ECLI:NL:TADRSGR:2023:137 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-123/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2023:137 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-07-2023 |
Datum publicatie: | 03-07-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-123/DH/DH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over de kwaliteit van dienstverlening en communicatie in (de afwikkeling van) een echtscheidingszaak in alle onderdelen ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 3 juli 2023 in de zaak 23-123/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
gemachtigde: mr. A.H. van Haga
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 17 februari 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht over verweerder ingediend.
1.2 Op 9 februari 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K040 2022 van
de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 15 mei 2023. Daarbij waren
klager, verweerder en de gemachtigde van verweerder aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met
5 (procedureel). Ook heeft de raad kennisgenomen van de stukken van klager, die gedateerd
op 1 mei 2023 en zijn ontvangen op 3 mei 2023.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager is sinds 2011 verwikkeld in diverse geschillen over de echtscheiding
van zijn ex-echtgenote en de afwikkeling daarvan. Op 15 maart 2011 heeft mr. A, een
kantoorgenoot van verweerder, een opdrachtbevestiging voor bijstand aan klager verzonden.
Verweerder heeft klager vervolgens bijgestaan.
2.3 Op 10 juli 2019 heeft de rechtbank een vonnis gewezen in de zaak tussen klager
en zijn ex-partner en daarin onder meer het volgende overwogen:
“2.29 (….) De rechtbank ziet geen aanleiding om ofwel [klager] ofwel [ex-partner]
te machtigen deze verkoop geheel zelfstandig ter hand te nemen. (…)
De rechtbank: (…)
3.1 veroordeelt [ex-partner] om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis
haar medewerking te verlenen aan de levering aan [klager] van de aandelen in [holding]
in overeenstemming met de door de notaris opgestelde akte van verdeling en levering,
zoals overgelegd in de procedure, met dien verstande dat daarin als peildatum moet
worden opgenomen 1 januari 2012;
3.2 bepaalt dat het vonnis in de plaats zal treden van de voor het opmaken van
de notariële akte vereiste deelverklaring, medewerking en handtekening van [ex-partner],
indien [ex-partner] niet uiterlijk binnen veertien dagen na betekening van het vonnis
haar medewerking verleent aan het bepaalde onder 3.1;
3.3 veroordeelt [ex-partner] om binnen vier maanden na betekening van het vonnis
al die handelingen te verrichten die noodzakelijk zijn om te bewerkstelligen dat het
pand te [D] op haar kosten notarieel aan haar wordt geleverd ten overstaan van een
door haar aangewezen notaris en veroordeelt haar om bij de levering van het pand te
[D] een bedrag van € 78.494,03 aan [klager] te betalen uit hoofde van overbedeling
en exploitatie pand te [D];
3.4 veroordeelt partijen tot inschakeling van - bevestigt de benoeming van - makelaarskantoor
[B] als verkoopmakelaar voor de verkoop van het onroerend goed te [K], waarbij [B]
de vraagprijs en de laatprijs bindend dient vast te stellen en veroordeelt partijen
om gezamenlijk (andermaal) een opdracht aan [B] te geven voor de verkoop van het onroerend
goed, waarbij partijen verplicht worden te alle tijden via hun advocaten met [B] te
communiceren;
3.5 veroordeelt partijen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100
per dag dat een partij in gebreke blijft met een maximum van € 50.000,
- tot het verlenen van de nodige medewerking aan het toegang verschaffen aan de makelaar
en eventuele potentiële kopers tot de woning te [K], de bedrijfshal [adres 1] en de
bedrijfshal [adres 2]; en
- tot het onvoorwaardelijk opvolgen van de redelijke schriftelijke aanwijzingen van
de makelaar ter zake van het verkoop klaar maken en houden van het onroerend goed
te [K], onder meer door de woning te [K] en de eventueel leegstaande bedrijfshal(len)
te [K] schoon en opgeruimd te houden en de woning te [K] te ontruimen uiterlijk een
week voorafgaand aan de levering onder afgifte van de sleutels aan de verkopend makelaar;
3.6 veroordeelt partijen tot het verlenen van de nodige medewerking aan het opstellen
en passeren van de koopovereenkomst en de transportakte met betrekking tot het onroerend
goed te [K] en bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van een in wettige vorm
opgemaakte akte strekkende tot ondertekenen door [klager] dan wel door [ex-partner]
van de koopovereenkomst dan wel van de notariële akte voor de levering van het onroerend
goed te [K], indien één van de partijen weigerachtig is aan de ondertekening van deze
koopovereenkomst of notariële akte mee te werken;
3.7 benoemt [accountant] te [N] met als taak het opstellen van een exploitatieoverzicht
van de inkomsten en uitgaven ten aanzien van de bedrijfshal [adres 1] en de bedrijfshal
[adres 2] in de periode van 1 januari 2012 tot de datum van levering;
3.8 veroordeelt partijen om de door [accountant] gevraagde informatie inzake de
exploitatie van de bedrijfshal [adres 1] en de bedrijfshal [adres 2] op diens eerste
verzoek binnen vijf werkdagen aan te leveren, op straffe van verbeurte van een dwangsom
van € 100 per dag dat later dan de gestelde termijn aan het verzoek van de accountant
wordt voldaan, met een maximum van € 50.00. Partijen zullen de kosten van de accountant
ieder voor de helft dragen;
3.9 bepaalt dat partijen het exploitatieresultaat zoals opgesteld door [accountant]
over de periode vanaf 1 januari 2023 tot en met datum notariële levering het onroerend
goed te [K] aan een derde bij helfte dienen te verrekenen;
3.10 bepaalt de veroordelingen onder 3.1 tot en met 3.9 uitvoerbaar bij voorraad;”
2.4 Op 15 juli 2019 heeft verweerder het vonnis van 10 juli 2019 aan klager gezonden.
In zijn brief aan klager heeft verweerder een aantal punten uit het vonnis kort besproken
en aangekondigd dat hij de deurwaarder opdracht zal geven om zo spoedig mogelijk tot
betekening van het vonnis aan de ex-partner over te gaan. Met betrekking tot het onroerend
goed te K schrijft verweerder dat niet is bepaald wie het initiatief tot verkoop dient
te nemen, waarbij verweerder voorstelt het initiatief aan de wederpartij over te laten.
Verweerder heeft klager in zijn brief gewezen op de termijn voor het hoger beroep
en geadviseerd geen hoger beroep in te stellen.
2.5 Verweerder heeft diezelfde dag:
- de deurwaarder verzocht het vonnis aan de ex-partner te betekenen;
- de notaris een e-mail gestuurd over de levering van de aandelen in de holding,
conform het vonnis;
- de advocaat van de wederpartij, mr. R, hiervan in kennis gesteld.
Klager heeft van al deze berichten een afschrift ontvangen.
2.6 Op 16 juli 2019 heeft klager in een e-mail aan verweerder onder meer geschreven
dat hij voor wat betreft het initiatief tot contact opnemen het met verweerder eens
is dat zij zullen afwachten. Ook heeft klager geschreven dat hij op een punt overweegt
hoger beroep in te stellen (hypotheekrente bedrijfshal).
2.7 Verweerder heeft diezelfde dag gereageerd en klager onder meer gewezen op een
aantal (on)mogelijkheden en risico’s van hoger beroep.
2.8 Bij brief van 18 juli 2019 heeft verweerder de rechtbank verzocht een herstelvonnis
af te geven in verband met een tweetal kennelijke verschrijvingen in het dictum van
het vonnis (onder 3.8). Verweerder heeft klager diezelfde dag een afschrift van zijn
brief aan de rechtbank gezonden en daarbij vermeld dat vanwege de verschrijvingen
nog niet tot betekening is overgegaan.
2.9 Op 18 juli 2019 heeft de notaris gegevens bij verweerder opgevraagd met betrekking
tot de aandelen. Verweerder heeft diezelfde dag gereageerd.
2.10 Op 24 juli 2019 heeft mr. R in een e-mail aan verweerder onder meer gewezen
op het feit dat de advocaten dienen te communiceren met de makelaar. Zij heeft een
conceptmail namens mr. R en verweerder bijgevoegd. Ook heeft zij verzocht om opheffing
van het beslag dat op de woning van de ex-partner ligt.
2.11 Verweerder heeft deze e-mail een dag later doorgestuurd naar klager met het
verzoek hem te bevestigen dat hij de deurwaarder kan instrueren tot opheffing van
het beslag. Ook heeft verweerder klager om een reactie op de conceptmail van mr. R
gevraagd.
2.12 Op 25 juli 2019 heeft verweerder in een e-mail aan klager onder meer geschreven
dat appel tegen een specifieke overweging (hypotheekrente bedrijfshal) mogelijk lijkt
en daarbij gemotiveerd aangegeven dat hij blijft bij zijn advies om geen hoger beroep
in te stellen.
2.13 Op 30 juli 2019 heeft klager gereageerd op verweerders berichten van 25 juli
2019.
2.14 Verweerder heeft diezelfde dag een concepttekst voor een bericht aan mr. R
aan klager gezonden. Klager en verweerder hebben vervolgens gecorrespondeerd over
het aan de makelaar te zenden bericht. Op 8 augustus 2019 heeft verweerder in een
e-mail aan mr. R onder meer geschreven wat klager in het bericht aan de makelaar opgenomen
wenst te zien en dat hij niet bevoegd is beslissingen ten aanzien van (het door) de
holding (gelegde beslag).
2.15 Diezelfde dag heeft mr. R in een e-mail aan verweerder laten weten dat zij
zijn bericht onacceptabel vindt en dat zij niet akkoord gaat met de door hem voorgestelde
aanpassingen en aanvulling.
2.16 Op 8 augustus 2019 heeft mr. R aan de makelaar (en cc aan verweerder) onder
meer het volgende geschreven:
“Inmiddels is de procedure in deze zaak afgerond met een vonnis van de rechtbank Den
Haag van 10 juli 2019. U treft dit hierbij eveneens aan en ik vraag uw aandacht voor
hetgeen in 3.4, 3.5 en 3.6 is gesteld in de beslissing over de panden in K (…). Graag
verzoek ik u de verkoop van deze panden ter hand te nemen.”
2.17 De makelaar heeft diezelfde dag aan mr. R (en cc aan verweerder) bevestigd
dat hij met de verkoopopdracht aan de slag zal gaan.
2.18 Op 21 augustus 2019 heeft de rechtbank een herstelvonnis conform verweerders
verzoek gewezen. In dit vonnis is bepaald dat 3.8 van het vonnis van 10 juli 2019
wordt gewijzigd in:
“veroordeelt partijen om de door [accountant] te [N] gevraagde informatie inzake de
exploitatie van de bedrijfshal [adres 1] en de bedrijfshal [adres 2] op diens eerste
verzoek binnen vijf werkdagen aan te leveren, op straffe van verbeurte van een dwangsom
van € 100 per dag dat later dan de gestelde termijn aan het verzoek van de accountant
wordt voldaan, met een maximum van € 50.000,-. Partijen zullen de kosten van de accountant
ieder voor de helft dragen.”
2.19 Op 1 september 2019 heeft de makelaar verweerder en mr. R geïnformeerd over
een op het onroerend goed in K uitgebracht bod.
2.20 Op 2 september 2019 heeft verweerder in een e-mail aan klager een concepttekst
voor de makelaar gestuurd, met het verzoek om akkoord. Na reactie en akkoord van klager
heeft verweerder diezelfde dag een e-mail naar de makelaar gestuurd, onder meer inhoudende:
“In bovenvermelde zaak bent u inmiddels, op basis van de opdracht daartoe van [mr.
R] druk doende met de verkoop van de onroerende zaken te [K]. In het vonnis van de
rechtbank Den Haag van 10 juli 2019 is expliciet bepaald dat partijen gezamenlijk
de opdracht tot verkoop dienen te verstrekken. Daarnaast hebben partijen nimmer een
schriftelijke verkoopopdracht van u ontvangen, laat staan ondertekend. Het lijkt erop
als er stappen worden overgeslagen.
Voorts blijkt uit de van u ontvangen mails dat u ‘slechts’ nadere informatie verzoekt
over het verhuurde pand aan [adres 1]. Echter, het pand aan [adres 2] is ook verhuurd,
waarvoor ik u eveneens verwijs naar het vonnis van de rechtbank. Daarnaast is de locatie
door de gemeente aangemerkt als ‘potentieel aanwezige verontreinigde grond”. Dit zijn
allemaal facturen waarvan potentiële kopers in kennis dienen te worden gesteld en
cliënt vraagt zich af of dat ook is gebeurd.”
2.21 Op 4 september 2019 heeft verweerder in een e-mail aan klager onder meer het
volgende geschreven:
“In bovenvermelde zaak heeft u mij bij mail van 2 september jl. verzocht om een kort
gedingprocedure te initiëren teneinde te komen tot stopzetting van de verkoopopdracht
bij [makelaar]. De onderliggende argumenten uwerzijds zijn – kort gezegd – dat de
verkoopopdracht niet gezamenlijk (dus door u en uw ex-echtgenote) is verstrekt en
dat [makelaar] de panden te koop heeft gezet zonder de (volledige) juiste informatie
te verschaffen aan de potentiële kopers. Ik zal u hieronder adviseren aangaande de
(on)mogelijkheden voor het opstarten van een kort gedingprocedure. (…)
Met inachtneming van de overwegingen in voornoemd vonnis en de uiteindelijke beslissingen,
moet ik concluderen dat de rechtbank een en ander met betrekking tot de verkoop (en
overigens ook op de overige punten) flink heeft ‘dichtgetimmerd’ en weinig tot geen
ruimte overlaat voor discussies.
De rechtbank heeft u en uw ex-echtgenote veroordeeld tot inschakeling van [makelaar],
alsmede om gezamenlijk een verkoopopdracht te verstrekken. Voorafgaande aan mijn vakantie
is, op instigatie van [mr. R], geprobeerd om overeenstemming te krijgen over de inhoud
van een gezamenlijke brief/mail aan de makelaar. De inhoud had summier kunnen blijven
en ‘slechts’ kunnen bestaan uit een blanco verstrekking van de verkoopopdracht. U
liet mij weten dat u echter een aantal aanvullende zaken reeds in de opdrachtbevestiging
aan de makelaar wilde overbrengen. [Mr. R] is hiermee niet akkoord gegaan, om welke
reden zij heeft besloten de makelaar zelf (alvast) aan te schrijven. Ik ben het met
u eens dat de makelaar vervolgens u had moeten verzoeken of u eveneens de opdracht
wenste te verstrekken. De makelaar heeft dit nagelaten en is vervolgens zeer voortvarend
te werk gegaan. Het oordeel van de rechtbank is echter duidelijk en verplicht u en
uw ex-echtgenote om een opdracht te verstrekken. Uit de woorden ‘gezamenlijk’ blijkt
niet direct dat u en uw ex-echtgenote een opdrachtbevestigingsbrief samen hadden moeten
verstrekken, maar kan ook zo worden uitgelegd dat u beiden – los van elkaar – de opdracht
dienden te verstrekken. Mijns inziens laat het vonnis van de rechtbank geen andere
conclusie toe dan dat u alsnog de opdracht schriftelijk moet verstrekken. In voornoemde
is -vanuit juridisch oogpunt – echter geen reden gelegen om succesvol een kort gedingprocedure
te initiëren teneinde te komen tot stopzetting van de verkoop.
Dan voor wat betreft de onjuiste voorstelling van zaken welke de makelaar schetst
ten aanzien van de onroerende zaken. (…) Al met al schetst de makelaar (…) een aantal
zaken verkeerd voor. (…) Nogmaals: dit is onvoldoende om de verkoop gestaakt te krijgen
en dit lijkt mij ook niet in uw belang omdat u natuurlijk ook verder wilt. Wat van
belang is, is dat wij bovengenoemde factoren zoveel mogelijk aan de hand van onderliggende
stukken onder de aandacht brengen van de makelaar.”
2.22 Op 4 september 2019 heeft de makelaar aan onder meer verweerder een koopvoorstel
voor het onroerend goed te K gestuurd. Verweerder heeft dit op 5 september 2019 aan
klager doorgestuurd en daarbij onder meer geschreven:
“Uit dit bod blijkt wel dat de makelaar de potentiële koper heeft geïnformeerd over
de eventueel verontreinigde grond. Daarnaast is een ‘pijnpunt’ voor u weggenomen nu
de potentiële koper aangeeft de huurcontracten te zullen eerbiedigen. (…)
Mijn voorstel zou zijn om de makelaar allereerst te vragen of hij de potentiële kopers
heeft gewezen op de niet-zichtbare gebreken, in welk geval ik gaarne van u verneem
om welke gebreken het dan exact gaat. Het is dan aan de makelaar om te beoordelen
of het nodig is om deze gebreken al dan niet aan de potentiële koper mede te delen.
Mochten de potentiële kopers van alle ‘ins en outs’ op de hoogte zijn, dan adviseer
ik u het bod te aanvaarden, waarbij ik tevens aanteken dat ingevolge het vonnis van
de rechtbank in principe de goedkeuring van partijen niet noodzakelijk is nu de rechtbank
heeft bepaald dat de makelaar de laatprijs bindend mag vaststellen. Wellicht zit er
nog wel enige onderhandelingsruimte in de gewenste opleverdatum van 1 november a.s.”
2.23 Op 9 september 2019 heeft verweerder een e-mail van de makelaar van een dag
eerder naar klager doorgestuurd. Verweerder schrijft in zijn e-mail aan klager onder
meer:
“De makelaar heeft aangegeven dat de potentiële kopers een huurcontract en eventuele
verontreinigde grond voor hun rekening zullen nemen. Dat betekent dat de makelaar
de potentiële kopers dus wel in kennis heeft gesteld van de juiste gegevens. Daarnaast
ga ik er van uit dat de potentiële kopers op de hoogte zijn van het bestemmingsplan
op grond waarvan in de bedrijfswoning alleen mag worden gewoond indien de bewoner
ook een bedrijf in een van de panden uitoefent. (…) Om onduidelijkheden te voorkomen
denk ik dat het nog wel van belang is dat wij bij de makelaar navraag doen over het
feit of de potentiële kopers van voornoemde aspecten in kennis zijn gesteld. Indien
de makelaar dit bevestigd, is de spreekwoordelijke kous daarmee af.
Dan nog voor wat betreft het verstrekken van de opdracht. U geeft aan deze opdracht
niet te hebben verstrekt. Dat kan wellicht wel zo zijn, alleen de rechtbank heeft
u veroordeeld om uw opdracht aan de makelaar te verstrekken.
Gezien bovenstaande, alsmede het vonnis van de rechtbank laat ik u hierdoor weten
dat ik geen enkele mogelijkheid zie om succesvol een kort geding procedure te initiëren
teneinde te komen tot staking van de verkoop. Ik zal hier dan ook niet toe overgaan.
Ik ga geen procedure starten waarmee, in mijn ogen en vanuit juridisch oogpunt, geen
enkel resultaat voor u kan worden behaald; sterker nog: de kans is heel groot dat
u in een kort geding procedure zult worden veroordeeld in de proceskosten.”
2.24 Klager heeft diezelfde dag gereageerd en aan verweerder onder meer geschreven:
“Zoals dit weekend al gemeld ga ik niet accoord met een bod zolang de makelaar geen
openheid van zaken geeft. (…) Ik vind het ook niet netjes om de kopers niet te wijzen
op het bestemmingsplan.”
2.25 Op 11 september 2019 heeft verweerder per e-mail naar klager een concepttekst
voor de makelaar gestuurd, met de vraag aan de makelaar of hij potentiële kopers van
een aantal zaken in kennis heeft gesteld.
2.26 Klager heeft diezelfde dag gereageerd en geschreven dat hij niet akkoord is.
Hij schrijft verder aan verweerder:
“Zoals in mijn laatste bericht aangegeven wil ik dat de verkoop gaat zoals de rechter
heeft bepaald. De eerste aanzet ter correctie is in de email van 2 september gegeven.”
2.27 Op 12 september 2019 heeft verweerder klager per e-mail negatief geadviseerd
over het in appel gaan tegen de overweging van de rechtbank dat de hypotheekrente
niet thuishoort in het exploitatieoverzicht van de bedrijfspanden dat de accountant
zal opstellen. Verweerder heeft onder meer geschreven:
“Ik meen dat we nu op het punt zijn aangekomen dat er niet verder dient te worden
geprocedeerd, maar dat zaken daadwerkelijk moeten worden afgehandeld zodat u op een
zo goed mogelijk manier een stap kunt zetten naar de toekomst. (…)
Als u persisteert in uw standpunt met betrekking tot de makelaar, alsmede met betrekking
tot de opheffing van het beslag, dan zal de wederpartij gerechtelijke procedures gaan
starten waarbij zal worden gevorderd dat u onder verbeurte van aanzienlijke dwangsommen,
uw medewerking zal moeten verlenen. Gezien de huidige stand van zaken acht ik de kans,
in ieder geval met betrekking tot het gelegde beslag, zeer groot dat de vordering
zal worden toegewezen en dat u daarnaast ook nog zult worden veroordeeld in de kosten
van de procedure.“
2.28 Klager heeft diezelfde dag gereageerd en onder meer geschreven dat hij niet
anders kan dan hiertegen in beroep gaan omdat anders een persoonlijke faillissement
dreigt.
2.29 Op 12 september 2019 heeft de makelaar naar onder meer verweerder een concept
koopovereenkomst gestuurd met het verzoek om goedkeuring. Verweerder heeft dit bericht
op 13 september 2019 doorgestuurd naar klager en daarbij onder meer geschreven:
“[Makelaar] stelt – terecht- dat het vonnis er in voorziet dat hij de verkoop voortzet.
(…)
Nogmaals: we moeten nu echt reageren naar [makelaar] toe, omdat hij anders ingevolge
het vonnis van de rechtbank verder gaat met het verkoopproces.”
2.30 Klager heeft daarop gereageerd en onder meer geschreven:
“Ik begrijp niet waarom U maar blijft zeggen dat ik niet reageer. Ik heb al vele malen
gezegd niet accoord te gaan maar U weigert dit door te geven. Ik heb ook [mr. R] laten
weten niet accoord te gaan.”
2.31 Verweerder heeft diezelfde dag gereageerd en geschreven:
“Ingevolge het vonnis bepaalde de makelaar de laatprijs. Afwijzen van het bod heeft
dan ook geen enkel zin. De makelaar moet gevraagd worden of hij alle relevante gegevens
aan de potentiële kopers heeft verstrekt. Ik heb u hiertoe meerdere malen een concept
mail tbv de makelaar doen toekomen doch u gaf mij te kennen deze niet te verzenden.
Een blanco afwijzing van het bod hoeft de makelaar niet te accepteren.”
2.32 Klager heeft daarop diezelfde dag aan verweerder geschreven: ‘Doe dat dan
maar”
2.33 Verweerder heeft op 13 september 2019 gemotiveerd aan klager laten weten dat
de e-mail van klager zijn standpunt ten aanzien van het hoger beroep niet heeft gewijzigd.
2.34 Op 16 september 2019 heeft verweerder in een e-mail aan de makelaar onder
meer geschreven:
“Alvorens het bod in overweging te kunnen nemen en in het verlengde daarvan over te
gaan tot het bekijken van de concept koopovereenkomst, is het van belang om te weten
of de potentiële kopers in kennis zijn gesteld van het feit dat alle bedrijfspanden
zijn verhuurd, de bedrijfswoning ingevolge het bestemmingsplan alleen mag worden bewoond
door één van de huurders van de panden, en de grond door de gemeente is aangemerkt
als ‘mogelijke locatie voor bodemverontreiniging’.
Wilt u zo vriendelijk om mij schriftelijk te bevestigen dat u de potentiële kopers
van het voornoemde in kennis heeft gesteld?”
2.35 De makelaar heeft diezelfde dag gereageerd en laten weten dat hij aan zijn
mededelingsplicht heeft voldaan, wat ook blijkt uit de gemaakte afspraken die zijn
verwerkt in de concept koopovereenkomst.
2.36 Verweerder heeft diezelfde per e-mails nogmaals uitdrukkelijk gevraagd of
de makelaar de kopers in kennis heeft gesteld van verschillende zaken.
2.37 Op 16 september 2019 heeft klager in een e-mail aan verweerder gereageerd
op de concept koopovereenkomst. Klager merkt daarbij onder meer op dat de vervuilde
grond niet als bekend wordt genoemd en er geen uitsluitsel is welke huurcontracten
worden overgenomen.
2.38 Na akkoord van klager heeft verweerder klagers opmerkingen op 18 september
2019 aan de makelaar gezonden.
2.39 Op 18 september 2019 heeft verweerder klager een bericht gestuurd in reactie
op klagers ongedateerde brief met bijlagen met als onderwerp ‘Beroep vonnis 10 juli
2019 versie 2’. Verweerder gaat in zijn brief puntsgewijs in op de door klager genoemde
grieven en concludeert:
“Als ik al uw grieven op het vonnis van de rechtbank Den Haag van 10 juli 2019 bekijk,
moet ik concluderen dat het voor 95% niet mogelijk is om appel in te stellen bij het
gerechtshof Den Haag. Voor de minimale punten die wel appellabel zijn, moet ik concluderen
dat de kosten niet op zullen wegen tegen de baten, en ook niet tegen het risico dat
in appel zaken die in de bodemprocedure ten gunste van u zijn uitgevallen, door het
gerechtshof worden vernietigd, waardoor een nadeliger resultaat voor u ontstaat. Omdat
ik uw belangen naar beste weten moet behartigen, moet ik u negatief adviseren over
instelling van appel en laat ik u tevens al weten dat als u mijn advies niet volgt,
ik namens u geen appel zal gaan instellen omdat ik meen dat – als ik daartoe over
zou gaan – ik uw belangen niet goed behartig.”
2.40 Op 19 september 2019 heeft de makelaar in een e-mail aan verweerder laten
weten dat zijn vragen zijn beantwoord en dat de concept koopovereenkomst zijns inziens
niet hoeft te worden aangepast.
2.41 Verweerder heeft diezelfde dag aan de makelaar geschreven dat de concept koopovereenkomst
wel dient te worden aangepast, waarbij hij verwijst naar zijn eerdere e-mail.
2.42 De makelaar heeft vervolgens op 19 september 2019 op verweerders opmerkingen
gereageerd. Verweerder heeft dit bericht diezelfde dag doorgestuurd naar klager.
2.43 Op 23 september 2019 heeft klager gereageerd in een e-mail aan verweerder
en verschillende opmerkingen gemaakt, onder meer dat pas na ontvangst van de volledige
verkoopovereenkomst kan worden begonnen met de beoordeling ervan.
2.44 Verweerder heeft diezelfde dag een conceptbericht voor de makelaar aan klager
gezonden, om een aantal van klagers opmerkingen onder de aandacht van de makelaar
te brengen.
2.45 Op 23 september 2019 heeft de makelaar de door de koper en de ex-partner getekende
koopovereenkomst inzake de verkoop van het onroerend goed te K aan verweerder gezonden
met het verzoek voor ondertekening door klager zorg te dragen. Verweerder heeft dit
bericht op 24 september 2019 aan klager doorgestuurd en daarbij onder meer geschreven:
“De vraag is thans nog of het nog zin heeft om de concept mail voor [makelaar], die
ik u gister heb toegezonden, te verzenden. Ik denk echter dat het toch van belang
is dat deze wordt verzocht. Ik verzoek u dan ook vriendelijk mij dat nog te laten
weten.
Nu er een getekende koopovereenkomst ligt, verwacht ik niet dat er nog iets zal worden
aangepast. U zult er dus rekening mee moeten houden dat de bijgesloten koopovereenkomst
de koopovereenkomst is zoals die geldt.”
2.46 Op 25 september 2019 hebben klager en verweerder gecorrespondeerd over de
aan de makelaar te sturen e-mail, waarna verweerder (na akkoord van klager) een bericht
naar de makelaar heeft gestuurd met verschillende opmerkingen.
2.47 Op 26 september 2019 heeft verweerder de reactie van de makelaar naar klager
gestuurd en onder meer geschreven:
“De inhoud spreekt voor zich. Hij meent al de bij u levende vragen genoegzaam te hebben
beantwoord. Hier zult u het mee moeten doen. (…)
Eergisteren heb ik u de al deels ondertekende koopovereenkomst toegezonden. Ik verneem
gaarne of u deze wenst te ondertekenen. In het ontkennende geval zal de makelaar,
gezien de inhoud van het vonnis van de rechtbank de koop doorgang kunnen laten vinden.”
2.48 Op 30 september 2019 heeft verweerder klager om een reactie op zijn berichten
gevraagd.
2.49 Op 1 oktober 2019 heeft de makelaar de koopovereenkomst naar de notaris gestuurd.
In de e-mail verwijst de makelaar naar “het relevante gedeelte uit het vonnis (artikel
3.6)”.
2.50 Op 2 oktober 2019 heeft verweerder een e-mail van de notaris naar klager doorgestuurd
met het verzoek om reactie.
2.51 Op 8 oktober 2019 heeft verweerder per e-mail aan klager geschreven:
“In afwachting van de ontwikkelingen in het verkooptraject, heb ik het herstelvonnis
tot op heden nog niet aan uw ex-echtgenote laten betekenen. Ik wil hier echter nu
wel toe overgaan omdat dan de termijnen van uw ex-echtgenote, betrekking hebbende
op de aandelenlevering, betaling van een geldbedrag aan u en de levering van het pand
te [D], gaan lopen. Heb ik uw toestemming om de deurwaarder te berichten tot betekening
over te gaan?”
2.52 Op 10 oktober 2019 heeft verweerder per e-mail aan de notaris laten weten
dat hij nog geen contact heeft gehad met klager, maar dat hij de notaris wel al wil
laten weten dat het saldo van de verkoopopbrengst niet bij helfte aan partijen ten
goede komt. Verweerder heeft de notaris erop gewezen dat klagers deel groter is te
stellen op een bedrag van € 22.689,-.
Verweerder heeft deze e-mail diezelfde dag doorgestuurd naar klager.
2.53 Op 11 oktober 2019 heeft de notaris onder meer een concept nota van afrekening
aan verweerder gezonden. Verweerder heeft deze e-mail op 14 oktober 2019 doorgestuurd
naar klager.
2.54 Op 17 oktober 2019 heeft de notaris correspondentie aan verweerder gezonden,
welke diezelfde dag per post aan klager zal worden gezonden.
2.55 Op 17 oktober 2019 heeft de deurwaarder, op verzoek van de ex-partner, (de
grosse van) het vonnis van 10 juli 2019 aan klager betekend.
2.56 Op 19 oktober 2019 heeft klager de notaris aangeschreven en onder meer geschreven
dat er geen koopovereenkomst tot stand is gekomen conform de beschikking van de rechtbank.
Ook heeft klager een opmerking gemaakt over de courtage van de makelaar.
2.57 Op 21 oktober 2019 heeft klager aan verweerder onder meer geschreven dat hij
weet dat hij door de makelaar wordt opgelicht, dat de makelaar niet conform de beschikking
heeft gehandeld en dat de overdracht voor 1 november moet worden geblokkeerd.
2.58 Verweerder heeft diezelfde dag gereageerd en gemotiveerd aan klager laten
weten dat hij geen mogelijkheden ziet om in rechte de notariële levering tegen te
houden. Verweerder schrijft onder meer:
“Ik kan dus ook op dit moment geen actie ondernemen en zal ook geen actie onderneming
om de notariële levering tegen te houden. (…)
Tot slot nam ik kennis van uw terugbelverzoek. Aangezien ik hedenmiddag moeilijk te
bereiken ben, adviseer ik u, mocht u nog vragen hebben, mij te mailen. Anders ben
ik morgenmiddag weer redelijk te bereiken.”
2.59 Op 22 oktober 2019 heeft de notaris een e-mail van klager naar verweerder
doorgestuurd en daarop inhoudelijk gereageerd.
2.60 Op 28 oktober 2019 heeft verweerder per e-mail aan klager gevraagd hem te
bevestigen dat hij akkoord is met betekening van het herstelvonnis aan de ex-partner.
2.61 Op 30 oktober 2019 heeft verweerder in een e-mail aan klager een overzicht
gegeven van de stand van zaken en hem gevraagd om klagers nieuwe woonadres. Diezelfde
dag heeft verweerder in een e-mail aan klager geschreven dat hij van de notaris heeft
begrepen dat de ex-partner nog niet haar medewerking heeft verleend aan levering van
de aandelen in de holding, met het verzoek om akkoord voor betekening van het vonnis
aan de ex-partner.
2.62 Op 1 november 2019 heeft de notariële levering van de onroerende goederen
te K (waaronder de voormalige echtelijke woning waar klager tot aan dat moment verbleef)
aan een derde plaatsgevonden. De notaris heeft verweerder naar het rekeningnummer
van klager gevraagd. Verweerder heeft op 1 november 2019 aan de notaris laten weten
dat hij dit bij klager heeft opgevraagd, maar dat hij nog geen reactie heeft ontvangen.
2.63 Op 13 november 2019 heeft mr. R in een e-mail aan de accountant (en cc aan
verweerder) onder meer het volgende geschreven:
“Hierbij treft u een vonnis van de Rechtbank Den Haag d.d. 10 juli 2019 jl. aan, met
een herstelvonnis van 21 augustus 2019. (…)
In 3.7 van het vonnis van 10 juli jl. is uw kantoor benoemd met als taak het opstellen
van het exploitatieoverzicht ten aanzien van de hallen tot datum levering. (…)
Graag verzoek ik u mij te bevestigen dat u conform de opdracht door de Rechtbank het
exploitatieoverzicht zult opstellen en schriftelijk aangeeft welke informatie u en
van welke partij wenst te ontvangen.”
Verweerder heeft dit bericht op 14 november 2019 doorgestuurd naar klager.
2.64 Op 19 november 2019 heeft de notaris in een e-mail aan verweerder geschreven
dat nog geen rekeningnummer van klager is ontvangen en of het mogelijk is de gelden
naar verweerders derdengeldenrekening te boeken.
2.65 Op 10 december 2019 heeft de notaris een e-mail aan klager (en cc aan verweerder)
gestuurd over de akte van verdeling en levering van het pand te D.
2.66 Op 11 december 2019 heeft verweerder klager per e-mail dringend verzocht contact
met hem op te nemen, omdat er onder meer een aanzienlijk bedrag voor klager klaarstaat
bij de notaris.
2.67 Op 22 januari 2020 heeft verweerder een e-mail van mr. R aan de accountant
doorgestuurd naar klager met het uitdrukkelijke verzoek aan klager om contact met
verweerder op te nemen.
2.68 Op 13 februari 2020 heeft verweerder een e-mail van mr. R naar klager doorgestuurd,
met het verzoek aan klager om contact op te nemen.
2.69 Op 27 februari 2022 is klager op verzoek van verweerders advocatenkantoor
gedagvaard vanwege het onbetaald laten van facturen. De facturen zijn gericht aan
de holding van klager. De rechtbank heeft de vordering afgewezen omdat de verkeerde
persoon is gedagvaard.
2.70 Bij brief van 4 maart 2020 heeft verweerder in een brief aan klager onder
meer geschreven:
“Ik heb u al meerdere malen, gedurende een periode van meerdere maanden, aangeschreven
met het verzoek contact met mij op te nemen. Tot op heden heb ik nog niet van u mogen
vernemen. (…)
Mocht ik uiterlijk over 7 dagen niet van u hebben vernomen dan ga ik over tot sluiting
van uw dossier en dat zal ik ook aan [mr. R] laten weten.”
2.71 Op 16 maart 2020 heeft verweerder per e-mail aan mr. R laten weten dat hij
zich heeft onttrokken aan de zaak van klager.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
a) Kwaliteit van dienstverlening:
- Verweerder had moeten optreden tegen de verkoop van het onroerend goed te K.
Klager stelt dat misbruik is gemaakt van het vonnis van 10 juli 2019, dat het pand
is gekocht door een vriend van de makelaar en dat verweerder klagers verzoeken om
op te treden tegen de illegale verkoop heeft genegeerd. Verweerder had moeten optreden
tegen misbruik van het vonnis door de makelaar en de notaris en het transport moeten
blokkeren. In plaats daarvan heeft verweerder het transport zelfs gefaciliteerd en
is hij de belangen van de ex-partner gaan behartigen.
- Verweerder had meer actie moeten ondernemen ten aanzien van de aandelen in de
holding, het appartement te D en de opdracht aan de accountant.
b) Communicatie: Klager werd eind oktober 2019 dakloos en kon daardoor geen post
en e-mail ontvangen. In de week daaraan voorafgaand heeft klager meermalen geprobeerd
met verweerder te bellen, maar hij heeft verweerder niet te spreken gekregen en hij
is ook niet teruggebeld. Klager heeft daarna niet meer van verweerder gehoord, tot
hij begin maart 2020 een dagvaarding bij de post aantrof. Verweerder is na het verbreken
van het contact alleen doorgegaan.
c) Schade: Klager heeft grote schade geleden. Verweerder heeft meer dan een half
miljoen euro in rekening gebracht voor de scheiding. Door de illegale verkoop is klager
een periode dakloos geweest. Klager stelt dat verweerder ervoor dient te zorgen dat
het onroerend goed wordt teruggebracht in de situatie zoals deze de dag voor het geven
van de verkoopopdracht bestond.
d) Lastercampagne: verweerder heeft klager in privé gedagvaard in verband met niet
betaalde facturen. De facturen waren echter niet aan klager gericht, maar aan de holding.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 De raad neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien
het bepaalde in artikel 46 van de Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft
de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd.
Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die
de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met
de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan.
De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak
behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar
worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering
van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient
te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van
een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
Klachtonderdeel a – onroerend goed te K
5.2 Gedragsregel 14 bepaalt dat de advocaat de volledige verantwoordelijkheid draagt
voor de uitvoering van de opdracht. De advocaat kan zich niet aan deze verantwoordelijkheid
onttrekken met een beroep op de van zijn cliënt verkregen opdracht. Met deze regel
komt tot uitdrukking dat de advocaat fungeert als dominus litis. De advocaat heeft
bij de behandeling van een zaak de leiding en dient vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid
te bepalen met welke aanpak de belangen van zijn cliënt het beste gediend zijn. Wel
moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij
wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is in het algemeen
pas sprake als een advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt
en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden
geschaad.
5.3 Het verwijt is dat mr. R, de advocaat van de ex-partner, persoonlijk opdracht
aan de makelaar heeft gegeven om het onroerend goed te K te verkopen, terwijl in het
vonnis expliciet is genomen dat klager en zijn ex-partner gezamenlijk een verkoopopdracht
aan de makelaar dienden te geven. Nu daarvan geen sprake is, had verweerder de volgens
klager illegale verkoop moeten tegenhouden.
5.4 De raad overweegt dat klager en verweerder overeen zijn gekomen dat het initiatief
voor de verkoop aan de wederpartij zou worden gelaten. Verweerder heeft klager er
daarbij op gewezen dat het van belang is dat hij zijn medewerking verleent aan de
verkoop, omdat aan de verkoop dwangsommen zijn verbonden. Mr. R heeft namens de ex-partner
vervolgens het initiatief genomen en een voorstel gedaan voor een gezamenlijk bericht
aan de makelaar. Daarover is tussen klager en verweerder gecorrespondeerd, maar mr.
R vond de uiteindelijk aan haar verzonden e-mail niet acceptabel. Zij heeft daarop
op 8 augustus 2019 namens de ex-partner de makelaar benaderd.
5.5 Op klagers verzoek heeft verweerder (op 2 september 2019) de makelaar aangeschreven
en hem erop gewezen dat geen gezamenlijke opdracht tot verkoop is verstrekt. Klager
wenste ook een kort geding te starten om de verkoop door de makelaar stop te zetten.
Verweerder heeft klager er vervolgens op gewezen dat de rechtbank een en ander met
betrekking tot de verkoop flink heeft dichtgetimmerd en weinig ruimte laat voor discussie.
Vanuit juridisch oogpunt is er volgens verweerder geen reden om succesvol een kort
gedingprocedure te initiëren teneinde te komen tot stopzetting van de verkoop. Wel
heeft verweerder voorgesteld de makelaar te informeren over eventuele waarde-verminderende
facturen. Daarover is tussen klager en verweerder gecorrespondeerd, waarbij verweerder
klager er meermalen op heeft gewezen dat hij geen reden ziet voor het instellen van
hoger beroep en dat de kwestie nu daadwerkelijk afgehandeld moet worden.
5.6 Klager was nog niet akkoord met een bericht aan de makelaar, toen de makelaar
op 12 september 2019 een concept koopovereenkomst heeft gestuurd. Verweerder heeft
klager nogmaals op het eerder opgestelde concept bericht aan de makelaar gewezen,
waarbij hij ook heeft vermeld dat de makelaar, gelet op het vonnis, een blanco afwijzing
van het bod niet hoeft te accepteren. Klager heeft geantwoord met ‘doe dan maar’,
waarop verweerder de makelaar het bericht heeft gestuurd. De makelaar heeft daarop
laten weten dat hij aan zijn mededelingsplicht heeft voldaan. Vervolgens is nog gecorrespondeerd
over de inhoud van de concept koopovereenkomst en (nogmaals) over hoger beroep tegen
het vonnis van 10 juli 2019.
5.7 De raad is van oordeel dat verweerder meerdere keren voldoende duidelijk heeft
gemaakt dat het instellen van hoger beroep tegen het vonnis van 10 juli 2019 of het
starten van een kort gedingprocedure tegen de verkoop in zijn ogen zinloos is. Verweerder
is, als dominus litis, niet verplicht elke opdracht van klager uit te voeren. Indien
klager zich niet kon vinden in de aanpak van verweerder, dan had het op zijn weg gelegen
om bijvoorbeeld een second opinion te vragen. Anders dan klager stelt, laat het vonnis
van 10 juli 2019 daar wel degelijk ruimte voor, omdat partijen verplicht zijn om via
hun advocaten (niet gespecificeerd welke persoon) met de makelaar te corresponderen.
Klager is het in de kern niet eens met het bericht van 8 augustus 2019 van mr. R en
het daaropvolgende verkooptraject. Dat sprake is van een persoonlijke verkoopopdracht
van mr. R is de raad echter niet gebleken. Duidelijk is dat zij zich namens haar cliënte
tot de makelaar heeft gewend. Verweerder heeft voldoende aan klager duidelijk gemaakt
dat de rechtbank een en ander heeft ‘dichtgetimmerd’ en dat er juridisch geen mogelijkheid
is het verkooptraject te stoppen.
5.8 Dat er amper bekendheid is gegeven aan de verkoop, dat kopers zijn geweerd
en dat het pand is gekocht door een vriend van de makelaar heeft klager niet onderbouwd.
Verweerder heeft de makelaar in overleg met klager voldoende geïnformeerd over de
mogelijke gebreken van het onroerend goed. Het is de raad uit het klachtdossier niet
gebleken dat verweerder kennelijk onjuist heeft opgetreden of de belangen van de ex-partner
of haar advocaat heeft behartigd. Evenmin is gebleken dat verweerder het transport
met de notaris heeft geregeld, omdat medewerking van klager, gelet op het vonnis van
10 juli 2019, niet nodig was.
5.9 Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat niet is gebleken van klachtwaardig
handelen van verweerder inzake de verkoop van het onroerend goed te K. Dit verwijt
is ongegrond.
Klachtonderdeel a – aandelen, appartement en accountant
5.10 Kern van het verwijt is dat verweerder geen actie heeft ondernomen ten aanzien
van het transport van de aandelen in de holding en de overdacht van het appartement
te D. Verweerder heeft voldoende toegelicht welke noodzakelijke handelingen hij heeft
verricht in deze kwesties. Een dag na het vonnis heeft hij de betekening van het vonnis
in gang gezet, maar door een verschrijving was een herstelvonnis nodig. Klager heeft,
ondanks herhaalde verzoeken van verweerder, nooit toestemming gegeven voor betekening
van dit herstelvonnis aan de ex-partner. Dat verweerder in deze kwesties een tuchtrechtelijk
verwijt valt te maken, is de raad niet gebleken. Overigens heeft de notariële levering
van het appartement te D medio december 2019 plaatsgevonden.
5.11 Met betrekking tot de accountant overweegt de raad dat klager de mogelijkheid
had zelf contact te onderhouden met de accountant. Dat heeft klager kennelijk ook
gedaan, nu uit de correspondentie blijkt dat klager een map met stukken aan de accountant
heeft overhandigd. Niet is gebleken dat verweerder contact moest onderhouden met de
accountant. Evenmin is gebleken dat het aan verweerder te wijten is geweest dat de
accountant de opdracht uiteindelijk niet heeft geaccepteerd. Ook dit verwijt is daarom
ongegrond.
Klachtonderdeel b - communicatie
5.12 Gedragsregel 16 bepaalt dat een advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te
brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Uit het klachtdossier blijkt
dat klager en verweerder steeds per e-mail met elkaar communiceerden. Indien klager
bezwaar had tegen deze manier van communiceren, had het op zijn weg gelegen om aan
verweerder te laten weten dat hij op een andere manier wenste te communiceren.
5.13 Klager communiceerde steeds via een hotmailadres. Kennelijk was het na 23
oktober 2019 voor hem niet meer mogelijk om daarvan gebruik te maken. Klager reageerde
echter al vanaf half september 2019 niet altijd meer op e-mails die verweerder naar
hem stuurde, terwijl het ging om voor klager belangrijke berichten. Klager heeft in
ieder geval op 21 oktober 2019 nog vanaf dat e-mailadres met verweerder gecommuniceerd.
Verweerder mocht er dan ook van uitgaan dat klager kennis nam van zijn e-mails. Verweerder
heeft betwist dat klager een ander/nieuw e-mailadres heeft doorgegeven. Uit het klachtdossier
blijkt dit ook niet, terwijl het logisch was geweest als klager vanaf het nieuwe/andere
e-mailadres een bericht had gestuurd. Daarvan is geen sprake. Het was klagers verantwoordelijkheid
om verweerder te informeren over de manier waarop hij met klager kon communiceren.
Daar heeft klager onvoldoende zorg voor gedragen. Dat verweerder het bij hem bekende
e-mailadres bleef gebruiken is niet verwijtbaar.
5.14 Klager stelt dat hij verweerder in de week van 23 oktober 2019 dagelijks heeft
gebeld, maar niet werd doorverbonden en ook niet werd teruggebeld. Duidelijk is dat
verweerder op één moment in de week niet goed te bereiken was, zoals hij in een e-mail
aan klager heeft geschreven. Verweerder verzocht klager te e-mailen of de volgende
dag te bellen. Niet blijkt dat klager daarna contact heeft gezocht met verweerder.
Evenmin blijkt dat klager in die periode (meerdere keren) naar verweerder heeft gebeld.
5.15 De raad is van oordeel dat verweerder in zijn communicatie met klager geen
tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Dit verwijt is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel c - schade
5.16 De raad overweegt dat de schade volgens klager voortvloeit uit (met name)
de illegale verkoop van het onroerend goed te K. Zoals hiervoor al overwogen, is de
raad van oordeel dat verweerder daarin geen verwijt valt te maken. Er is dan ook geen
grond voor toewijzing van een verzoek om schadevergoeding, nog los van het feit dat
het verzoek onvoldoende concreet is. Evenmin is er grond om verweerder te gelasten
tot herstel van de schade. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
Klachtonderdeel d - lastercampagne
5.17 Duidelijk is dat verweerder of zijn kantoor klager heeft gedagvaard in verband
met niet betaalde facturen. Deze facturen waren gericht aan de holding. De rechtbank
heeft de vordering daarom afgewezen. De raad is van oordeel dat dit op zichzelf niet
kan worden aangemerkt als een lastercampagne. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn, M.G. van den Boogerd en A.B. Baumgarten, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 3 juli 2023.