ECLI:NL:TADRSGR:2023:151 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-896/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2023:151 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-07-2023 |
Datum publicatie: | 27-07-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-896/DH/DH |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Beslissing op verzet |
Inhoudsindicatie: | Verzet grotendeels ongegrond. Eén onderdeel van het verzet slaagt wel: de voorzitter heeft over het hoofd gezien dat de klacht ook namens klager 2 is ingediend. De klacht van klager 2 wordt alsnog ongegrond verklaard. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 24 juli 2023 in
de zaak 22-896/DH/DH
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter
van de raad van discipline van 18 januari 2023 op de klacht van:
1. […]
2. […]
klagers
over:
verweerster
gemachtigde: mr. G.J. Kemper
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 4 april 2022 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 10 november 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 090 2022
van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 18 januari 2023 heeft de plaatsvervangend voorzitter van
de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze
beslissing is op 18 januari 2023 verzonden aan partijen.
1.4 Op 14 februari 2023 hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van
de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 14 februari 2023 ontvangen.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 12 juni 2023. Daarbij
waren klager 1, verweerster en haar gemachtigde aanwezig.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het
verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en
van het verzetschrift.
2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
1. In strijd met de feitelijke klacht negeerde de voorzitter klager 2.
2. In strijd met de waarheidsplicht verzweeg de voorzitter dat de rechtbank op
22 februari 2010 schreef “Door toedoen van de vrouw is de minderjarige sinds december
2009 abrupt weggehaald uit zijn vertrouwde woonomgeving (echtelijke woning en kinderdagopvang)
en is er sindsdien geen contact meer geweest tussen de man en de minderjarige. Deze
inbreuk op dit dagelijkse patroon acht de rechtbank kwalijk en ernstig, te meer omdat
niet is betwist dat partijen tot dat moment de zorgtaken gelijkelijk deelden en niet
is gesteld dan wel is gebleken dat de man daarin tekort geschoten is dan wel dat hij
anderszins een slechte vader is."
3. Ten onrechte laat de voorzitter in r.o. 4.4 na te motiveren uit welke gedragsregel
volgt dat een advocaat een cliënt onwaarheden naar voren brengt niet hoeft te corrigeren
omdat dit in strijd met de belangen van de cliënt is.
4. Ten onrechte laat de voorzitter na te motiveren waarom zij in rn. 1.2 benadrukt
dat verweerster haar cliënte bijstaat als vertrouwenspersoon, maar klager in rn. 4.2
meent te moeten verwijten dat hij verweerster omschreef als ‘vriendin’.
5. In strijd met de waarheidsplicht verzweeg de voorzitter dat verweerster op 20
juni 2022 alleen aanwezig was bij Veilig Thuis en dat gesteld werd dat klager 1 in
de jaren negentig ‘betrapt’ werd bij seksueel misbruik terwijl behandelaren stelden
dat hij een ‘zelfmelder’ was.
6. In strijd met de waarheid verwijderde de voorzitter in rn. 2.1 b de tekst over
de kinderen (w.o. klager 2) die belast werden met jeugdbeschermingsonderzoek en verzon
zelf een tekst over het indienen van onterechte klachten tegen professionals.
7. In strijd met de waarheidsplicht verzweeg de Raad van Discipline dat tegen moeder
in 2021 acht maanden gevangenisstraf werd geëist vanwege o.a. stalking met meldingen
over beweerdelijke agressie van klager 2 sinds 2010 en dat het OM in hoger beroep
is gegaan.
3 FEITEN EN KLACHT
3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad
allereerst naar de beslissing van de voorzitter. Voor zover de vaststelling van de
feiten door klagers wordt betwist, komt dit aan de orde bij de beoordeling (hierna
onder 4).
4 BEOORDELING
Toetsingskader verzet
4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een
gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld
of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als
de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing
heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
Verzetgronden 2 tot en met 7 ongegrond
4.2 De raad is van oordeel dat de door klagers (hiervoor) onder 2 tot en met 7
genummerde verzetgronden niet slagen. De raad zal deze gronden hierna stuk voor stuk
bespreken.
4.3 Ten aanzien van grond 2: Door de voorzitter is vastgesteld dat de klacht ziet
op de inhoud van de uitlatingen van de ex-partner en niet op uitlatingen van verweerster.
Om die reden heeft de voorzitter de verweten uitlatingen niet inhoudelijk beoordeeld
en heeft de voorzitter de door klagers genoemde beschikking uit 2010 niet bij het
oordeel betrokken. Dat de voorzitter die beschikking om die reden ook niet heeft opgenomen
bij de feiten, acht de raad dan ook niet onjuist of onbegrijpelijk.
4.4 Ten aanzien van grond 3: De raad acht de door de voorzitter bij de beoordeling
in acht genomen norm goed toegepast. De voor de advocatuur geldende gedragsregels
zijn een uitwerking van de wettelijke betamelijkheidsnorm, welke is te vinden in de
artikelen 10a en 46 van de Advocatenwet. Een advocaat heeft de gerechtvaardigde belangen
van zijn cliënt te behartigen en stelt zich daarbij partijdig op (art. 10a lid 1,
onder b, Advocatenwet). In deze kwestie gaat het om uitlatingen van de ex-partner
van klager in een of meer gesprekken met Veilig Thuis. Verweerster was bij de gesprekken
aanwezig. De geheimhoudingsplicht en partijdigheid van een advocaat, maken dat verweerster
wordt geacht geen informatie uit het dossier aan derden te verstrekken zonder (ten
minste) de instemming van haar cliënt (gedragsregel 3 lid 6). Dit brengt met zich
dat, anders dan klager meent, van verweerster niet verwacht kan worden dat zij haar
cliënte ter plekke corrigeert als deze informatie verstrekt waarvan verweerster weet
of behoort te weten dat die informatie onjuist is. Dat zou immers mogelijk de belangen
van haar cliënte schaden en in strijd zijn met voormelde geheimhoudingsplicht.
4.5 Ten aanzien van grond 4: Klagers hebben verweerster in hun klacht de (harts)vriendin
van de ex-partner genoemd. De voorzitter heeft hierin kennelijk aanleiding gezien
om daarover (in 4.2) een opmerking te maken. Dat staat de voorzitter vrij. Dat bij
de feiten is opgenomen dat verweerster haar cliënte (in gesprekken met Veilig Thuis)
bijstaat als vertrouwenspersoon volgt uit door klagers overgelegde gespreksverslagen.
Dat zulks door de voorzitter is benadrukt, zoals klagers stellen, ziet de raad niet
in de overweging van de voorzitter terug.
4.6 Ten aanzien van grond 5: Klagers stellen dat verweerster in een gesprek van
20 juni 2022 bij Veilig Thuis wederom zat te liegen. Die klacht was neergelegd in
een e-mail van 29 juli 2022 die klagers, na dupliek van de zijde van verweerder, aan
de deken hadden gestuurd. Klager heeft daarbij het bewuste gespreksverslag meegestuurd.
De voorzitter heeft in de voorzittersbeslissing acht geslagen op dit verwijt en geoordeeld
dat zij (ook) in dit gespreksverslag geen klachtwaardige uitlatingen van verweerster
ziet (overweging 4.6 van de voorzittersbeslissing). De voorzitter kon daarom volstaan
met de enkele melding van het gespreksverslag onder de feiten. Dat de voorzitter onjuist
of onvolledig is geweest, of een verkeerde maatstaf heeft gebruikt, ziet de raad niet.
4.7 Ten aanzien van grond 6: Klagers stellen feitelijk dat de voorzitter klachtonderdeel
b onjuist heeft opgenomen en daarbij de essentie van de klacht heeft weggelaten, te
weten dat door verweersters handelen de kinderen worden belast. Anders dan klagers
stellen heeft de voorzitter geen verwijten verzonnen, nu de stelling over ‘het weghouden
van de zoon bij de ex-partner en het indienen van onterechte klachten tegen professionals’
rechtstreeks uit de toelichting bij de klacht van 4 april 2022 volgt. De raad stelt
wel vast dat in de, in de voorzittersbeslissing weergegeven klacht, inderdaad niet
is overgenomen dat klager verweerster verwijt dat de kinderen worden belast. Dit maakt
echter voor de kern van het verwijt en de beoordeling ervan naar het oordeel van de
raad geen verschil. Het gaat immers om de feitelijke gedragingen van verweerster en
die gedragingen zijn door de voorzitter beoordeeld. Voornoemde toevoeging had deze
beoordeling niet anders gemaakt.
4.8 Ten aanzien van grond 7: De raad is van oordeel dat de voorzitter in redelijkheid
heeft kunnen oordelen dat dit voor de beoordeling van de klacht niet relevant is.
Het gaat immers om de gedragingen van verweerster en niet die van de ex-partner. Dat
deze feiten relevant zijn, omdat deze hun weerslag zouden moeten hebben in de opstelling
van verweerster jegens haar cliënte, vermag de raad niet in te zien.
4.9 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling in zoverre de juiste
maatstaf heeft toegepast en rekening heeft gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden
van het geval. De klacht is in zoverre terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond
bevonden.
Verzetgrond 1 gegrond
4.10 De raad is van oordeel dat de door klagers onder 1 aangevoerde verzetgrond
wel slaagt: de voorzitter heeft, kennelijk evenals verweerster en de deken, over het
hoofd gezien dat de klacht ook namens klager 2 is ingediend. De raad acht dat op zichzelf
niet onbegrijpelijk, nu de klacht door klager 1 is ingediend en klager 2 slechts terloops
wordt genoemd en de klacht niet mede heeft ondertekend. De raad is evenwel van oordeel
dat klager 2 wel degelijk als klager moet worden aangemerkt en verklaar het verzet
daarom in zoverre gegrond.
4.11 De raad zal de klacht van klager 2 daarom inhoudelijk beoordelen, waarbij
de raad uitgaat van een persoonlijk belang van klager 2 omdat ook hij de (onder meer
emotionele) nadelige gevolgen heeft ondervonden of kunnen ondervinden van de procedures
en kwesties tussen zijn ouders en de betrokken advocaten, waaronder verweerster. De
raad constateert evenwel dat de klachten van klagers 1 en 2 gelijkluidend zijn en
dat van andere klachten of belangen van klager 2 niet gebleken is. De raad verwijst
voor de beoordeling van de klachten daarom naar de voorzittersbeslissing, aangevuld
met wat hiervoor overwogen is. De klachten van klager 2 worden daarom ongegrond verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet gedeeltelijk gegrond, zoals hiervoor overwogen onder 4.10;
- verklaart de klacht van klager 2 ongegrond;
- verklaart het verzet voor het overige ongegrond.
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, voorzitter, mrs. E.A.L. van Emden en W. Knoester, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 24 juli 2023.