ECLI:NL:TADRSGR:2023:159 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-369/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2023:159
Datum uitspraak: 02-08-2023
Datum publicatie: 04-08-2023
Zaaknummer(s): 23-369/DH/DH
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Herziening
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht niet-ontvankelijk vanwege tijdsverloop.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 2 augustus 2023 in de zaak 23-369/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 31 mei 2023 met kenmerk K149 2022, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 11 (procedureel). Ook heeft de voorzitter kennis genomen van de e-mail met bijlagen van klager van 6 juni 2023.

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Verweerder heeft klager en zijn (inmiddels ex-)partner in 2013/2014 bijgestaan bij de echtscheiding. Op 28 november 2013 heeft verweerder de opdracht bevestigd, waarna in december 2013 een echtscheidingsconvenant is ondertekend en verweerder vervolgens het gemeenschappelijk verzoekschrift tot echtscheiding heeft ingediend.
1.2    De beschikking van de rechtbank inzake de echtscheiding dateert van 23 januari 2014 en is op 3 februari 2014 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Hierover heeft verweerder klager geïnformeerd bij brief van 28 januari 2014. Vervolgens hebben klager en zijn ex-partner op 29 januari 2014 op het kantoor van verweerder de akte van berusting ondertekend, waarna de echtscheiding is ingeschreven in het register van de burgerlijke stand.
1.3    Op 27 december 2018 heeft klager verweerder een e-mail gestuurd en daarin onder meer geschreven:
“In het convenant hebben we een 1 voor 1 op papier gezet om wat het ging hier in Nederland. En niet om de boedelscheiding in het buitenland. 
Ik, U en mijn ex hadden toen duidelijk afgesproken dat het om alle boedels hier in Nederland was. (…) U gaf nog aan dat als wij wilden dat er een ander zaak moest komen voor boedelscheiding in het buitenland of wij dit samen met mijn ex moest onderling kon bespreken. 
Aan de hand van onze gesprek en de voorwaarden heb ik getekend.
Volgens artikel 8.1 zouden we alles eerlijk delen en niet meer van elkaar vorderen. En nu wil mijn ex ([naam]) misbruik maken van dit artikel 8.1 om alles op te eisen in het buitenland. 
Ik wil u vriendelijk vragen om dit duidelijk te op papier te zetten dat dit niet de afspraak was. En het exemplaar naar mij en mijn ex wilt versturen.”
1.4    Verweerder heeft op 7 januari 2019 gereageerd en onder meer geschreven:
“Eventuele vermogensbestanddelen uit Turkije zijn mij niet bekend. Hieromtrent zijn geen stukken aangeleverd dan wel verzocht deze op te nemen in het convenant. Het is voor mij dan ook niet mogelijk om een dergelijke verklaring op te stellen.”
1.5    Op 6 februari 2019 heeft mr. K zich, namens klager, tot verweerder gewend en heeft verweerder gevraagd te bevestigen dat in het echtscheidingsconvenant enkel vermogensbestanddelen in Nederland zijn opgenomen.
1.6    Verweerder heeft diezelfde dag gereageerd en zijn e-mail van 7 januari 2019 aan mr. K gezonden. Daarbij heeft verweerder geschreven dat in de verdeling enkel de vermogensbestanddelen zijn opgenomen die zijn opgenomen, te weten het huwelijkse vermogen in Nederland.
1.7    Op 21 juni 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. 
a)    Verweerder heeft klager niet goed geïnformeerd over vermogensaanspraken die klager had. Verweerder heeft vermogen in het buitenland niet in het convenant opgenomen, terwijl klager dit aan hem had gevraagd. Verweerder zei  hierover dat klager dat maar onderling moest regelen en dat het bovendien fiscaalrechtelijke gevolgen zou hebben. De afspraak was dat het convenant alleen in Nederland zou gelden. Nu maakt zijn ex-partner in Turkije aanspraak op vermogen, wat volgens klager verdeeld zou moeten worden.
2.2    Klager licht toe waarom hij de klacht pas in 2022 ingediend heeft. In Turkije is geprocedeerd over het vermogen aldaar en in die procedure kwam in 2019 pas naar voren dat het in Nederland opgestelde convenant ook in Turkije geldt. Hierover heeft klager toen meteen verweerder benaderd. Klager heeft bovendien in Turkije met een Turkse advocaat bezwaar gemaakt en hierop is pas in 2022 beslist. 

3    VERWEER
3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
4.1.    Op grond van artikel 46g lid 1 sub a van de Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter van de raad van discipline niet-ontvankelijk verklaard, indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. 
4.2.    In artikel 46g lid 2 van de Advocatenwet is bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaarstermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht één jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.
4.3.    De voorzitter overweegt dat de klacht ziet op door verweerder verleende bijstand aangaande het opstellen van een echtscheidingsconvenant en dat deze bijstand is geëindigd nadat de echtscheiding begin februari 2014 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Klager heeft dus op dat moment kennisgenomen van het handelen van verweerder, zodat de driejaarstermijn aanvangt in februari 2014 en eindigt in februari 2017. Klagers klacht is niet binnen deze termijn ingediend.
4.4.    Voor zover klager stelt dat hij pas op de hoogte is geraakt van de gevolgen van het handelen of nalaten van verweerder toen in de Turkse procedure in 2019 naar voren kwam dat het in Nederland opgestelde convenant ook in Turkije gold, oordeelt de voorzitter als volgt.
4.5.    Klager kende in ieder geval in 2019 de (mogelijke) gevolgen van het in Nederland opgestelde echtscheidingsconvenant. Hij heeft zelf en via mr. K, verweerder hierover ook benaderd. Klager heeft vervolgens langer dan  een jaar gewacht met het indienen van onderhavige klacht. Klagers klacht is dus evenmin binnen de in artikel 46, tweede lid, van de Advocatenwet voorgeschreven termijn ingediend.
4.6.    Klagers stelling dat hij de uitkomst van het proces bij de Turkse rechtbank heeft afgewacht alvorens een klacht in te dienen, maakt het voorgaande niet anders. 
4.7.    Klagers klacht is niet ingediend binnen de in de Advocatenwet daartoe opgenomen termijnen. Daarom zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet, niet-ontvankelijk verklaren. Aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht komt de voorzitter dan ook niet meer toe.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
de klacht, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. A. van Luijck, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2023.