ECLI:NL:TADRSGR:2023:14 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-266/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2023:14 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-01-2023 |
Datum publicatie: | 18-01-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-266/DH/DH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. In het grootste deel van de klachtonderdelen zijn klagers kennelijk niet ontvankelijk bij gebrek aan een rechtstreeks belang. Een enkel klachtonderdeel is kennelijk ongegrond of niet-ontvankelijk.Het verloop van de zaak is a-typisch. De oorspronkelijke klaagster heeft de klacht ingetrokken, nadat zij in een civiele zaak een schikking had getroffen waarvan intrekking van tuchtklachten onderdeel was. Vervolgens hebben enkele “overige klagers” de klacht overgenomen en voortgezet. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 18 januari 2023 in de zaak 22-266/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
1. Klaagster 1
2. Klaagster 2
3. Klaagster 3
4. Klaagster 4
klagers
gemachtigde: Klaagster 1
over:
verweerder
gemachtigde: mr. M. Boender-Radder
1 PROCESVERLOOP
1.1 De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter)
heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Den Haag (hierna: de deken) van 31 maart 2022 met kenmerk K265 2021 ia/ak, door de
raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijsten genoemde bijlagen
1 tot en met 3 (inhoudelijk) en 1 tot en met 14 (procedureel).
1.2 Op 24 juni 2022 heeft mr. D, de advocaat van de oorspronkelijke klaagster in
deze zaak, mevrouw G, de klacht ingetrokken. Mr. D liet ook weten dat de klacht wel
werd voortgezet door de “overige klagers”.
1.3 Dezelfde dag heeft klaagster 1 laten weten wie de “overige klagers” zijn. Op
verzoek van de griffier zijn door klaagster 2, klaagster 3 en klaagster 4, machtigingen
toegezonden waaruit blijkt dat klaagster 1 namens hen mag optreden in deze klachtzaak.
1.4 Op 2 september 2022 is aan partijen meegedeeld dat ervan zal worden uitgegaan
dat de “overige klagers” de klacht (ook) hebben ingediend en voortgezet. In hetzelfde
bericht is verzocht om toezending van machtigingen van de heren M. J(…) en E. van
D(…). Deze machtigingen zijn echter niet verstrekt. Op 15 december 2022 heeft de griffier
nogmaals gevraagd om toezending van de machtigingen.
1.5 Ondanks de herhaalde verzoeken zijn geen machtigingen verstrekt waaruit blijkt
dat klaagster 1 namens de heren M. J(…) en E. van D(…) mag optreden. De voorzitter
kan daarom niet vaststellen dat zij deugdelijk vertegenwoordigd zijn. de heren M.
J(…) en E. van D(…) worden daarom niet tot de klagers in deze klachtzaak gerekend.
1.6 In het bericht van 2 september 2022 is ook de beslissing van de voorzitter
om schriftelijke rondes in te lassen voor verweer, re- en dupliek opgenomen. De raad
heeft op 6 oktober 2022 het verweer van verweerder ontvangen. Op 7 november 2022 hebben
klagers gerepliceerd en op 22 november 2022 heeft verweerder gedupliceerd.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
2.1 Mevrouw G is verwikkeld (geweest) in een geschil met haar oom (de heer Van
de E) en diens partner (mevrouw O) over een nalatenschap. Verweerder staat de oom
en zijn partner bij in het geschil. Rondom de nalatenschap zijn diverse procedures
gevoerd.
2.2 Op 28 april 2018 heeft verweerder een brief gestuurd aan klaagster 4.
2.3 Op 15 oktober 2021 heeft de voorzieningenrechter vonnis gewezen in een procedure
tussen de heer Van den E, bijgestaan door verweerder, en mevrouw G, bijgestaan door
mr. V.
2.4 Op 16 november 2021 heeft klaagster 1 namens mevrouw G bij de deken een klacht
ingediend tegen verweerder. Directe aanleiding voor de klacht was een kort geding
op 30 september 2021.
2.5 Op 26 januari 2022 is een schikking getroffen in een procedure tussen mevrouw
G en de cliënten van verweerder. Onderdeel van deze schikking is dat de tuchtklacht
van mevrouw G tegen verweerder zal worden ingetrokken.
2.6 Bij berichten van 14 februari 2022 en 16 maart 2022 hebben de overige klagers
zich als zodanig bij de deken bekend gemaakt.
2.7 Op 27 juni 2022 heeft verweerder namens zijn cliënten een processtuk ingediend
in een procedure tegen mevrouw G (bijgestaan door mr. D).
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft de waarheidsplicht geschonden. Hij heeft valse facturen ingediend
en hij heeft een valse verklaring van erfrecht opgesteld.
b) Verweerder maakt zich schuldig aan het stelselmatig bedreigen van personen,
waaronder klaagster 1.
c) Verweerder heeft voor zijn cliënten een toevoeging aangevraagd, terwijl zij
daar geen recht op hebben.
d) Verweerder sjoemelt met facturen.
e) Verweerder maakt zich schuldig aan onnodig procederen en het op kosten jagen
van de tegenpartij.
f) Klagers verwijten verweerder “opzettelijk vertragen van correspondentie, zodat
een schenking verjaart, stuiting”.
g) Verweerder heeft nooit geprobeerd om tot een minnelijke oplossing te komen.
h) Verweerder handelt niet doelmatig.
i) Verweerder doet ongepaste uitlatingen over mevrouw G.
j) “Regel 9 kenbaarheid hoedanigheid advocaat”
k) Op 13 december 2021 is de klacht uitgebreid met het volgende:
“Dat in het vonnis van de bodemprocedure betreft de dwangsommen. De rechter heeft
geoordeeld dat dit in strijd is met de goede procesorde.”
l) Verweerder heeft niet adequaat gereageerd toen de klacht in onderzoek was bij
de deken.
m) Op 27 december 2021 is de klacht uitgebreid met “Misbruik procesrecht Juridische
Stalking Onrechtmatig procederen”,
2.2 De stellingen die klagers aan de klacht ten grondslag hebben gelegd worden
hierna. voor zover van belang, besproken.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Hij stelt zich op het standpunt
dat klagers in de klacht niet-ontvankelijk zijn. De voorzitter zal hierna, waar nodig,
op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Overwegingen vooraf
Geen onderzoek door de deken, maar door de raad
5.1 Deze klachtzaak is anders verlopen dan gebruikelijk. De oorspronkelijke klaagster
heeft zich teruggetrokken en andere klagers hebben zich gaandeweg in de klachtzaak
gevoegd. Vervolgens is het onderzoek dat doorgaans door de deken gevoerd wordt, pas
gevoerd toen het dossier al aan de raad voorlag. De (huidige) klagers en verweerder
hebben in dit verband de gelegenheid gekregen om hun standpunten in schriftelijke
rondes (antwoord, re- en dupliek) naar voren te brengen, zoals dat ook te doen gebruikelijk
is bij het onderzoek door de deken. In dit opzicht zijn de belangen van partijen dus
niet geschaad door de gang van zaken. Het door verweerder op dit punt gevoerde verweer
treft geen doel.
Geen zitting
5.2 Toen mevrouw G nog klaagster was heeft de voorzitter begin juni 2022 besloten
om partijen - mevrouw G en verweerder – op zitting te horen over de omstandigheid
dat (kennelijk) geen uitvoering was gegeven aan de afspraak om tuchtklacht in te trekken.
Die beslissing nam de voorzitter voordat de klacht door mevrouw G werd ingetrokken
en voordat bij de raad bekend was dat er “overige klagers” waren. Van de beslissing
dat een zitting zou worden gepland werden mevrouw G en verweerder op 15 juni 2022
op de hoogte gesteld.
5.3 De huidige klagers menen dat zij rechten kunnen ontlenen aan de beslissing
van de voorzitter uit juni 2022. Ten onrechte; aan de beslissing lag de verhouding
tussen mevrouw G en verweerder ten grondslag. In de huidige verhouding tussen klagers
en verweerder en de aard en onderbouwing van de klacht ziet de voorzitter geen grond
om partijen voor een zitting uit te nodigen.
Onduidelijk is wat de rol is van klagers
5.4 Aan deze klachtzaak ligt een geschil ten grondslag over de verdeling van een
nalatenschap tussen mevrouw G en de cliënten van verweerder. Welke rol klagers in
dit geschil spelen blijkt niet ondubbelzinnig uit het klachtdossier. Uit het klachtdossier
blijkt niet dat klagers partij zijn in de geschillen tussen de erfgenamen. Uit het
dossier blijkt ook niet dat zij aanspraak maken op (een deel van de nalatenschap).
5.5 Uit het klachtdossier blijkt slechts het volgende over de betrokkenheid van
klagers. Klaagster 1 is vertegenwoordiger van mevrouw G. In het proces-verbaal is
opgenomen dat onder meer mevrouw G, de cliënten van verweerder en klaagster 1 over
en weer geen contact meer met elkaar zullen opnemen. Hieruit kan mogelijk enige betrokkenheid
of bemoeienis van klaagster 1 met de erfrechtkwestie worden afgeleid. Van klaagster
4 blijkt uit het dossier dat zij de nicht is van de heer Van den E. Klaagster 2 schrijft
dat mevrouw G haar “voormalig (aangetrouwd) nichtje” is en tevens nicht van haar kinderen.
Van klaagster 3 blijkt uit het dossier niet wat haar rol is in het geheel. Het is
de voorzitter duidelijk dat klagers zich betrokken voelen bij het lot van mevrouw
G. Onduidelijk blijft echter waarom zij daarmee menen belang te hebben bij deze klacht.
5.6 Het hebben van een eigen rechtstreeks belang is wel van doorslaggevende betekenis.
Het recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt namelijk slechts toe
aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks
in zijn belang is of kan worden getroffen. De klager die niet rechtstreeks in zijn
belang is of kan worden getroffen zal in een klacht niet-ontvankelijk worden verklaard.
De ontvankelijkheid van de klagers zal hierna, per klachtonderdeel, worden beoordeeld.
Onderzoek door de deken
5.7 Klagers maken in het klachtdossier hun ongenoegen kenbaar over de wijze waarop
de deken de klacht heeft onderzocht en behandeld. De voorzitter zal dit verder niet
bespreken; in deze beslissing wordt slechts geoordeeld over gedragingen van verweerder.
Klachtonderdeel a) schending waarheidsplicht
5.8 Klachtonderdeel a ziet op een procedure tussen mevrouw G en haar oom en diens
partner. Uit het dossier blijkt niet dat klagers in die procedure partij zijn, dit
is door klagers ook niet gesteld. Dit betekent dat zij bij de gang van zaken in die
procedure niet belanghebbend zijn. Aan hen komt daarom geen klachtrecht toe. Dat klaagster
1 optreedt als vertegenwoordiger van mevrouw G, maakt haar geen belanghebbende bij
de procedure waarover klachtonderdeel a gaat. Klagers zijn in klachtonderdeel a kennelijk
niet-ontvankelijk.
Klachtonderdeel b) bedreigingen
5.9 Klaagster 1 heeft gesteld dat verweerder keer op keer in twijfel heeft getrokken
dat zij de wettelijk vertegenwoordigster is van mevrouw G. Klaagster heeft verder
gesteld dat zij ten onrechte brieven kreeg met “dreiging van een straatverbod”. Klaagster
heeft beide stellingen niet feitelijk onderbouwd, door bijvoorbeeld de stukken waar
een en ander uit zou kunnen blijken te overleggen of door de context te schetsen.
Klachtonderdeel b is in zoverre en in relatie tot klaagster 1 kennelijk ongegrond.
De overige klagers hebben bij dit punt geen belang en zijn kennelijk niet-ontvankelijk.
5.10 Klagers stellen dat mevrouw G is uitgenodigd voor een jaarvergadering. Omdat
zij in het buitenland woonde stuurde verweerder een verzoek om mevrouw O te machtigen
om namens mevrouw G op te treden op de jaarvergadering. Volgens klagers zijn zij hiermee
niet akkoord gegaan; klaagster 1 had gevolmachtigd moeten worden namens mevrouw G.
Verweerder heeft dit miskend en de voorzitter begrijpt dat klagers dat onbetamelijk
vinden.
5.11 Klagers hebben naar het oordeel van de voorzitter geen rechtstreeks belang
bij deze kwestie. Ook klaagster 1 niet; de omstandigheid dat zij vertegenwoordiger
is van mevrouw G roept voor haar geen bevoegdheid in het leven om over dit punt te
klagen. Klagers zijn in zoverre kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel b.
5.12 Klagers stellen dat verweerder een brief heeft gestuurd aan de advocaat van
mevrouw G waarin hij onder meer klaagster 1 “dan wel een ander namens uw cliënt” sommeert
om zijn cliënten niet lastig te vallen en te belasteren. Verweerder stelt een kort
geding met een verzoek om een straat- en contactverbod in het vooruitzicht voor het
geval geen gehoor wordt gegeven aan zijn sommatie.
5.13 Omdat een nadere uitleg over deze brief en de context waarbinnen deze is gestuurd
ontbreekt kan de voorzitter niet vaststellen dat verweerder met deze brief onbetamelijk
heeft gehandeld. Het had op de weg van klagers gelegen om dit punt nader te onderbouwen.
Klachtonderdeel b is in zoverre en in relatie tot klaagster 1 kennelijk ongegrond.
De overige klagers zijn bij gebrek aan belang kennelijk niet-ontvankelijk in dit deel
van klachtonderdeel b.
5.14 Klagers stellen dat verweerder “soortgelijke brieven” heeft gestuurd naar
notarissen, advocaten en deurwaarders. Klagers hebben daarbij geen rechtstreeks belang
en zij zijn in zoverre kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel b.
5.15 Klagers stellen in hun bericht van 9 juli 2022 dat zij “intimiderende brieven,
onredelijke facturen en dergelijke” hebben ontvangen. Deze stelling is verder niet
feitelijk onderbouwd en klachtonderdeel b is daarom in zoverre kennelijk ongegrond.
5.16 Klaagster 4 stelt dat zij op 28 april 2018 een dreigende brief van verweerder
heeft ontvangen. Klaagster 4 is in dit onderdeel van de klacht niet-ontvankelijk.
Zij moet worden geacht de klacht op 14 maart 2022 te hebben ingediend en dit is meer
drie jaar na de ontvangst van de brief. De klacht is dus ingediend na de vervaltermijn
uit artikel 46g Advocatenwet.
Klachtonderdeel c) toevoegingen
5.17 Het aanvragen van een toevoeging en het verlenen van bijstand op basis daarvan
is een aangelegenheid tussen verweerder en zijn cliënten. Klagers zijn daarbij niet
belanghebbend. Zij zijn in klachtonderdeel b kennelijk niet-ontvankelijk.
Klachtonderdeel d) sjoemelen met facturen
5.18 Klagers stellen, zakelijk weergegeven, dat verweerder ten onrechte kosten
ten laste brengt van de nalatenschap. Omdat niet is gesteld en ook niet is gebleken
dat klagers aanspraak hebben op een deel van de nalatenschap, moet worden aangenomen
dat zij geen rechtstreeks belang hebben bij dit onderdeel van de klacht.
5.19 Klagers stellen dat verweerder een exorbitant hoge factuur heeft gestuurd
voor werkzaamheden voor accountant A. Klagers zijn bij de dienstverlening van verweerder
aan accountant A en zijn cliënten en de in verband daarmee verzonden facturen niet
belanghebbend.
5.20 Klagers zijn bij gebrek aan een rechtstreeks belang in klachtonderdeel d kennelijk
niet-ontvankelijk.
Klachtonderdeel e) onnodig procederen
5.21 Klaagster 1 heeft weliswaar gesteld dat verweerder procedures is gestart “tegen
ons” en dat “wij in het gelijk gesteld [zijn]”, maar de voorzitter heeft geen grond
om aan te nemen dat klaagster 1 en/of de andere klagers partij waren in deze procedures.
Uit het dossier en de hiervoor weergegeven feiten blijkt dat in ieder geval niet.
De voorzitter heeft daarom geen grond om aan te nemen dat klagers rechtstreeks belang
hebben bij klachtonderdeel e. Zij zijn daarin kennelijk niet-ontvankelijk.
Klachtonderdeel f) vertraging
5.22 Klachtonderdeel f ziet op (het tijdstip van verzenden van) een brief die verband
houdt met een schenking van een erflater aan mevrouw O. Klagers hebben niet gesteld
op welke wijze zij belanghebbend zijn bij deze kwestie en dat blijkt ook niet uit
het dossier. Klagers zijn in klachtonderdeel f kennelijk niet-ontvankelijk.
Klachtonderdeel g) minnelijke oplossing
5.23 De voorzitter ziet niet in dat verweerder in relatie tot klagers gehouden
was om een minnelijk oplossing te betrachten. Nergens blijkt immers uit dat zij partij
zijn in het geschil over de nalatenschap. Klagers zijn in klachtonderdeel g kennelijk
niet-ontvankelijk.
Klachtonderdeel h) doelmatigheid
5.24 Klagers zijn bij dit klachtonderdeel niet belanghebbend. Klachtonderdeel h
is kennelijk niet-ontvankelijk.
Klachtonderdeel i) ongepaste uitlatingen
5.25 Klagers onderbouwen dit klachtonderdeel met de stelling dat verweerder zich
ongepast uitlaat over mevrouw G. Klagers zijn bij dit klachtonderdeel niet belanghebbend
en daarom zijn zij in dit klachtonderdeel kennelijk niet-ontvankelijk.
Klachtonderdeel j) kenbaarheid hoedanigheid advocaat
5.26 Klagers stellen ter onderbouwing van dit klachtonderdeel dat, zakelijk weergegeven,
verweerder onjuist heeft gehandeld rondom een appartement in het buitenland dat onderdeel
vormde van de nalatenschap. Klagers zijn bij dit klachtonderdeel niet belanghebbend
en daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
Klachtonderdeel k) dwangsommen
5.27 Gesteld noch gebleken is dat klagers partij zijn in de procedure waarop dit
klachtonderdeel ziet. Klagers zijn in dit klachtonderdeel kennelijk niet-ontvankelijk.
Klachtonderdeel l) niet adequaat reageren op de klacht
5.28 Uit het dossier blijkt het volgende. Bij berichten van 24 november 2021, 15
december 2021 en 1 januari 2022 heeft de deken verweerder tevergeefs gevraagd om te
reageren op de klacht. Op 19 januari 2022 heeft een medewerker van het ordebureau
telefonisch contact gehad met verweerder. Verweerder heeft toen laten weten dat hij
de berichten van de deken niet had ontvangen. Dezelfde dag zijn de berichten nog eens
naar verweerder gestuurd. Op 21 januari 2022 heeft verweerder de ontvangst van de
berichten bevestigd. Op 1 februari 2022 heeft verweerder de deken een kopie gestuurd
van het hiervoor in 2.5 bedoelde proces-verbaal van de zitting waarop de intrekking
van tuchtklachten is overeengekomen en heeft daarbij opgemerkt dat hij er vooralsnog
vanuit gaat dat hij niet meer inhoudelijk hoeft te reageren op de klacht.
5.29 De voorzitter kan op grond van het voorgaande niet vaststellen dat verweerder
de verzoeken van de deken om een reactie op de klacht tussen 24 november 2021 en 19
januari 2022 moedwillig heeft genegeerd. Na 19 januari 2022 heeft verweerder voortvarend
gereageerd door toezending van het proces-verbaal. Gelet op de afspraak dat tuchtklachten
ingetrokken zouden worden is verweerder er op begrijpelijke gronden van uitgegaan
dat een verdere reactie op de klacht niet meer nodig was. Door de deken is daar ook
niet meer om verzocht; de deken heeft de klacht van mevrouw G op grond van het toegezonden
proces-verbaal als ingetrokken beschouwd. De voorzitter merkt hierbij nog op dat slechts
mevrouw G in dit stadium dus de klaagster was. De overige klagers waren nog niet als
zodanig bekend; zij meldden zich eerst op 14 februari 2022 bij de deken. Klachtonderdeel
l is gelet op dit alles kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel m) misbruik procesrecht, juridische stalking, onrechtmatig procederen
5.30 Daargelaten of verweerder zich schuldig maakt aan het gestelde misbruik, is
niet gesteld en ook niet gebleken dat klagers daarvan het slachtoffer zijn. Klagers
zijn in dit klachtonderdeel kennelijk niet-ontvankelijk.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
klagers met toepassing van artikel 46j Advocatenwet kennelijk niet-ontvankelijk in
klachtonderdelen a, c, d, e, f, g, h, i, j, k, m;
klachtonderdeel b met toepassing van artikel 46j Advocatenwet kennelijk ongegrond
zoals overwogen in 5.9 en 5.13, 5.15 en kennelijk niet-ontvankelijk zoals overwogen
in 5.9, 5.11 en 5.13, 5.14;
klachtonderdeel b met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk
zoals overwogen in 5.16;
klachtonderdeel l met toepassing van artikel 46j Advocatenwet kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2023.