10 november 2022 te 12.35 uur van de zijde van verweerder;
- de e-mails van 10 november 2022 te 14.00 uur, 22.16 uur en 22.35 uur van de zijde
van klaagster;
- de e-mail van 30 november 2022, met bijlagen, van de zijde van verweerder;
- de e-mail van 1 december 2022, met bijlagen, van de zijde van klaagster.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Op 8 oktober 2021 heeft klaagster bij de deken een klacht over verweerder ingediend.
1.2 De klacht is onderzocht door de deken. De deken heeft op 28 juli 2022 haar
visie gegeven op de klacht. In de visie is geschreven dat de klacht aan de raad zal
worden voorgelegd als uiterlijk op 19 juli 2022 het griffierecht (€ 50,-) zal worden
betaald. Uit de visie blijkt dat de klacht niet naar de raad wordt gestuurd als het
griffierecht te laat wordt betaald.
1.3 Bij e-mail van 29 juli 2022 heeft de deken gewezen op de onjuiste datum in
de visie. In het bericht is geschreven dat het griffierecht voor of uiterlijk 26 augustus
2022 moet zijn ontvangen. Verder is geschreven dat het dossier niet ter kennis van
de raad zal kunnen worden gebracht als het griffierecht niet tijdig is ontvangen.
1.4 Op 7 september 2022 heeft de deken aan klaagster en verweerder laten weten
dat “het griffierecht ad € 50,- op 27 augustus jl. in goede orde is ontvangen” en
dat het dossier gereed zal worden gemaakt voor verzending aan de raad.
1.5 Dezelfde dag heeft verweerder gereageerd. Verweerder heeft gesteld dat het
griffierecht op 26 augustus 2022 had moeten worden betaald en dat het dossier daarom
niet ter kennis van de raad kan worden gebracht.
1.6 Op 8 september 2022 rond 9.29 uur heeft de deken het volgende geschreven naar
klaagster en verweerder:
“Gisteren heeft u abusievelijk een e-mail gekregen waarin aangegeven wordt dat uw
dossier zal worden doorgeleid naar de Raad van Discipline. Dit klopt niet. Het griffierecht
is te laat door ons ontvangen.
De termijn voor het betalen van het griffierecht was 26 augustus jl. U heeft het griffierecht
voldaan. Echter, wij hebben dit ontvangen op 27 augustus jl. Uw dossier zal niet worden
doorgeleid naar de RvD. Het griffierecht wordt aan u teruggestort.
Ik ga dan ook over tot sluiting van het dossier.”
1.7 Op 8 september 2022 rond 16.35 uur heeft de deken het volgende aan klaagster
geschreven:
“Van het secretariaat heb ik begrepen dat u vandaag contact met ons heeft opgenomen
in verband met de betaling van het griffierecht. Voor zover mij bekend heeft u het
griffierecht niet tijdig betaald met als gevolg dat de klacht niet wordt doorgestuurd
naar de Raad van Discipline Den Haag. Indien deze informatie niet juist is, verzoek
ik u mij te berichten. Ook verneem ik graag van u - voor zover van toepassing - wat
de reden is dat u het griffierecht niet tijdig heeft betaald.”
1.8 Op 8 september 2022 rond 17.01 uur heeft klaagster als volgt gereageerd:
“Ik verwijs u graag naar bijgevoegde bijlagen, waaruit mijn onderbouwing blijkt, dat
desbetreffende betaling 27 i.p.v. 26 Augustus jl. is voldaan. (...)”
1.9 Op 12 september 2022 heeft deken vervolgens het volgende geschreven aan klaagster
en verweerder:
“Nu u op 27 augustus 2022 om 11:16 uur heeft medegedeeld dat u het griffierecht handmatig
heeft overgemaakt omdat bij controle bleek dat uw bankopdracht op 26 augustus 2022
niet goed was uitgevoerd, zal het dossier toch worden doorgezonden naar de Raad van
Discipline Den Haag.”
1.10 De raad heeft het dossier op 9 november 2022 van de deken ontvangen.
2 BEOORDELING
2.1 Het verweer van de verste strekking is dat klaagster het griffierecht te laat
heeft voldaan en dat de raad de klacht daarom niet in behandeling moet nemen, althans
dat klaagster in de klacht niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
2.2 Klaagster heeft erop gewezen dat een medewerker van de Orde van Advocaten Den
Haag namens de deken heeft laten weten dat het griffierecht tijdig is voldaan en dat
het dossier daarom door de raad in behandeling kan worden genomen.
2.3 De voorzitter is van oordeel dat klaagster kennelijk niet-ontvankelijk is in
de klacht en licht dit als volgt toe.
2.4 De dekenvisie is van 28 juli 2022. Vanaf die datum had klaagster gelet op het
bepaalde in artikel 46e van de Advocatenwet vier weken om het griffierecht te voldoen.
Dit betekent dat de betaaltermijn zou eindigen op 25 augustus 2022. Omdat de deken
klaagster heeft laten weten dat zij uiterlijk op 26 augustus 2022 het griffierecht
moest voldoen zal de voorzitter ervan uitgaan dat de termijn tot die datum liep. Uiterlijk
op 26 augustus 2022 moest het griffierecht door de deken zijn ontvangen.
2.5 Uit de hiervoor weergegeven correspondentie blijkt dat de deken het griffierecht
heeft ontvangen op 27 augustus 2022. Aldus staat vast dat de deken het griffierecht
te laat heeft ontvangen.
2.6 In de beslissing van de raad van 19 december 2022, ECLI:NL:TADRSGR:2022:226,
heeft de raad geoordeeld over een vergelijkbaar geval. In die beslissing heeft de
raad uiteengezet hoe artikel 46e, in het bijzonder leden 2 en 3, van de Advocatenwet
moeten worden uitgelegd. Onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis heeft de raad in
die beslissing geoordeeld dat het niet in lijn is met de bedoeling van de wetgever
dat de advocatentuchtrechter een klacht ontvankelijk verklaart, als het griffierecht
te laat is betaald. De omstandigheid dat de deken de klacht ondanks de te late ontvangst
van het griffierecht toch naar de raad heeft doorgestuurd, brengt hierin geen verandering.
De voorzitter volgt deze eerdere beslissing van de raad.
2.7 De beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring betekent dat de voorzitter niet
toekomt aan beoordeling van de klacht.
2.8 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier
en uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2023.