ECLI:NL:TADRSGR:2023:155 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-368/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2023:155 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-07-2023 |
Datum publicatie: | 27-07-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-368/DH/DH |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Beslissing op verzet |
Inhoudsindicatie: | Verzet deels gegrond, omdat de voorzitter heeft nagelaten een klachtonderdeel op te nemen en beoordelen. Dit klachtonderdeel heeft de raad alsnog beoordeeld en wordt niet niet-ontvankelijk verklaard. Verzet voor het overige ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 24 juli 2023 in
de zaak 22-368/DH/DH
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter
van de raad van discipline van 20 juli 2022 op de klacht van:
1. (klaagster)
2. (klager)
wonende te Vlaardingen
klagers
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 31 juli 2022 hebben klagers, namens mevrouw P, bij de deken van de Orde
van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend
over verweerder.
1.2 Op 30 september 2021 is mevrouw P overleden. Het onderzoek van de deken was
toen nog gaande. De deken heeft klagers laten weten dat volgens haar geen redenen
van algemeen belang bestaan die voortzetting van de klachtbehandeling vergen (art.
47a Advocatenwet). De deken heeft het onderzoek naar de klacht niettemin voortgezet,
omdat klagers aan de deken hebben laten weten dat zij de klacht ook op persoonlijke
titel tegen verweerder hebben ingediend.
1.3 Op 14 april 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K167 2021 van
de deken ontvangen.
1.4 Bij beslissing van 20 juli 2022 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de
raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Deze beslissing is op 20 juli 2022 verzonden aan partijen. Op 17 augustus 2022 is
een herstelbeslissing gewezen in verband met een foutieve datum in de kop van de beslissing
van 20 juli 2022.
1.5 Op 19 augustus 2022 hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van
de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 19 augustus 2022 ontvangen.
1.6 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 12 juni 2023. Daarbij
waren klagers en verweerder aanwezig.
1.7 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het
verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en
van het verzetschrift.
2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
2.2 Feiten: Klagers vragen zich af met welk doel de voorzitter het onder 1.2 van
de beslissing genoemde feit heeft opgenomen. Zij stellen dat de genoemde feiten niet
gerelateerd zijn aan de werkelijk ingediende klachten. Zij hebben een opsomming gegeven
van de feiten die volgens hen aan het feitenrelaas moeten worden toegevoegd.
2.3 Klacht: De voorzitter heeft de klachten onjuist en onvolledig weergegeven.
Klagers stellen dat alleen klachtonderdeel b deel uitmaakt van de indiende klacht.
Verder heeft de voorzitter een klachtonderdeel niet beoordeeld, te weten de klacht
wat betreft de gestelde onrechtmatige verwerking door verweerder van persoonsgegevens
van strafbare aard van klaagster. Ook heeft de voorzitter de klacht wat betreft de
relatie tussen verweerder als verwerkingsverantwoordelijke enerzijds en mevrouw P
als betrokkene anderzijds niet behandeld.
2.4 Beoordeling: Klagers stellen dat bij de beoordeling van de voorzitter het volledige
toetsingskader ontbreekt en de voorzitter ten onrechte niet aan alle van belang zijnde
wet- en regelgeving heeft getoetst. Daarbij heeft de voorzitter miskend dat klaagster
rechtstreeks in haar belang is getroffen door het handelen van verweerder, omdat verweerder
persoonsgegevens van haar heeft verzameld en verwerkt en heeft nagelaten nader onderzoek
te doen naar de juistheid van zijn stellingen. Ook heeft de voorzitter miskend dat
er sprake is van een zwaarwegend algemeen belang, omdat verweerder hiermee grondwettelijke
rechten heeft geschonden.
3 FEITEN
3.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet gaat de raad, gelet op het
klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten:
3.2 Klaagster is de dochter van mevrouw P. Klager is haar schoonzoon.
3.3 Verweerder heeft in 2017 mevrouw P bijgestaan
3.4 Bij brief van 4 april 2017 heeft verweerder zich tot de advocaat van klaagster
gewend in verband met een kwestie tussen mevrouw P en klaagster. Uit latere correspondentie
blijkt dat er door mevrouw P twee aangiftes van strafbare feiten zijn gedaan tegen
klaagster.
3.5 In april 2017 heeft klaagster een verzoek tot onderbewindstelling van mevrouw
P ingediend. Verweerder heeft in die procedure opgetreden als advocaat van mevrouw
P.
3.6 Op 1 mei 2017 heeft verweerder in een e-mail aan de advocaat van klaagster
onder meer geschreven:
“Cliënte heeft een tweetal aangiften gedaan jegens uw cliënte. (…) Of en wanneer er
vervolging jegens uw cliënte ingesteld gaat worden is nog niet duidelijk.”
3.7 Verweerder heeft bij de rechtbank een verweerschrift (gedateerd 11 mei 2017)
ingediend en mevrouw P op de zitting van 12 mei 2017 bijgestaan. Het verzoek tot onderbewindstelling
is afgewezen.
3.8 Mevrouw P is op 30 september 2021 overleden.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft niet voldaan aan zijn wettelijke plicht om verantwoording af
te leggen over de wijze waarop hij zich heeft gekweten van de door mevrouw P aan hem
verleende opdrachten en van het “onbekende dossier betreffende de verwerking van persoonsgegevens
van zijn ex-cliënte betreffende haar gezondheid”.
b) Verweerder heeft persoonsgegevens van klaagster betreffende (de aangifte van)
strafbare feiten aan derden geopenbaard. Daarbij is verweerder ook nalatig geweest.
Hij heeft immers geen nader onderzoek verricht naar de juistheid van de door hem geopenbaarde
persoonsgegevens.
5 BEOORDELING
5.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een
gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld
of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als
de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing
heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
Verzet deels gegrond – klachtonderdeel b
5.2 De raad is van oordeel dat de door klagers aangevoerde verzetgronden met betrekking
tot dit klachtonderdeel over het verwerken en/of openbaren van persoonsgegevens van
klaagster zelf (klachtonderdeel b) slagen. De voorzitter heeft nagelaten om dit klachtonderdeel
op te nemen en te beoordelen, terwijl uit klachtbrief IV blijkt dat daar wel over
is geklaagd. De raad zal dit klachtonderdeel alsnog beoordelen aan de hand van de
hiervoor opgenomen (aangevulde) feiten.
Beoordeling klachtonderdeel b
5.3 Zoals in de voorzittersbeslissing vermeld, komt het in de Advocatenwet voorziene
recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat slechts toe aan diegene die door
het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of
kan worden getroffen.
5.4 Dat klager een rechtstreeks belang heeft bij dit klachtonderdeel is de raad
niet gebleken. De raad zal dit klachtonderdeel ten aanzien van klager daarom niet-ontvankelijk
verklaren.
5.5 Wel is klaagster door het in het verwijt genoemde handelen in haar belang getroffen
en daarmee heeft zij wel een rechtstreeks belang bij dit klachtonderdeel. Het verwijt
betreft immers de verwerking en/of openbaring door verweerder van gegevens die haar
persoonlijk betreffen, namelijk de tegen haar door mevrouw P gedane aangiftes.
5.6 Op grond van artikel 46g, eerste lid sub a, van de Advocatenwet wordt een klacht
echter niet-ontvankelijk verklaard als de klacht wordt ingediend na verloop van drie
jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft
kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking
heeft.
Zoals ook besproken ter zitting, ziet dit klachtonderdeel op het handelen van verweerder
in april en mei 2017 en heeft klaagster ook toen kennis genomen van het handelen van
verweerder. Klaagster heeft echter pas op 31 juli 2021, en daarmee buiten de hiervoor
genoemde termijn, een klacht hierover ingediend. De klacht is dus te laat ingediend.
Dat sprake is van een uitzonderingsgrond, zoals genoemd art. 46g, tweede lid, van
de Advocatenwet, is de raad niet gebleken. Klaagsters stelling dat ‘de gevolgen van
het handelen van verweerder nog lang daarna door hebben gelopen’, is daarvoor onvoldoende.
De klacht is daarom ten aanzien van klaagster niet-ontvankelijk.
Verzet verder ongegrond
5.7 De raad is van oordeel dat de verder door klagers aangevoerde verzetgronden
niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling van klachtonderdeel a (in de voorzittersbeslissing
klachtonderdeel b) de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle
relevante feiten en omstandigheden van het geval.
5.8 Klagers zijn door het handelen of nalaten dat zij verweerder verwijten niet
rechtstreeks in een belang getroffen en kun hier derhalve niet in deze klacht worden
ontvangen. Klagers hebben erop gewezen dat er een algemeen belang bij behandeling
van dit klachtonderdeel bestaat. De deken heeft reeds aan klagers bericht dat zij
geen redenen van algemeen belang ziet en ook de voorzitter heeft beslist dat er geen
redenen van algemeen belang zijn. De raad heeft geen aanleiding om hier anders over
te oordelen. De voorzitter heeft de klacht, die ziet op de bijstand van verweerder
aan mevrouw P, dus terecht en op juiste gronden kennelijk niet-ontvankelijk bevonden.
De raad verklaart het verzet daarom voor het overige ongegrond.
5.9 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe
gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet gegrond voor zover dit ziet op het hiervoor opgenomen klachtonderdeel
b;
- verklaart klachtonderdeel b niet-ontvankelijk;
- verklaart het verzet voor het overige ongegrond.
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, voorzitter, mrs. E.A.L. van Emden en W. Knoester, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 24 juli 2023.