ECLI:NL:TADRSGR:2023:138 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-301/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2023:138 |
---|---|
Datum uitspraak: | 05-07-2023 |
Datum publicatie: | 05-07-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-301/DH/RO |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in een echtscheidingszaak deels niet-ontvankelijk vanwege tijdsverloop en voor het overige kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 5 juli 2023 in de zaak 23-301/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de email van 24 april 2023 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) met kenmerk R 2023/27 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 23. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van 21 mei 2023 van klager.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is verwikkeld (geweest) in een echtscheidingsprocedure en aanverwante
procedures, waaronder procedures over alimentatie. Verweerster heeft de ex-partner
van klager bijgestaan.
1.2 Op 23 juni 2017 heeft verweerster, namens de ex-partner, een verzoekschrift
tot echtscheiding met nevenvordering ingediend. Het verzoekschrift maakt onderdeel
uit van het dossier.
1.3 Bij beschikking van 10 november 2017 is (onder meer) de echtscheiding uitgesproken
en heeft de rechtbank bepaald dat klager € 660,- per maand per kind aan de ex-partner
dient te betalen, alsmede € 1.765,- per maand als uitkering tot levensonderhoud. Uit
de beschikking blijkt dat klager geen verweerschrift heeft ingediend.
1.4 In een herstelbeschikking van 28 november 2017 is bepaald dat het bedrag op
€ 330,- per maand per kind is gesteld.
1.5 Bij brief van 7 december 2018 heeft verweerster klager aangeschreven over het
definitief worden van de echtscheiding.
1.6 Klager heeft op 15 december 2018 gereageerd en onder meer geschreven dat hij
niet bekend is met de echtscheiding.
1.7 Namens klager is op 29 mei 2019 een verzoek tot nihilstelling van partneralimentatie
gedaan.
1.8 Verweerster heeft op 29 juli 2019 een verweerschrift ingediend.
1.9 Bij brief van 3 januari 2020 heeft verweerster bij de rechtbank Rotterdam aanvullende
stukken ingediend voor de zitting van 14 januari 2020. Onderdeel van die stukken is
onder meer een screenshot van een bericht van één van de kinderen van partijen, alsmede
een brief van één van de kinderen, waarbij verweerster schrijft dat deze op eigen
verzoek van het kind is ingebracht.
1.10 Op 26 februari 2020 heeft de rechtbank een beschikking gewezen. Klager heeft
hiertegen hoger beroep ingesteld.
1.11 Op 9 augustus 2020 heeft verweerster een verweerschrift tevens incidenteel
appel ingediend bij het Gerechtshof Den Haag. Het verweerschrift maakt deel uit van
het dossier.
1.12 Op 11 februari 2021 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden bij het
Gerechtshof Den Haag.
1.13 Bij beschikking van 21 april 2021 heeft het Gerechtshof Den Haag de beschikking
van 26 februari 2020 van de rechtbank bekrachtigd. Ook deze beschikking maakt onderdeel
uit van het dossier. In 5.7 van de beschikking is onder meer het volgende overwogen:
“Het hof weegt bij voormeld oordeel ook mee dat uit de processtukken ook blijk dat
de man al in een vroeg stadium op de hoogte was van de echtscheidingsbeschikking.
Het hof verwijst naar het door de vrouw in eerste aanleg overgelegde verdelingsvoorstel
van de man aan de vrouw, gedateerd 16 november 2017 (…). De man maakt in zijn voorstel
gewag van de echtscheidingsbeschikking, waarvan hij de datum en het zaak- en rekestnummer
vermeldt en waarbij hij er ook blijk geeft van de inhoud daarvan op de hoogte te zijn.”
1.14 Klager heeft vervolgens de ex-partner gedagvaard in verband met (onder meer)
de verdeling van de gemeenschap.
1.15 Verweerster heeft voor de roldatum van 29 september 2021 een conclusie van
antwoord en eis in reconventie ingediend. Een gedeelte van de conclusie maakt deel
uit van het dossier (punten 1 t/m 9 en 36 t/m 53).
1.16 Op 6 december 2021 is de zaak mondeling door de rechtbank behandeld. Uit het
proces-verbaal van de zitting blijkt dat klager en zijn ex-partner voor een gedeelte
van de zaak een schikking hebben getroffen. Het schikkingsproces-verbaal maakt onderdeel
uit van het dossier.
1.17 Op 14 december 2021 heeft verweerster aan klagers advocaat onder meer geschreven:
“maar het schijnt dat uw cliënte deze makelaar heeft bedreigd. Kunt u met uw cliënt
bespreken dat hij zich dient te onthouden van dit soort gedrag?”
1.18 De rechtbank heeft op 19 januari 2022 een vonnis gewezen met betrekking tot
het resterende deel van de zaak.
1.19 Op 14 april 2022 hebben klager en zijn ex-partner een vaststellingsovereenkomst
getekend.
1.20 Op 18 december 2022 heeft klager bij de deken een klacht over verweerster
ingediend.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerster
het volgende, verwijzend naar verweerschriften, uitlatingen, brieven en e-mails van
verweerster.
1) Verweerster heeft in strijd met de waarheid in het verzoekschrift tot echtscheiding
gesteld dat sprake is van een gezamenlijk ingevuld ouderschapsplan.
2) Verweerster heeft gehandeld in strijd met gedragsregels 8 en 16 lid 2: zij heeft
onder meer nagelaten te vermelden dat de deurwaarder geen GBA-check heeft uitgevoerd.
3) Verweerster heeft eind 2018 ten onrechte gesteld dat klager de stukken van de
deurwaarder zou hebben ontvangen, terwijl deze zijn geadresseerd op het adres van
de ex-partner (waar klager zich niet meer bevond).
4) Verweerster heeft de beroepschriften en verweren van klager consequent gesaboteerd.
Zij heeft haar eigen belang laten prevaleren boven de belangen van partijen. Het verwijt
ziet ook op verweersters beeldvorming van klager.
5) Verweerster heeft het bewust laten aankomen op een verstekzaak: zij had voor
de akte non-appèl zelf een GBA-check kunnen uitvoeren. De beschikkingen van de rechtbank
hebben klager niet bereikt. Verweerster heeft op verschillende moment onwaar hierover
verklaard.
6) Verweersters berekening van klagers draagkracht voldoet niet aan de wettelijke
maatstaven. Verweersters gebruikt en misbruikt feiten naar eigen inzicht: zij houdt
onder meer bekende feiten over draagkracht verminderende kosten van klager achter.
7) Verweerster heeft bewust feiten achtergehouden in haar draagkrachtberekening.
Ook heeft zij bekende feiten selectief gebruikt.
8) Verweerster heeft bewust feiten ontkend c.q. nagelaten juiste informatie te
vermelden.
9) Verweerster heeft ongefundeerde en onware aantijgingen gedaan, veelal zonder
bewijs. Verweerster heeft bewust ondoelmatig gehandeld en klager onnodig op kosten
gejaagd.
10) Verweerster heeft zich schuldig gemaakt aan valse beeldvorming over klager.
Door verweersters handelen zijn klager en zijn ex-partner verder uit elkaar getrokken
en heeft bemiddeling geen kans gehad.
11) Verweerster heeft geen afstand genomen van de negatieve beeldvorming over klager.
Klager heeft grote moeite zich te verdedigen tegen allerlei beschuldigingen en de
beeldvorming neemt de overhand in de rechtspraak. Door toedoen van verweerster is
sprake van onnodige polarisatie tussen partijen.
12) Verweerster heeft op meerdere momenten, zonder enige onderbouwing, verklaard
over een door klager vervalste handtekening. Dit is verzonnen om te gebruiken als
beeldvorming en om af te leiden. Er is sprake van zeer ernstige valse aantijgingen
en zware beschuldigingen.
13) Verweerster heeft gehandeld in strijd met gedragsregels 6, 7, 8 en 16 lid 2.
Klager verwijst daarbij naar meerdere passages over de vervalste handtekening.
14) Verweerster heeft klager onbetrouwbaar genoemd en geschreven dat klager foutieve
informatie aan de belastingdienst heeft gezonden. Verweerster heeft haar stellingen
bovendien herhaald. Klager acht dit onjuist en onnodig grievend.
15) Verweerster heeft onterecht en vals gepleit dat klager onbetrouwbaar is. Verweerster
voert een heksenjacht tegen klager, is onnodig grievend, handelt ondoelmatig en heeft
klager onnodig op kosten gejaagd.
16) Verweerster is onnodig grievend geweest over klager door te stellen dat klager
steeds nieuwe rechtszaken start.
17) Verweerster heeft ‘ondeskundige bedrijfseconomische interpreteringen’ ingebracht.
Ook op de zitting heeft verweerster zaken door elkaar gehaald en verkeerd geïnterpreteerd,
onder meer met betrekking tot de lease auto en het inkomen. Verweerster toont geen
enkele zelfreflectie. Verweerster heeft de rechtbank en het gerechtshof misleid met
foutieve bedrijfseconomische stellingen.
18) Verweerster maakt zich schuldig aan valse beeldvorming en is onnodig grievend.
Verweerster heeft door het inbrengen van twee geluidsopnames gehandeld in strijd met
verschillende gedragsregels, waaronder met name gedragsregel 20 lid 1. Verweerster
heeft onware aannames gedaan en zaken verdraaid. Verweerster heeft verder een bericht
van een van de kinderen van partijen ingebracht, terwijl zij dit had moeten weigeren.
19) Verweerster heeft tijdens de zitting zonder bewijs onjuiste stellingen ingenomen
over de aankoop en afbetaling van een chassis. Klager wordt onnodig op kosten gejaagd
omdat hij zich hiertegen steeds moet verweren.
20) Verweerster heeft onjuiste en/of niet onderbouwde stellingen ingenomen over
de vakanties van klager, waardoor klager zich opnieuw moet verdedigen tegen onwaarheden.
Klager acht dit onjuist en onnodig grievend.
21) Verweerster heeft zonder onderbouwing de onjuiste stelling ingenomen dat klager
minder is gaan werken. Verweerster heeft dit herhaald. Dit is niet alleen onjuist,
maar ook onnodig grievend.
22) Verweerster heeft onjuiste en onrealistische stellingen ingenomen over het
inkomen en/of de winst van klager. Ook in appel heeft verweerster hierin volhard.
Klager stelt dat verweerster haar cliënte ondeskundig heeft geadviseerd.
23) Verweerster is onjuist en onnodig grievend door te stellen dat sprake is geweest
van een gewelddadig huwelijk. Ook heeft zij valse beschuldigingen ingebracht.
24) Verweerster heeft zonder enig bewijs onjuiste stellingen ingenomen over de
levensduur van een trekker.
25) Verweerster heeft klager ten onrechte als onbetrouwbaar weggezet. Klager verwijst
daarbij naar de door verweerster ingenomen stellingen over klagers aangifte inkomstenbelasting.
26) Verweerster heeft een onjuiste schatting van de waarde van de onderneming vermeld.
Verweerster heeft vervolgens gebruik gemaakt van een foutief rapport met betrekking
tot die waardebepaling. Klager acht dit onder meer onnodig polariserend, vertragend
en in strijd met gedragsregel 16 lid 2.
27) Verweerster heeft onjuiste en onnodig grievende stellingen ingenomen over het
vermogen van klager in het buitenland. Klager stelt dat verweerster niet aan waarheidsvinding
doet.
28) Verweerster doet onware beweringen zonder onderzoek naar de feiten, zoals dat
klager de makelaar zou hebben bedreigd.
29) Verweerster heeft verzuimd klager van het document aan de deurwaarder te voorzien.
30) Verweerster heeft jarenlang in de rechtbank de spot gedreven met klager en
zijn zorg voor de kinderen. Verweerster heeft de waarheid opzettelijk verdraaid waar
het gaat om het vertrek van het minderjarig kind naar het buitenland. Klager verwijt
verweerster beeldvorming over klager.
2.2 Klager stelt dat verweerster (hiermee) onder meer heeft gehandeld in strijd
met de gedragsregels 1, 4, 6, 7, 8, 12, 16 lid 2 en 20 lid 1 en de kernwaarden van
artikel 10a van de Advocatenwet. Door verweersters toedoen is sprake (geweest) van
een vechtscheiding.
2.3 Klager stelt dat de deurwaarder de verplichte GBA-check niet heeft uitgevoerd,
waardoor beschikkingen en de akte non-appèl hem niet hebben bereikt. Het verzoekschrift
echtscheiding is ten onrechte aan het adres van de echtelijke woning betekend. Klager
vermoedt dat hiervoor is gekozen zodat de ex-partner een zeer hoge partneralimentatie
kreeg toegewezen. Klager stelt dat het volstrekt onaannemelijk is dat verweerster
niet wist van het uit huis gaan van klager .
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Overweging vooraf
4.1 De voorzitter overweegt dat de klacht een veelheid van verwijten van klager
aan verweerster bevat. Een zakelijke en feitelijke chronologie ontbreekt en is op
basis van het klachtdossier maar beperkt vast te stellen, mede omdat van verschillende
beschikkingen, vonnissen en processen-verbaal slechts delen zijn overgelegd. Dit alles
leidt tot een lastig te doorgronden klacht waarin niet altijd precies duidelijk is
welke verwijten klager verweerster precies maakt.
Niet-ontvankelijkheid verwijten die zien op de periode voor 18 december 2019
4.2 Op grond van artikel 46g lid 1 sub a van de Advocatenwet wordt een klacht door
de voorzitter van de raad van discipline niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht
wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen
of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat
waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring
op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen
of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn
geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar
na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.
4.3 De voorzitter stelt vast dat klager zijn klacht op 18 december 2022 heeft ingediend.
De verwijten zien onder meer op door verweerster ingenomen stellingen in het verzoekschrift
tot echtscheiding van 23 juni 2017 en het verweerschrift van 29 juli 2019. Ook zien
de verwijten op de kwestie rondom de betekening van de echtscheidingsbeschikking van
10 november 2017. De klachten hierover zijn buiten de hiervoor genoemde termijn van
drie jaar ingediend. Klager stelt dat de gevolgen van dit handelen hem pas na het
verstrijken van de driejaarstermijn bekend zijn geworden, maar onderbouwt dit onvoldoende.
De voorzitter kan klager niet volgen in zijn stelling dat de gevolgen pas met het
ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst van 14 april 2022 bekend zijn geworden.
4.4 De voorzitter zal daarom de verwijten die betrekking hebben op de periode voor
18 december 2019 niet-ontvankelijk verklaren. Dat zijn in ieder geval de klachtonderdelen
1 tot en met 7, alsmede klachtonderdeel 29. Voor zover bij andere klachtonderdelen
wordt geklaagd over (onder meer) het verweerschrift van 29 juli 2019 zal de voorzitter
deze klachten ook niet-ontvankelijk verklaren en deze niet inhoudelijk beoordelen.
Inhoudelijk toetsingskader
4.5 Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om
de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn
cliënt goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid
als bedoeld in artikel 10a van de Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij
worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad.
Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden
van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan
kennen. De ratio van deze beperking van bedoelde vrijheid van de advocaat is, dat
de rechter en de wederpartij door de onware feiten niet worden misleid. Daarbij moet
wel in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te
behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat
hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts
in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Daarnaast
mag een advocaat zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij van zijn
cliënt. Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen
waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een
bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen
in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen.
Inhoudelijke beoordeling verwijten die zien op de periode na 18 december 2019
4.6 De verwijten van klager zien (met name) op door verweerster ingenomen stellingen
in brieven en processtukken, als ook op door haar ter zitting ingenomen stellingen.
De voorzitter is van oordeel dat het verweerster vrij stond de standpunten van haar
cliënte naar voren te brengen op de wijze waarop zij dat heeft gedaan. Verweerster
was de partijdige belangenbehartiger van haar cliënte en zij mocht, anders dan klager
lijkt te stellen, wel degelijk afgaan op de informatie die zij van haar cliënte ontving.
Dat er sprake is geweest van een uitzonderingssituatie die van verweerster vergde
dat zij de juistheid van de informatie zou dienen te verifiëren is de voorzitter niet
gebleken. Het is duidelijk dat klager het niet eens is met de door verweerster ingenomen
standpunten, maar dat is inherent aan het feit dat klager verwikkeld was in een conflict
met zijn ex-partner. Dat maakt niet dat de door verweerster ingenomen stellingen onjuist
of onnodig grievend zijn. Zij mocht namens haar cliënte twijfels uiten over door of
namens klager ingebrachte stellingen en documenten. Klager kan ingenomen stellingen
als grievend hebben ervaren, maar dat betekent niet dat de stellingen onnodig grievend
zijn geweest. Verweerster is op sommige momenten scherp geweest in haar bewoordingen,
maar niet onnodig scherp of onnodig grievend.
4.7 Onder klachtonderdeel 18 klaagt klager over een bericht van één van de kinderen
dat verweerster heeft ingebracht. Nog los van het feit dat het kind volgens verweerster
meerderjarig was, kan de voorzitter op grond van het dossier niet vaststellen of het
de wens van het kind is geweest dat het bericht werd overgelegd. Klager stelt dat
het niet de wens is geweest (en acht het kennelijk daarom onnodig), terwijl verweerster
stelt dat het wel de wens van het kind was. Zonder verdere onderbouwing of stukken
kan de voorzitter dit verwijt niet gegrond verklaren.
4.8 De voorzitter ziet geen aanleiding om nog nader stuk voor stuk op de gewraakte
stellingen in te gaan, omdat de voorzitter daarin niets klachtwaardigs heeft gezien.
4.9 Gelet op het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat verweerster heeft
gehandeld binnen de ruime mate van de vrijheid die haar als advocaat van de wederpartij
van klager toekomt. Van onder meer onnodig grievend of ondoelmatig handelen of het
verstrekken van onjuiste feiten is niet gebleken. Evenmin is gebleken van onnodige
polarisatie, het saboteren van de rechtsgang of het onnodig op kosten jagen. De voorzitter
kan niet vaststellen dat verweerster heeft gehandeld in strijd met de door klager
genoemde gedragsregels. Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerster klachtwaardig
heeft gehandeld. De klacht is, voor zover ontvankelijk, kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- de klacht voor zover deze ziet op de periode voor 18 december 2019, met toepassing
van artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet, niet-ontvankelijk;
- de klacht voor het overige, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet,
kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2023.