ECLI:NL:TADRSGR:2023:158 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-355/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2023:158
Datum uitspraak: 02-08-2023
Datum publicatie: 04-08-2023
Zaaknummer(s): 23-355/DH/DH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over bijstand advocaat bij een vaststellingsovereenkomst in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 2 augustus 2023 in de zaak 23-355/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:
 
verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 17 mei 2023 met kenmerk K018 2023 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 16 (inhoudelijk) en 1 tot en met 9 (procedureel). Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van:
-    de op 19 juni 2023 van klager ontvangen stukken;
-    een aantal stukken van klager van 23 juni 2023 (te weten 3-10, 61-180 en een recentere versie van de begeleidende brief);
-    de op 29 juni 2023 van klager ontvangen bijgewerkte versie van de inhoudsopgave. 
    De verdere door klager ingediende stukken zijn niet in het dossier gevoegd.

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Klager heeft in 2021 in opdracht van een bedrijf (hierna het bedrijf) werkzaamheden uitgevoerd ten behoeve van een in het buitenland gevestigd bedrijf. Klager had daartoe een offerte uitgebracht, waarin een vaste aanneemsom was opgenomen. 
1.2    Naderhand is tussen klager en het bedrijf onenigheid ontstaan over het door klager verrichte meerwerk. Eind 2021 heeft klager verweerder ingeschakeld voor bijstand. 
1.3    Bij brief van 23 december 2021 heeft verweerder, namens klager, het bedrijf aangeschreven.
1.4    Op 19 januari 2022 heeft de advocaat van de wederpartij een brief aan verweerder gestuurd. 
1.5    Klager heeft een reactie op die brief (gedateerd 23 januari 2022) aan verweerder gestuurd. 
1.6    Bij brief van 15 februari 2022 heeft verweerder nogmaals (de advocaat van) het bedrijf aangeschreven.
1.7    Op 8 april 2022 heeft klager een e-mail gestuurd aan dhr. H. 
1.8    Op 12 april 2022 heeft verweerder telefonisch contact gehad met de advocaat het bedrijf.
1.9    Op 13 april 2022 heeft een bespreking plaatsgevonden op het kantoor van verweerder. Daarbij waren aanwezig: de heer F (van het bedrijf) vergezeld van een advocaat, alsmede klager, zijn secondant de heer J en verweerder. Tijdens die bijeenkomst is een vaststellingsovereenkomst (hierna: VSO) tot stand gekomen tussen klager en het bedrijf. De VSO maakt onderdeel uit van het dossier. In de VSO is onder meer opgenomen:
“[Klager] zal zich weerhouden van mondelinge en schriftelijk uitlatingen tegen [bedrijf], relaties van [bedrijf] en andere betrokkenen inzake de projecten van [A] en [Ap]. Partijen zullen zich (zowel mondeling alsook schriftelijk) niet negatief uitlaten over elkaar of over het voor [A] uitgevoerde project en de daarbij betrokken partijen. Indien één van de partijen deze bepaling overtreedt, is deze partij een boete van 500 euro per overtreding verschuldigd.”
1.10    Op 28 april 2022 heeft verweerder in een e-mail aan klager onder meer geschreven: 
“Het telefonisch overleg met de advocaat van [bedrijf] ging er over dat wij samen vaststelden dat deze zaak zich er niet voor leent om aan de rechter voor te leggen maar beter in een minnelijk overleg tot overeenstemming kon worden gekomen. In sommige zaken is het verschil van inzicht te groot waardoor een minnelijke regeling onmogelijk zou worden. Daar was in dit geval geen sprake van. Ook rechtvaardigde het financieel belang geen lange en kostbare procedure. Wij bespraken ook de contouren van een eventuele regeling. Vervolgens hebben we later de bespreking bij mij op kantoor gehouden.”
1.11    Op 14 juli 2022 heeft verweerder in een e-mail aan klager onder meer geschreven:
“Er is geen sprake van een wurgcontract. (…) Ik ben tijdens de bespreking nota bene lang blijven vasthouden aan betaling van het bedrag van € 5.000,- (toen [wederpartij] daar 500 euro vanaf wilde halen) waarbij jij op een gegeven moment aangaf het allemaal te willen afronden en daarom akkoord ging met € 4.500,-.
De boetebepaling heeft [wederpartij] bedongen omdat jij vlak voorafgaand aan de bespreking een bericht had verzonden met negatieve teksten. [Dhr. J] meldde zelf na lezing van dat bericht dat de inhoud onacceptabel was.”
1.12    Op 21 januari 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 
1.13    Op 8 februari 2023 heeft verweerder in een e-mail aan klager onder meer geschreven:
“Bijgaand tref je aan de e-mail die [advocaat wederpartij] aan [dhr. J] liet lezen tijdens de bespreking die gehouden is in april 2022 bij mij op kantoor. (…) Naar aanleiding van die mail is afgesproken dat partijen zich over en weer niet negatief zullen uitlaten en dat partijen geen betrokkenen over het project dat voor [A] is uitgevoerd, zullen benaderen.”

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. 
a)    Verweerder heeft tijdens de bespreking van 13 april 2022 klagers standpunten onvoldoende naar voren gebracht.
b)    Tijdens de bespreking van 13 april 2022 is door de wederpartij een e-mail getoond aan klagers secondant. Verweerder heeft die e-mail toen niet gezien.
c)    Verweerder had moeten voorkomen dat er een boetebeding in de VSO opgenomen zou worden.
2.2    Klager stelt dat op 13 april 2022 niet alles ter sprake is gekomen en/of gebracht door het verbale geweld van de tegenpartij. Hij begrijpt niet hoe er in een bespreking van 2 uur een VSO tot stand is gekomen. Volgens klager waren er minimaal 2 sessies nodig geweest voor een dergelijke belangrijke financiële zaak. Klager ervaart de VSO als een wurgcontract: klager is de eisende partij, maar de VSO bindt hem aan alle kanten. Klager meent dat als verweerder kennis had genomen van de e-mail, de uitkomst van de VSO (wellicht) heel anders was geweest. 

3    VERWEER
3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
Overweging vooraf
4.1    Uit de door klager ingediende stukken maakt de voorzitter op dat de boosheid van klager (met name) de wederpartij betreft. De tuchtrechter geeft echter geen oordeel over de geschil tussen klager en de wederpartij. In deze zaak moet de tuchtrechter de vraag beantwoorden of verweerder tekort is geschoten in zijn bijstand aan klager. Dat is niet het geval. De voorzitter zal dit hierna toelichten.
Toetsingskader 
4.2    De advocaat heeft bij de behandeling van de zaak de leiding en aan hem komt een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Die beleidsvrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen zijn beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. 
Klachtonderdeel 1
4.3    Klager verwijt verweerder dat zijn standpunten tijdens de bespreking op 13 april 2022 onvoldoende naar voren zijn gebracht. Klager stelt dat niet alles ter sprake is gekomen, maar laat na te concretiseren en onderbouwen wat niet aan de orde is geweest. Verweerder heeft daarbij onweersproken gesteld dat klager de bespreking goed had voorbereid, dat klager in ieder geval de eerste 5 minuten (ononderbroken) het woord heeft mogen voeren en dat zijns inziens alles aan bod is gekomen. Voor zover klager stelt dat het vreemd is dat dit alles in één bespreking van slechts 2 uur is beslist, geldt dat de bespreking was voorafgegaan door een traject waarin is geprobeerd de zaak onderling te regelen, eerst door partijen onderling en vervolgens door de advocaten. Dat vervolgens in één sessie een regeling wordt opgesteld, is niet vreemd of te snel. De voorzitter kan niet vaststellen dat verweerder tekort is geschoten tijdens de bespreking op 13 april 2022. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdelen 2 en 3
4.4    Dit verwijt ziet op een door de (advocaat van de) wederpartij tijdens de bespreking aan dhr. J getoonde e-mail die op dat moment niet aan verweerder is getoond. Uit het klachtdossier blijkt dat dit een e-mail betrof van klager zelf aan een heer H van 8 april 2022 met daarin een onnodig grievende tekst. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat hij de dag ervoor door de advocaat van de wederpartij al op de hoogte was gesteld van de inhoud van het bericht en dat dit onderwerp ook is besproken tijdens de voorbespreking op 13 april 2022. Dat verweerder tijdens de bespreking de e-mail niet heeft gezien, is daarom niet onzorgvuldig of klachtwaardig. De voorzitter kan klager niet volgen in zijn stelling dat als verweerder kennis had genomen van de e-mail, de VSO (wellicht) heel anders was geweest. 
4.5    Duidelijk is dat de betreffende e-mail van klager aanleiding is geweest voor de wederpartij om te vragen om het opnemen van een boetebeding in de VSO. Dat is niet vreemd, gezien de inhoud van de betreffende e-mail. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat hij heeft bewerkstelligd dat er een wederkerig boetebeding werd overeengekomen, in plaats van een beding dat alleen klager zou binden. De VSO is in alle openheid op dit punt aangepast en er is voor ondertekening nog geschorst. Klager is daar op 13 april 2022 mee akkoord gegaan en heeft de VSO getekend. Dat hij achteraf anders denkt over de VSO c.q. het daarin opgenomen boetebeding, maakt niet dat verweerder hierin klachtwaardig heeft gehandeld. Het is overigens vrij standaard dat in een vaststellingsovereenkomst een geheimhoudingsbeding wordt opgenomen. Dit beding is geen verwijt aan klager, zoals klager lijkt te denken. Dat verweerder dit had moeten voorkomen is de voorzitter niet gebleken. Ook de klachtonderdelen 2 en 3 zijn daarom kennelijk ongegrond.
Tot slot
4.6    Klager eist nog dat verweerder alle e-mails en WhatsApp-berichten waarin klager zich onfatsoenlijk uitlaat, overlegt. Klager betwist echter niet dat de onfatsoenlijke teksten door hem zijn verstuurd. De voorzitter ziet ook het belang niet van deze verdere berichten. 
4.7    Klager lijkt verweerder verder nog te verwijten dat hij het bericht van klager van 23 januari 2022 niet heeft doorgestuurd aan de wederpartij. Verweerder heeft in reactie daarop gesteld dat alle relevante argumenten zijn genoemd en dat hij alle relevante argumenten uit klagers stuk heeft gehaald. Dat verweerder het bericht van klager niet integraal heeft doorgestuurd, acht de voorzitter niet klachtwaardig, omdat een advocaat niet gehouden is berichten van zijn cliënt klakkeloos door te sturen naar een wederpartij. Dit verwijt is dan ook onterecht. 
4.8    Klager lijkt zich verder te storen aan het ‘regelmatige (dwingende) advies van verweerder om te zaak te laten rusten en verder te gaan met het leven’. Verweerder heeft in zijn correspondentie in de maanden na de VSO klager een aantal keer geadviseerd de zaak te laten rusten, onder meer op het moment dat klager wenste de VSO open te breken en het boetebeding wilde schenden. Dat advies is niet vreemd of klachtwaardig. 
4.9    Voor zover klager in zijn aanvullende stukken (ingediend juni 2023) nog meer/andere verwijten aan verweerder heeft gemaakt, en dus de klacht heeft uitgebreid, geldt dat dit op gespannen voet staat met artikel 46c van de Advocatenwet. Daarin is bepaald dat klachten worden ingediend bij de deken en dat de deken daarnaar onderzoek instelt. Omdat de aanvulling van klager pas na afronding van het dekenonderzoek is ingediend, zal de voorzitter de aanvullende verwijten buiten beschouwing laten.   

BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2023.