ECLI:NL:TADRSGR:2023:154 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-367/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2023:154 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-07-2023 |
Datum publicatie: | 27-07-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-367/DH/DH |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat. Verweerder heeft vooraf duidelijk gemaakt dat hij enkel hoger beroep zou instellen namens klagers als hij voldoende kansen zag. Door na een negatief procesadvies geen hoger beroep in te willen stellen, handelt verweerder niet klachtwaardig. Niet gebleken dat het procesadvies onjuist of frauduleus is. Klacht kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van
26 juli 2023
in de zaak 23-367/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 31 mei 2023 met kenmerk K133 2022, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 10 (procedureel).
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is bestuurder van [VVE 1]. Hij is – in deze hoedanigheid – verwikkeld
geraakt in een geschil met beheersorganisatie [naam beheersorganisatie], welke instantie
volgens de notulen van een VVE vergadering van 29 september 2003 als medebestuurder
van de [VVE 1 en 2] is benoemd en de door [de beheersorganisatie] ingeschakelde deurwaarder
[naam deurwaarder].
1.2 Bij vonnis van 18 juni 2019 heeft de kantonrechter in een zaak tussen [VVE
2] en klager een verstekvonnis gewezen. Klager is veroordeeld tot betaling van het
lidmaatschap van [VVE 2]. Klager heeft verzet ingesteld tegen dit vonnis. In deze
verzetprocedure is op 29 januari 2020 vonnis gewezen.
1.3 Klager heeft vervolgens advocaat mr. S. in de arm genomen.
1.4 Namens klager en [VVE 1] heeft mr. S op 12 mei 2020 [de beheersorganisatie]
en [VVE 2] gedagvaard.
1.5 Bij vonnis van 25 november 2020 heeft de kantonrechter klagers vorderingen
afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis maakt onderdeel uit van
het klachtdossier.
1.6 Klager wenste in hoger beroep te gaan en heeft daarvoor begin januari 2021
verweerder benaderd. Verweerder heeft op 8 januari 2021 de opdracht bevestigd. In
zijn e-mail aan klager schrijft hij onder meer:
“…bevestig ik u hierbij (…) dat u mij(n) kantoor heeft verzocht c.q. de opdracht heeft
verstrekt om u alsmede de vereniging [VVE 1] waarvan u enig bestuurder bent te adviseren
en bij te staan, dit met betrekking een vonnis d.d. 25 november 2020 gewezen door
de Kamer voor Kantonzaken (…) en een eventueel daartegen in te stellen hoger beroep
procedure. (…)
U kunt zich niet verenigen met de inhoud van het vonnis d.d. 25 november 2020 redenen
waarom u daartegen hoger beroep wenst in te stellen, waarvan de termijn verstrijkt
op 25 februari 2021. (…)
Wij spraken af dat ik het dossier in een tweetal fasen zal behandelen. De eerste fase
betreft een adviesfase waarin ik het van u ontvangen procesdossier zal bestuderen
en analyseren, teneinde uw kansen in hoger beroep in kaart te brengen, dit in de vorm
van een – indien nodig schriftelijk – procesadvies.
De tweede fase betreft een procedure fase middels het instellen van hoger beroep tegen
het vonnis, dit indien in onderling overleg met daartoe mocht worden besloten dit
mede op basis van mijn procesadvies.
N.B. een gerechtelijke procedure wordt door mij in de regel alleen gestart indien
ik die verantwoord acht.”
1.7 Verweerder heeft op 13 januari 2021 per e-mail aan mr. S verzocht om toezending
van het dossier van klager. Op 19 januari 2021 om 19.33 uur heeft mr. S het procesdossier
aan verweerder gezonden.
1.8 Op 29 januari 2021 heeft verweerder klager via een WhatsApp-bericht laten weten
dat hij bijna klaar is met zijn advies. Verweerder heeft klager uitgenodigd voor een
bespreking op 3 februari 2021.
1.9 Op 3 februari 2021 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen klager en verweerder.
Daarbij is het (negatieve) procesadvies van verweerder besproken. Verweerder heeft
klager het procesadvies die dag ook per e-mail toegezonden. In het procesadvies staat
onder meer:
“Op basis van mijn bovenstaande procesadvies komt ik helaas tot de conclusie dat ik
tegen het merendeel van de doorslaggevende oordelen van de kantonrechter uit het vonnis,
geen mogelijkheid zie om met enige, laat staan voldoende, kans op succes daartegen
grieven te richten. (…) Ik zal u dan ook niet namens u hoger beroep instellen tegen
het vonnis. Voor de goede orde wijs ik u erop dat de termijn daarvan verstrijkt op
25 februari 2021.”
Het procesadvies maakt onderdeel uit van het dossier.
1.10 Op 12 februari 2021 heeft verweerder klager per e-mail desgevraagd een uitleg
over een akte en een tekening gestuurd.
1.11 Klager heeft een andere advocaat bereid gevonden hem bij te staan in het hoger
beroep tegen het vonnis van 25 november 2020. Op 23 juni 2022 is de zaak mondeling
behandeld. Uit het proces-verbaal van de zitting, wat onderdeel uitmaakt van de stukken
in het klachtdossier, blijkt dat ook is gesproken over een beheersovereenkomst. Op
de vraag of die in het geding is gebracht, is namens de beheerder verklaard “hier
niet, maar hij is in de voorgaande rechtszaken wel aangeleverd.”
1.12 Op 27 april 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorgplicht die hij heeft voor zijn
cliënt. Dit blijkt uit het feit dat hij pas twee weken voor het verstrijken van de
termijn voor hoger beroep een negatief procesadvies heeft gegeven en vervolgens niet
meer bereid was om hoger beroep in te stellen.
b) Verweerders advies was inhoudelijk onjuist en zelfs frauduleus. Verweerder is
willens en wetens meegegaan in de frauduleuze stellingen van de beheerder en B om
klager en de [VVE 1] te benadelen. Ook hiermee heeft verweerder gehandeld in strijd
met de zorgplicht van een advocaat voor zijn cliënt.
Klager stelt dat de frauduleuze conclusie verband houdt met het volgende:
- Verweerder heeft frauduleus gehandeld door in zijn rapport op te nemen dat de
twee opgerichte hoofdverenigingen ([VVE 2] en [VVE 1]) niet twee hoofdverenigingen
betreffen, maar één hoofdvereniging met twee sub verenigingen. Verweerder heeft deze
constructie willens en wetens toegepast om klager als lid en bestuurder van de VVE
te laten oplichten.
- Klager stelt dat de VVE niet over een procesvolmacht kan beschikken van de [VVE
1] omdat klager daarvan bestuurder is. Ook dit moet verweerder hebben geweten.
- Het moet verweerder zijn opgevallen dat de bij de producties overgelegde notulen
van 29 september 2003 frauduleus zijn. Hiervan is ook aangifte gedaan. Het moet verweerder
zijn opgevallen dat de dagvaarding van [de deurwaarder] frauduleus is opgesteld, omdat
klager op verzoek van [VVE 2] én [VVE 1] werd gedagvaard als lid en bestuurder van
de [VVE 1]. Verweerder had moeten inzien dat deze niet-ontvankelijk is, maar verweerder
heeft hierop geen enkele reactie gegeven.
- Verweerder zal zeker het vervalste vonnis (productie 25 van de dagvaarding) opgevallen
zijn. Hij rept daar echter met geen woord over om [de beheersorganisatie] en/of [de
deurwaarder] te bevoordelen.
- Verweerder verwijst in zijn advies naar een beheersovereenkomst, terwijl er helemaal
geen beheersovereenkomst bestaat.
2.2 Klager wenst al zijn betalingen aan verweerder terugbetaald te zien. Ook wil
klager een immateriële schadevergoeding.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 De voorzitter neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat,
gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft
de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd.
Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die
de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met
de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan.
De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak
behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar
worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering
van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient
te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van
een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
4.2 De voorzitter merkt nog op dat dat klager in zijn stukken verwijten maakt aan
verweerder, maar ook aan anderen, waaronder andere advocaten die hem hebben bijgestaan.
In deze zaak ligt alleen het handelen en/of nalaten van verweerder ter beoordeling
voor. Verwijten aan het adres van anderen zal de voorzitter dan ook buiten beschouwing
laten.
Beoordeling klachtonderdeel a)
4.3 Dit verwijt ziet op de – volgens klager – te late mededeling van verweerder
dat hij geen hoger beroep zou instellen. De voorzitter overweegt dat het vonnis waartegen
klager hoger beroep wenste in te stellen van 25 november 2020 dateerde. Tussen klager
en verweerder is op 8 januari 2021 een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen,
waarna verweerder op 19 januari 2021 in de avond het dossier heeft ontvangen. Verweerder
kon op dat moment beginnen met zijn advies. Op 3 februari 2021 was het advies gereed
en heeft een bespreking plaatsgevonden tussen klager en verweerder, waarbij verweerder
heeft uitgelegd dat hij geen hoger beroep voor klager zou instellen. Op dat moment
resteerden nog ruim drie weken voor het instellen van hoger beroep.
4.4 Uit de opdrachtbevestiging van 8 januari 2021 blijkt dat verweerder met klager
heeft afgesproken dat hij eerst advies zou uitbrengen en dat hij – als daartoe op
basis van dat advies zou worden besloten – hoger beroep zou instellen. Het was klager
dus bekend dat verweerder alleen hoger beroep zou instellen indien hij daartoe (voldoende)
kansen zag. Dat hij een negatief procesadvies heeft gegeven en geen hoger beroep wilde
instellen acht de voorzitter niet klachtwaardig. Een advocaat behoort immers geen
procedure aanhangig te maken of hoger beroep in te stellen indien hij daarvoor geen
kansen ziet. Verweerder heeft dit ook voldoende duidelijk aan klager gecommuniceerd.
4.5 Verweerder heeft bovendien niet onnodig lang de tijd genomen voor zijn advies.
Hij heeft, vanaf de ontvangst van het dossier, een kleine twee weken nodig gehad om
zijn gemotiveerde advies op te stellen. Hij heeft dat advies bovendien toegelicht
in een bespreking en ook daarna nog per e-mail antwoord gegeven op vragen van klager.
Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder gehandeld met de zorgvuldigheid
die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden
verwacht mag worden. De voorzitter zal dit klachtonderdeel daarom kennelijk ongegrond
verklaren.
Beoordeling klachtonderdeel b)
4.6 Dit verwijt ziet op de inhoud van het door verweerder gegeven procesadvies:
volgens klager is het advies frauduleus en heeft verweerder hem daarmee willen en
wetens willen benadelen in het voordeel van [de beheersorganisatie] en/of [de deurwaarder].
De voorzitter is van oordeel dat klager dit verwijt volstrekt onvoldoende heeft onderbouwd.
Zelfs als het advies van verweerder kwalitatief onvoldoende zou zijn, is daarmee nog
steeds geen sprake van een frauduleus advies waarmee geprobeerd zou zijn om klager
willen en wetens te benadelen. Het klachtdossier bevat geen grond om aan te nemen
dat het advies frauduleus is en/of dat verweerder op enige wijze heeft geprobeerd
klager bewust te benadelen.
4.7 Klager stelt dat verweerders advies frauduleus/onjuist is, allereerst omdat
verweerder in zijn advies ten onrechte heeft geschreven dat geen sprake is van twee
hoofdverenigingen, maar van één hoofdvereniging met daaronder twee subverenigingen,
Op grond van de door klager overgelegde stukken, met name de splitsingsakte van 26
november 1971 en het gewijzigd splitsingsreglement van 24 mei 2005, kan in redelijkheid
het standpunt worden ingenomen dat sprake is van één hoofdvereniging en twee subverenigingen.
Dat klager het daarmee niet eens is, is duidelijk. Dat betekent echter niet dat verweerders
advies onjuist is, laat staan frauduleus.
4.8 Klager stelt verder dat verweerder ten onrechte geen aandacht heeft besteed
aan de omstandigheid dat [de beheersorganisatie] of [de deurwaarder] niet kan beschikken
over een procesmachtiging van [VVE 1], omdat klager bestuurder is van die VVE. Volgens
klager had de dagvaarding daarom niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Verweerder
heeft echter terecht gesteld dat de procedure waarover hij adviseerde niet is aangevangen
met een dagvaarding van [de deurwaarder], maar met een dagvaarding van de zijde van
klager. Die dagvaarding was gericht tegen [de beheersorganisatie] en tegen de [VVE
2]. De vraag over de procesmachtiging in relatie tot de ontvankelijkheid van de vordering
speelde daarom geen rol in deze procedure en ook niet in verweerders advies. Dat verweerder
deze omstandigheid niet in zijn advies heeft betrokken, maakt dan ook niet dat sprake
is van een onzorgvuldig of frauduleus advies.
4.9 Klager stelt ook nog dat het verweerder moet zijn opgevallen dat de notulen
van de VVE-vergadering van 29 september 2003 vervalst zijn. Verweerder is in zijn
advies ingegaan op dit aspect en is gemotiveerd tot de conclusie gekomen dat hij op
basis van de beschikbare stukken geen kansen ziet om het oordeel van de kantonrechter
op dit punt te bestrijden. Dat verweerder op dit punt onvoldoende of onjuist heeft
geadviseerd, is de voorzitter niet gebleken.
4.10 Klager stelt dat verweerder had moeten zien dat het vonnis dat als productie
25 bij de dagvaarding in eerste aanleg was gevoegd, vervalst was. Klager heeft echter
niet duidelijk gemaakt waaruit zou moeten blijken dat dit een vervalst vonnis betreft.
Dat klager over twee (kopie-)vonnissen beschikt, waarvan één met en één zonder stempels,
betekent niet dat sprake is van een vervalt vonnis. Verweerder valt hier dan ook geen
verwijt te maken.
4.11 Klager stelt dat verweerder in zijn advies ten onrechte heeft verwezen naar
een beheersovereenkomst, terwijl tijdens de zitting is hoger beroep gebleken is dat
deze beheersovereenkomst er niet is. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat deze beheersovereenkomst
in eerst aanleg is overgelegd. Hij heeft de beheersovereenkomst ook in de klachtprocedure
overgelegd. Verder blijkt uit het proces-verbaal van de zitting in hoger beroep dat
er een beheersovereenkomst is, die in hoger beroep niet is overgelegd, maar wel in
eerdere procedures. Klagers stelling mist dan ook feitelijke grondslag.
4.12 Voor zover klager stelt dat verweerder documenten uit 2017 niet bij zijn advies
heeft betrokken, overweegt de voorzitter dat klager op geen enkele manier duidelijk
heeft gemaakt wat het belang is van die stukken. Het is de voorzitter dan ook niet
gebleken dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld door deze stukken niet te gebruiken.
4.13 De voorzitter is dan ook van oordeel dat verweerders advies is opgesteld met
de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelen advocaat in de
gegeven omstandigheden verwacht mag worden. Dat er daarna kennelijk een andere advocaat
op grond van dezelfde gegevens tot een andere afweging is gekomen en wel hoger beroep
heeft ingesteld, maakt dat niet anders. De voorzitter is van oordeel dat niet is gebleken
dat verweerders advies onjuist of fraudeleus is. Dit klachtonderdeel is kennelijk
ongegrond.
Tot slot
4.14 Voor zover klager ook heeft bedoeld te klagen over andere kwesties, geldt
dat klager niet heeft voldaan aan zijn plicht als klager om de klacht duidelijk te
formuleren.
4.15 De voorzitter zal klagers schadevordering afwijzen, omdat de klacht kennelijk
ongegrond wordt verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2023.