ECLI:NL:TADRSGR:2023:143 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-430/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2023:143 |
---|---|
Datum uitspraak: | 12-07-2023 |
Datum publicatie: | 12-07-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-430/DH/RO |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over kwaliteit dienstverlening. Hoewel het de voorkeur had verdiend dat verweerder aan klager had gemaild dat bij de Hoge Raad ook nadere stukken konden worden opgevraagd, heeft verweerder in de gegeven omstandigheden niet klachtwaardig gehandeld door klager te mailen dat dit niet kon. Van een opzettelijke fout van verweerder of het bewust achterhouden van informatie in het voordeel van de Staat, zoals klager stelt, is de voorzitter op grond van het klachtdossier niet gebleken. Ook voor de andere negatieve kwalificaties die klager aan de vergissing van verweerder geeft, ontbreekt een feitelijke onderbouwing. In dat verband wijst de voorzitter erop dat verweerder enkele dagen later alle stukken bij de Hoge Raad heeft opgevraagd, nadat hij van zijn kantoorgenoot mr. B. had begrepen dat dit mogelijk was. Klacht is kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van
12 juli 2023
in de zaak 23-430/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van 22 juni 2023 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) met kenmerk R 2023/44 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 14.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager was verdachte in een strafzaak. Vanaf oktober 2020 (in hoger beroep)
heeft mr. A klager bijgestaan. Bij arrest van 16 maart 2021 (hierna: het arrest) heeft
het Gerechtshof Den Haag klager onder meer veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf,
een taakstraf en een vrijheidsbeperkende maatregel.
1.2 Klager heeft mr. B benaderd voor het instellen van cassatieberoep. Mr. B heeft
namens klager een cassatieschriftuur ingediend. Verweerder was destijds als advocaat
werkzaam op het kantoor van mr. B.
1.3 Op 8 augustus 2022 heeft verweerder aan klager gemaild:
‘Wij beschikken alleen over het cassatiedossier, dat ik u eerder heb gestuurd. U kunt
het volledige dossier opvragen bij uw vorige advocaat.’
1.4 Op 8 augustus 2022 heeft verweerder ook aan klager gemaild:
‘Ik begrijp dat u het complete dossier wenst, wij beschikken echter (zoals aangegeven)
enkel over het dossier dat wij van de Hoge Raad krijgen.
Wij krijgen en hebben geen andere stukken dan het cassatiedossier. Wij kunnen dit
ook niet voor u opvragen.’
1.5 Op 10 augustus 2022 heeft mr. B aan klager gemaild:
‘Overigens merk ik op dat (anders dan mijn medewerken kennelijk abusievelijk heeft
gedacht) het inderdaad mogelijk is nadere stukken bij de Hoge Raad op te vragen maar
omdat u wenst dat ik u niet meer bijsta en mij zal moeten onttrekken zal dit door
uw nieuwe advocaat moeten worden gedaan.’
1.6 Op 12 augustus 2022 heeft verweerder aan klager gemaild:
‘Zojuist heb ik – conform uw verzoek – bij de Hoge Raad alle stukken opgevraagd inzake
(…).
Zekerheidshalve heb ik ook een verzoek aan het OM gestuurd om ons alle stukken te
doen toekomen.’
1.7 Op 15 augustus 2022 heeft verweerder aan klager gemaild:
‘Zojuist ontving ik van het OM de mededeling dat de stukken moeten worden opgevraagd
bij de advocaat van wie wij de zaak hebben overgenomen, aldus de advocaat die u bijgestaan
heeft tijdens het hoger beroep.
Indien dit niet zou lukken, dienden wij de stukken bij de Hoge Raad op te vragen,
hetgeen ik afgelopen vrijdag heb gedaan. Ik vind het lastig om in te schatten hoe
lang het zal duren voor wij antwoord krijgen. Mogelijk is dat deze week al.’
1.8 Klager heeft in september 2022 geprobeerd om via de Privacy desk van het openbaar
ministerie Rotterdam stukken op te vragen, maar dat is niet gelukt.
1.9 Op 6 oktober 2022 heeft klager bij de deken een klacht over mr. B ingediend.
1.10 Verweerder is met ingang van 7 april 2023 niet meer werkzaam als advocaat.
1.11 Op 17 april 2023 heeft klager bij de deken een klacht over verweerder ingediend.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
dat hij klager in strijd met de waarheid heeft meegedeeld dat ‘hij geen volledige
documenten kon opvragen bij de Hoge Raad’. Verweerder heeft hierdoor volgens klager
dossierstukken willen achterhouden in het voordeel van de Staat.
2.2 In het kader van zijn klacht heeft klager onder meer gesteld dat hij vermoedt
dat het vertrek van verweerder uit de advocatuur te maken heeft met klagers klacht
over mr. B. Verder heeft klager gesteld dat hij zijn klacht over verweerder heeft
ingediend om te voorkomen dat mr. B alle fouten op verweerder afschuift.
2.3 De voorzitter zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, ingaan op de stellingen
en stukken van klager.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft verweer tegen de klacht gevoerd en er allereerst op gewezen
dat klager geen rechtstreeks belang heeft bij zijn klacht. Volgens verweerder gebruikt
klager zijn klacht om een klacht over mr. B te formuleren, maar mag een klachtprocedure
tegen de ene advocaat niet worden gebruikt om duidelijkheid te krijgen over de rol
van de andere advocaat. Ook heeft klager volgens verweerder geen rechtstreeks belang
bij de klacht, omdat mr. B hem tijdig heeft gecorrigeerd door te mailen dat het wel
mogelijk is om nadere stukken bij de Hoge Raad op te vragen. Volgens verweerder heeft
hij daarna op klagers verzoek het dossier opgevraagd bij de Hoge Raad en het Openbaar
Ministerie.
3.2 Verder heeft verweerder betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In dat verband heeft verweerder onder meer aangevoerd dat in cassatie geen plaats is voor een feitelijk onderzoek en dat hij met zijn in 1.4 genoemde e-mail van 8 augustus 2022 heeft willen aangeven dat het complete feitelijke dossier in cassatie niet nodig is, omdat cassatieklachten teruggrijpen op het hoger beroep.
3.3 Tot slot heeft verweerder aangevoerd dat een advocaat in cassatie gebonden
is aan de regels van de cassatieprocedure, dat klachten die evident niet als cassatieklachten
kunnen worden aangemerkt niet kunnen worden ingediend en dat klager uiteindelijk toestemming
heeft gegeven voor het indienen van het cassatieschriftuur.
3.4 De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt voorop dat in deze klachtzaak alleen de klacht over verweerder
wordt beoordeeld. De klachten over mr. A (zijn advocaat in hoger beroep) en mr. B
(zijn advocaat in cassatie) zijn inhoudelijk beoordeeld bij afzonderlijke beslissingen
van 12 juli 2023 (respectievelijk zaaknummers 23-275/DH/RO en 23-268/DH/RO). Voor
zover klager in deze zaak ook klaagt over de dienstverlening van mrs. A en B zal de
voorzitter deze klachten buiten beschouwing laten.
4.2 De ongefundeerde opmerkingen van klager dat hij vermoedt dat het vertrek van
verweerder uit de advocatuur te maken heeft met de klacht over mr. B en dat hij met
zijn klacht over verweerder wil voorkomen dat mr. B alle fouten afschuift op verweerder
zijn voor de beoordeling van de klacht over verweerder in tuchtrechtelijke zin niet
relevant. De voorzitter laat deze opmerkingen dan ook buiten beschouwing.
De ontvankelijkheid van klager
4.3 De voorzitter is van oordeel dat klager in zijn klacht kan worden ontvangen.
De voorzitter leidt uit het klachtdossier af dat verweerder betrokken is geweest bij
de cassatieprocedure en dat verweerder in dat verband per e-mail contact met klager
heeft gehad. Klager heeft dan ook een eigen rechtstreeks belang bij zijn klacht over
verweerder.
Maatstaf
4.4 De klacht gaat over de dienstverlening van verweerder als kantoorgenoot van
de cassatieadvocaat van klager. Bij beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening
houdt de tuchtrechter rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking
tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – kostenrisico en proceskansen
– waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid
is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer
in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat
zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele
standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid
die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht. Binnen de beroepsgroep is voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit
geen sprake van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.
De voorzitter toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die
van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht.
Beoordeling
4.5 De voorzitter is van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan
worden gemaakt. Verweerder heeft toegelicht dat hij met zijn in 1.4 genoemde e-mail
van 8 augustus 2022 heeft willen aangeven dat het complete feitelijke dossier in de
cassatieprocedure niet nodig is omdat de cassatieklachten in beginsel dienen terug
te grijpen op wat er in het hoger beroep is gebeurd. Deze toelichting wordt ondersteund
door de eerdere, in 1.3 genoemde e-mail van 8 augustus 2022 aan klager, waarin verweerder
schrijft alleen over het cassatiedossier te beschikken en dat klager het volledige
dossier bij zijn vorige advocaat kan opvragen. Hoewel het de voorkeur had verdiend
dat verweerder aan klager had gemaild dat bij de Hoge Raad ook nadere stukken konden
worden opgevraagd, heeft verweerder in de gegeven omstandigheden niet klachtwaardig
gehandeld door klager te mailen dat dit niet kon. Van een opzettelijke fout van verweerder
of het bewust achterhouden van informatie in het voordeel van de Staat, zoals klager
stelt, is de voorzitter op grond van het klachtdossier niet gebleken. Ook voor de
andere negatieve kwalificaties die klager aan de vergissing van verweerder geeft,
ontbreekt een feitelijke onderbouwing. In dat verband wijst de voorzitter erop dat
verweerder enkele dagen later alle stukken bij de Hoge Raad heeft opgevraagd, nadat
hij van zijn kantoorgenoot mr. B. had begrepen dat dit mogelijk was. Het is de voorzitter
niet gebleken dat de procesrechtelijke positie van klager in cassatie door de bewuste
e-mail van verweerder is benadeeld.
4.6 Gelet op het voorgaande zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet,
kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2023.