ECLI:NL:TADRSGR:2023:145 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-051/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2023:145
Datum uitspraak: 17-07-2023
Datum publicatie: 27-07-2023
Zaaknummer(s): 23-051/DH/RO
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over de advocaat van de wederpartij in een familiezaak. Verweerder heeft in een echtscheidingszaak met jonge kinderen forse stellingen ingenomen. Eén van die stellingen is naar het oordeel van de grens (net aan) de grens over en daarmee klachtwaardig. Van verweerder mocht extra zorgvuldigheid en terughoudendheid worden verwacht. Omdat verweerder net aan de grens is overgegaan en de raad met deze uitspraak (nogmaals) de vastgestelde norm onder de aandacht wil brengen en ader wil invullen, ziet de raad af van het opleggen van een maatregel.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 17 juli 2023 in de zaak 23-051/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder
gemachtigde: mr. J. Slager


1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 31 augustus 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht over verweerder ingediend.
1.2    Op 12 januari 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2023/02 van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 5 juni 2023. Daarbij waren klager en verweerder en zijn gemachtigde aanwezig. 
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 16. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlage van klager van 6 februari 2023.

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Klager en zijn ex-partner zijn in 2018 gescheiden. Zij hebben gezamenlijk het gezag over hun vier minderjarige kinderen. 
2.3    Bij beschikking van 10 augustus 2020 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van een jeugdbeschermingsorganisatie (GI). In de beschikking is onder meer opgenomen:
“De vader heeft ter zitting verklaard (…). De vader is slachtoffer van het narcistische misbruik door de moeder. De kinderen worden daar nu ook de dupe van (…). De kinderen gaan kapot door het narcistische misbruik van de moeder en niet door de vechtscheiding.”
2.4    Op 20 april 2021 is een beschikking gewezen, waarin onder meer is opgenomen:
“De GI heeft op 9 maart 2021 een schriftelijke aanwijzing (hierna: de SA) gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [kinderen]. (…)
Op 7 april 2021 is een brief van de GI ingekomen, waarin de GI de SA van 9 maart 2021 intrekt. 
Op 12 april 2021 is een e-mail van de vader ingekomen, waarin de vader het verzoek tot vervallen verklaring van de SA van 9 maart 2021 intrekt.”
2.5    Bij beschikking van 24 augustus 2021 van de rechtbank is tussen klager en de kinderen een zorgregeling vastgesteld.
2.6    Op 29 mei 2022 is er een conflict geweest tussen klager en zijn zoon. De zoon heeft daarvan op 17 juni 2022 aangifte gedaan van mishandeling door klager.
2.7    Op 7 juli 2022 is een beschikking gewezen over de verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen. In de beschikking is als standpunt van de GI onder meer opgenomen:
“In mei 2022 heeft er een incident plaatsgevonden, waarbij het tot een handgemeen kwam tussen vader en [zoon].”
2.8    Op 24 augustus 2022 heeft klager zijn ex-partner in kort geding gedagvaard en nakoming van de omgangsregeling gevorderd.  
2.9    Verweerder heeft namens de ex-partner een conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie ingediend voor de zitting van 1 september 2022. Daarin staat onder meer:
“6. (…) (Eerder (…) had de man een Schriftelijke Aanwijzing ontvangen voor het niet nakomen van de regeling.) Op 29 mei 2022 heeft de man [zoon] mishandeld. (…)
14. Overigens meldt de man dat [dochter] tijdens het bezoek op 4 augustus een kaartje (…) van hem heeft ontvangen om door te geven aan de andere kinderen. Dit is uitdrukkelijk tegen de code! (…) De man heeft de negenjarige [dochter] misbruikt met dit kaartje en het goed vertrouwen van de jeugdbeschermer geschonden.
15. Door door te drammen bij [jeugdbeschermingsorganisatie] heeft (de advocaat van) de man het voor elkaar gekregen dat… (…)
19. (…)… nadat [zoon] door zijn vader mishandeld is. (…)
20. Inmiddels heeft de man het wel voor elkaar gekregen dat de oudste drie bang voor hem zijn geworden. Wie is immers de volgende die hij gaat mishandelen als de regeling niet verloopt zoals hij dat bepaalt.”
De conclusie van antwoord maakt integraal onderdeel uit van het klachtdossier.
2.10    Op 31 augustus 2022 heeft klager bij de deken een klacht over verweerder ingediend. 
2.11    Bij vonnis van 15 september 2022 heeft de rechtbank de vordering van klager toegewezen en bepaalt dat de zorgregeling uit de beschikking van 24 augustus 2021 voor de jongste twee kinderen moet worden hervat. 

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder  tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij zich in zijn conclusie van antwoord onnodig grievend en onjuist heeft uitgelaten. Klager wijst daarbij specifiek op vijf voorbeelden (zie 2.9). 
a)    Klager stelt dat uit de beschikking van de rechtbank van 20 april 2021 blijkt dat de schriftelijke aanwijzing waarop wordt gedoeld, is ingetrokken door de GI nog voordat het verzoek van klager tot vervallen verklaren is behandeld. Verweerder had moeten inbrengen dat de aanwijzing was ingetrokken. 
b)    Klager vindt de stelling dat hij zou dochter zou hebben ‘misbruikt’ diffamerend, confronterend en onnodig grievend. De stelling dient geen enkel doel in de kwestie.
c)    Klager acht het onnodig grievend dat wordt gesteld dat hij (en zijn advocaat) hebben ‘doorgedramd’ en ‘het voor elkaar hebben gekregen’ dat JBBR uitlatingen heeft gedaan die de ex-partner niet bevallen.
d)    Klager stelt dat de stelling dat hij zijn zoon heeft mishandeld bezijden de waarheid en onnodig grievend is. Klager verwijst naar de beschikking van 7 juli 2022 waarin (onder het standpunt van de GI) is opgenomen dat er in mei 2022 een incident heeft plaatsgevonden, waarbij het tot een ‘handgemeen’ tussen vader en zoon is gekomen.
e)    Klager stelt dat verweerder insinueert dat hij zijn kinderen zal ‘mishandelen’ wanneer de omgang niet zou gaan zoals hij zou bepalen. Klager acht dit onnodig grievend, vindt dat dit geen enkel doel dient in de kwestie en stelt dat verweerder klagers kinderen zo onnodig bang maakt of zelfs tegen hem opzet.
3.2    Klager stelt dat verweerder in onvoldoende mate heeft aangegeven dat hij namens zijn cliënte spreekt. Bovendien heeft de forse stellingname en confronterende taal geen functie. Klager stelt dat van verweerder een zekere mate van terughoudendheid verwacht mag worden, gezien er kinderen in het spel zijn.

4    VERWEER 
4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
Toetsingskader
5.1    Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel 10a van de Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen. De ratio van deze beperking van bedoelde vrijheid van de advocaat is, dat de rechter en de wederpartij door de onware feiten niet worden misleid. Daarbij moet wel in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Daarnaast mag een advocaat zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij van zijn cliënt. 
5.2    Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen.
Klachtonderdelen a, b, c en d
5.3    De raad overweegt dat alle verwijten zien op door verweerder, namens zijn cliënte, ingenomen stellingen in de conclusie van antwoord. Uit dat gegeven blijkt in voldoende mate dat verweerder steeds namens zijn cliënte heeft gesproken en niet op persoonlijke titel. Naar het oordeel van de raad zijn de stellingnames niet evident onpleitbaar en evenmin kennelijk onjuist. Klager heeft de stellingen als grievend (en deels ook onjuist) ervaren, maar dat maakt ze niet onnodig grievend. Het is duidelijk dat verweerder scherp van toon is in zijn processtuk, maar de stellingen zijn – zowel op zichzelf als in onderlinge samenhang bezien – niet als onnodig grievend aan te merken. De raad weegt daarbij ook mee dat ook van de zijde van klager forse stellingen zijn ingenomen, zoals het ‘narcistisch misbruik door moeder’. Verweerders stellingen vallen binnen de ruime mate van vrijheid die hem toekomt als advocaat van de wederpartij. 
5.4    Met betrekking tot klachtonderdeel a merkt de raad nog op dat vast staat dat de GI aan klager een schriftelijke aanwijzing heeft gegeven. Die aanwijzing is ongeveer een maand later ingetrokken. Daarmee is verweerders verwijzing naar de aanwijzing niet onjuist. Verweerder mocht dit standpunt innemen namens zijn cliënt. 
5.5    Met betrekking tot klachtonderdeel b is de raad van oordeel dat uit het geheel van de alinea blijkt dat verweerder heeft bedoeld te stellen dat klager misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen van zijn dochter. Dat is een stelling die verweerder in de procedure mocht innemen namens zijn cliënt. Klager kan dat als grievend ervaren, maar de raad acht het niet onnodig grievend. 
5.6    Met betrekking tot klachtonderdeel c is de raad van oordeel dat dit een weergave is van het standpunt van de ex-partner die niet als onnodig grievend kan worden aangemerkt. 
5.7    Met betrekking tot klachtonderdeel d geldt dat ook dit een stellingname is namens de ex-partner, die wordt ondersteund door de aangifte van de zoon. Dat die aangifte (later) is gevolgd door een sepot maakt dit niet anders. 
Klachtonderdeel e
5.8    De raad is van oordeel dat verweerder met deze stelling wel (net) de grens is overgegaan. De vraag ‘Wie is immers de volgende die hij gaat mishandelen’ acht de raad suggestief en niet op feiten gebaseerd. Van een advocaat in een dergelijke procedure (een echtscheiding met minderjarige kinderen) mag extra zorgvuldigheid en terughoudendheid worden verwacht, juist omdat de belangen van de kinderen in de procedure een grote rol spelen. Hoewel verweerder een grote mate van vrijheid heeft in zijn stellingen, geldt ook dat hij niet onbeperkt stellingen van zijn cliënte kan overnemen. Gelet op de context van de zaak en ondanks het feit dat ook van de zijde van klager forse stellingen zijn ingenomen, acht de raad deze stelling van verweerder (net) te ver gaan. De raad acht dit verwijt daarom gegrond.   

6    MAATREGEL
6.1    Verweerder heeft in een echtscheidingszaak met jonge kinderen forse stellingen ingenomen. Eén van die stellingen is de vraag wie de volgende is die klager zal gaan mishandelen. Hoewel verweerder als advocaat een grote mate van vrijheid heeft, is de raad van oordeel dat deze opmerking (net aan) de grens over is en daarmee klachtwaardig. Van verweerder mag, als familierechtadvocaat in een dergelijke zaak met jonge kinderen, extra zorgvuldigheid en terughoudendheid worden verwacht. Er mogen scherpe stellingen worden ingenomen, zoals van beide zijden ook is gebeurd, maar een advocaat mag niet onbeperkt doorgeven wat zijn cliënt vindt. De advocaat in dit type zaken dient te waken voor onnodige polarisatie: een dergelijke suggestieve opmerking past daar niet bij.
6.2    De raad is van oordeel dat verweerder net aan de grens is overgegaan en wil met deze uitspraak (nogmaals) de vastgestelde norm onder de aandacht brengen en nader invullen. Verder heeft verweerder ter zitting kenbaar gemaakt dat hij in de toekomst zorgvuldiger zal afwegen of een minder polariserende toonzetting aangewezen is. De raad ziet daarom af van het opleggen van een maatregel.   

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 
7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient verweerder op grond van artikel 46e lid 5 van de Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door te geven.
7.2    Nu de raad afziet van het opleggen van een maatregel is er geen plaats voor een proceskostenveroordeling.


BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart klachtonderdeel e gegrond;
-    verklaart de klachtonderdelen a, b, c en d ongegrond;
-    bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;
-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. M.F. Laning, M.P. de Klerk, M.A.M. Wagemakers en G. Sarier, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 juli 2023.