ECLI:NL:TADRSGR:2023:114 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-1048/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2023:114
Datum uitspraak: 30-05-2023
Datum publicatie: 02-06-2023
Zaaknummer(s): 21-1048/DH/DH
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen: Beslissing op verzet
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 30 mei 2023 in de zaak 21-1048/DH/DH naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 9 november 2022 op de klacht van:

klager

over:

verweerder
in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam


1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 25 april 2021 heeft klager een klacht ingediend over verweerder. Bij beslissing van 20 mei 2021 heeft de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline de klacht voor onderzoek verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken).
1.2 Op 21 december 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K116 2021 ia/nm van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 9 november 2022 heeft de voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 9 november 2022 verzonden aan partijen.
1.4 Op 8 december 2022 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 8 december 2022 ontvangen.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 3 april 2023. Daarbij zijn partijen – hoewel behoorlijk opgeroepen – niet verschenen.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift.

2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop deze berust, niet kan verenigen. Klager stelt dat de beslissing in strijd is met art. 6 lid 1 EVRM en niet klopt gelet op de door hem overgelegde uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 november 2022.
2.2 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op.

3 FEITEN EN KLACHT
3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

4 BEOORDELING
4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.2 De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Klager heeft zijn stelling dat de beslissing van de voorzitter van de voorzitter in strijd is met art. 6 lid 1 EVRM niet of in ieder geval onvoldoende onderbouwd. De uitspraak van de rechtbank waar hij naar verwijst is voor deze zaak bovendien niet relevant. De voorzitter heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard.
4.3 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. M.A.M. Wagemakers en F.G.L. van Ardenne, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 mei 2023.