ECLI:NL:TADRSGR:2023:139 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-304/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2023:139
Datum uitspraak: 05-07-2023
Datum publicatie: 05-07-2023
Zaaknummer(s): 23-304/DH/RO
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over een deken. Verweerster heeft ten aanzien van het onderzoek dat zij als deken naar de werkwijze van klager en zijn kantoor heeft gedaan en de procedure die zij daarbij heeft gevolgd, het vertrouwen in de advocaat niet geschaad. Geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Klacht in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 5 juli 2023 in de zaak 23-304/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 24 april 2023 met kenmerk R 2023/28, door de raad digitaal ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 19. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van verweerster van 12 mei 2023 en van de e-mail met bijlage van klager van 22 mei 2023.  

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Het advocatenkantoor van klager, X Advocaten, behandelt onder meer zaken over sociale zekerheid en heeft een vestiging in Almelo en een vestiging in Groningen. Klager en zijn kantoorgenoten werken op de vestiging in Almelo en vallen daarmee onder het toezicht van de deken van Noord-Nederland, verweerster. 
1.2    De voormalig deken van Noord-Nederland had met de voormalig deken van Overijssel afspraken gemaakt over een onderzoek naar X Advocaten. De deken van Overijssel heeft dit onderzoek geleid en heeft voor dit onderzoek mr. M. ingeschakeld vanwege zijn deskundigheid op het gebied van sociale zekerheid. 
1.3    In het kader van zijn onderzoek heeft mr. M. onder meer lijsten van de Raad voor Rechtsbijstand bestudeerd en naar aanleiding daarvan heeft mr. M. een lijst opgesteld met op te vragen dossiers bij beide vestigingen van X Advocaten.
1.4    Op 13 maart 2020 werd verweerster de deken van Noord-Nederland en raakte zij bij het onderzoek naar X Advocaten betrokken. Naar aanleiding van de door mr. M. opgestelde lijst is namens verweerster bij brief van 22 juli 2020 gevraagd om in totaal 56 zaken van 14 cliënten aan te leveren.
1.5    Op 20 januari 2022 heeft verweerster een dekenbezwaar tegen klager en zijn kantoor ingediend over de werkwijze van klager en zijn kantoor bij toevoegingszaken over sociale zekerheid. Dit dekenbezwaar is bekend onder zaaknummer 22-044/AL/NN/D. Bij beslissing van 27 juni 2022 heeft de raad van discipline Arnhem-Leeuwarden het dekenbezwaar ongegrond verklaard (ECLI:NL:TADRARL:2022:135). In deze beslissing heeft de raad Arnhem-Leeuwarden overwogen: 
‘5.2 Op grond van de aard en de ernst van de door de deken ontvangen signalen, stond het de deken vrij om dossiers bij verweerder op te vragen en een onderzoek naar verweerders in te stellen. Voor zover verweerders hebben willen betogen dat deze signalen daarvoor onvoldoende waren, volgt de raad hen daarin niet.’
Tegen deze raadsbeslissing is hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep is op dit moment nog in behandeling bij het Hof van Discipline.
1.6    Op 6 juli 2022 heeft klager bij de griffie van het Hof van Discipline onderhavige klacht over verweerster ingediend.
1.7    Bij beslissing van 23 november 2022 heeft de voorzitter van het Hof van Discipline deze klacht voor onderzoek en afhandeling verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in Rotterdam.
1.8    Op 25 november 2022 heeft de deken via het Hof van Discipline de klacht van klager over verweerster ontvangen. Op 29 november 2022 heeft klager zijn klacht aangevuld.

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:
a)     verweerster heeft onzorgvuldig onderzoek gedaan. Volgens klager startte verweerster haar onderzoek op basis van vage dan wel onjuiste of irrelevante signalen. Ook stelt verweerster ten onrechte dat ook nieuwe signalen aanleiding vormden voor het onderzoek en weigert verweerster met klager in gesprek te gaan en openheid van zaken te geven, waardoor klager geen inzage heeft kunnen krijgen in de afgegeven signalen en de correspondentie met de RvR en voormalige cliënten/kantoorgenoten. Ook heeft verweerster ondeskundig gehandeld, nu zij zelf niet beschikt over kennis op het gebied van toevoegingen, bijzondere bijstand en arbeidsongeschiktheid;
b)     verweerster heeft in het kader van het onderzoek een oneerlijke procedure gevolgd. Volgens klager heeft verweerster bewust systematisch voor hem ontlastend bewijs achtergehouden en feiten in het geding gebracht waarvan zij weet dat die niet waar zijn.
2.2    In het kader van zijn klacht wijst klager op diverse normschendingen. Volgens klager heeft verweerster gedragsregels 1 (betamelijke beroepsuitoefening), 5 (minnelijke oplossing), 8 (geen onjuiste informatie verstrekken) en 24 (welwillende houding) die verweerster geschonden. Ook heeft verweerster volgens klager het beginsel van détournement de procedure, het beginsel van détournement, het beginsel van fair-play geschonden. Tot slot wijst klager op een beslissing van 15 maart 2021 waarin het Hof van Discipline volgens klager heeft geoordeeld dat het een voormalig deken van Limburg niet vrijstond om grote hoeveelheden dossiers te vorderen op grond van vage signalen en onvoldoende kennis (ECLI:NL:TAHVD:2021:46).
2.3    De voorzitter zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, ingaan op de stellingen en stukken van klager.

3    VERWEER
3.1    Verweerster voert verweer tegen de klacht. Allereerst wijst verweerster erop dat de afspraken over het onderzoek naar X Advocaten zijn gemaakt door de toenmalig deken, haar voorganger, en dat er geen overdrachtsdocument was waarin deze afspraken werden vermeld toen zij deken werd. Ook wijst verweerster erop dat de brief waarin namens haar dossiers bij klager zijn opgevraagd tijdens haar vakantie is verstuurd en zij hier niet persoonlijk bij betrokken is geweest. Volgens verweerster kan haar verantwoordelijkheid voor het handelen van medewerkers op het ordebureau niet tot een tuchtrechtelijk verwijt leiden, aangezien daarvoor eigen persoonlijk handelen is vereist.  
3.2    Verder betwist verweerster dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Volgens verweerster is het onderzoek naar het kantoor van klager zorgvuldig verlopen. Het onderzoek is gestart toen zij nog geen deken was. Dat er geen deugdelijke aanleiding voor het onderzoek was, omdat er helemaal geen signalen zouden zijn geweest, is onjuist. Er was alle reden om nader onderzoek te doen naar het businessmodel van het advocatenkantoor van klager. Er waren diverse signalen, waarvan verweerster er in haar verweer drie noemt. Verweerster kan en wil niet volledig transparant zijn over alle ontvangen signalen, omdat sommige signalen in vertrouwen met haar zijn gedeeld en zij de mensen van wie de informatie afkomstig was wil beschermen. Verweerster heeft in het kader van het lopende onderzoek dossiers opgevraagd bij klager. Dat was een groot aantal dossiers omdat het nodig was naar een substantieel aantal dossiers te kijken omdat het onderzoek zich richtte op de werkwijze van het advocatenkantoor van klager. Tot slot voert verweerster aan dat de door klager aangehaalde zaak van de voormalig deken van Limburg niet vergelijkbaar is met zijn zaak, omdat de deken toen niet meer wist welk signaal er was gegeven en of er wel een signaal was geweest. 
3.3    De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
Ontvankelijkheid
4.1    Voor wat betreft het onder 3.1 beschreven verweer, stelt de voorzitter voorop dat verweerster als deken naast toezichthouder ook advocaat is en dat het handelen van verweerster daarom zowel via het advocatentuchtrecht als via het bestuursrecht kan worden getoetst. Dit betekent dat verweerster, ook voor zover zij heeft gehandeld als deken, tuchtrechtelijk ter verantwoording kan worden geroepen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die zij als advocaat behoort te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen zij als zodanig behartigt of behoort te behartigen, ter zake van inbreuken op het bepaalde bij of krachtens de Advocatenwet en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, de verordeningen van de Nederlandse Orde van Advocaten en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt (zie HvD 15 maart 2021, ECLI:NL:TAHVD:2021:47).
4.2    In dit geval heeft verweerster de verantwoordelijkheid voor het onderzoek naar X Advocaten gekregen vanaf het moment dat zij deken is geworden en daarmee heeft zij de in het kader daarvan door de toenmalige deken gemaakte afspraken tot de hare gemaakt. Verder is de brief van 20 juli 2020 waarmee de dossiers bij klager zijn opgevraagd vanuit de Orde van Advocaten uit naam van verweerster verstuurd. De omstandigheden dat verweerster de afspraken voor het opvragen van de dossiers niet zelf had gemaakt dan wel dat die niet in een overdrachtsdocument zijn vastgelegd en dat de brief tijdens haar vakantie is verstuurd, betekenen niet dat zij tuchtrechtelijk geen verantwoording hoeft af te leggen over de uitvoering van die afspraken en de verzending van de brief als daarover wordt geklaagd. De voorzitter is dan ook van oordeel dat de klacht in beide onderdelen ontvankelijk is. De vraag of verweerster in haar hoedanigheid van deken tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld ten opzichte van klager zal de voorzitter hierna beantwoorden.   
De voorzitter toetst het handelen van verweerster aan artikel 46 Advocatenwet
4.3    De voorzitter stelt vast dat de klacht van klager gaat over het handelen van verweerster in haar hoedanigheid van deken. Daarbij neemt de voorzitter tot uitgangspunt dat het in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, bijvoorbeeld als deken, blijft voor haar het advocatentuchtrecht gelden. Als zij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan haar een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De tuchtrechter toetst dat optreden in een andere hoedanigheid niet slechts marginaal; er volgt een volle toets naar de vraag of het vertrouwen in de advocatuur is geschaad en, bij positieve beantwoording, of is gehandeld in strijd met de norm van artikel 46 Advocatenwet.
4.4    Verder neemt de voorzitter tot uitgangspunt dat in de Advocatenwet is geregeld wat bij de behandeling van klachten van een deken wordt verlangd. In de ‘Leidraad dekenaal klachtonderzoek’ is dat verder uitgewerkt. Hoe een klachtonderzoek moet plaatsvinden is niet wettelijk geregeld, zodat een deken een grote mate van vrijheid heeft om te bepalen op welke wijze het onderzoek verloopt en wat de omvang daarvan is.
4.5    Tot slot neemt de voorzitter tot uitgangspunt dat de tuchtrechter niet gebonden is aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, vanwege ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
De voorzitter verklaart klachtonderdelen a) en b) kennelijk ongegrond
4.6    Klachtonderdelen a) en b) gaan in de kern over het onderzoek naar klager en zijn kantoor in het kader waarvan verweerster dossiers bij klager heeft opgevraagd. Daarom lenen deze klachtonderdelen zich voor een gezamenlijke beoordeling. 
4.7    De voorzitter is van oordeel dat verweerster ten aanzien van het onderzoek dat zij als deken naar de werkwijze van klager en zijn kantoor heeft gedaan en de procedure die zij daarbij heeft gevolgd, het vertrouwen in de advocaat niet heeft geschaad en dat verweerster in dat verband dus ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.  Zoals de raad Arnhem-Leeuwarden ook al in zijn beslissing van 27 juni 2022 heeft geoordeeld, stond het verweerster in haar hoedanigheid van deken vrij om naar aanleiding van de signalen van de RvR en de gemeente Rotterdam een onderzoek naar de werkwijze van klager dan wel zijn kantoor in te stellen. Verweerster mocht in dat kader ook dossiers van cliënten van klagers kantoor opvragen. Van vage signalen zoals in de door klager aangehaalde klachtzaak over een voormalig deken van Limburg is in dit geval geen sprake. 
4.8    De klachten die klager heeft over (de inhoud van) het verrichte onderzoek en (het ontbreken van) deskundigheid van verweerster op het gebied van sociale zekerheid horen, gezien het directe verband met de klacht met kenmerk 22-044/AL/NN/D, thuis in het verweer in die procedure en kan klager inbrengen in de hoger beroepszaak tegen de beslissing van 27 juni 2022. Datzelfde geldt voor het verwijt van klager dat verweerster  geen eerlijke procedure heeft gevolgd. Als klager meent dat verweerster bepaalde voor hem ontlastende informatie heeft achtergehouden en bewust onjuiste feiten in het geding heeft gebracht – wat de voorzitter in het kader van deze klacht niet kan vaststellen – dan kan klager dit in die hoger beroepsprocedure aan de orde te stellen. 
4.9    Verder is het de voorzitter niet gebleken dat het onderzoek door verweerster onzorgvuldig is geweest doordat zij niet met klager in gesprek heeft willen gaan en geen volledige openheid van zaken heeft willen geven. Het staat een deken in het belang van het onderzoek en ter bescherming van haar bronnen vrij om bepaalde signalen niet met de advocaat waar onderzoek naar wordt gedaan te delen en om niet voorafgaand aan het onderzoek met de betreffende advocaat in gesprek te gaan. Dat betekent echter niet meteen dat het onderzoek daarmee als onzorgvuldig kan worden gekwalificeerd. 
4.10    Tot slot is het de voorzitter niet gebleken dat verweerster in strijd heeft gehandeld met de beginselen van détournement de procedure, détournement de pouvoir en fair-play en/of een van de door klager genoemde gedragsregels. In het licht van de bevoegdheden die verweerster als deken heeft om onderzoek te verrichten, heeft klager onvoldoende feitelijk onderbouwd dat het handelen van verweerster in haar hoedanigheid van deken tot enige normschending heeft geleid.

BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A. van Luijck, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2023.