ECLI:NL:TADRSGR:2023:109 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-237/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2023:109 |
---|---|
Datum uitspraak: | 17-05-2023 |
Datum publicatie: | 19-05-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-237/DH/DH |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat in een familiezaak kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 17 mei 2023 in de zaak 23-237/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van 29 maart 2023 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) met kenmerk K145 2022/ia/lb en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 7 (procedureel).
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is verwikkeld (geweest) in een echtscheidingsprocedure. Verweerster
heeft klager daarin als opvolgend advocaat bijgestaan.
1.2 Op 16 december 2021 heeft verweerster het door haar opgestelde verweerschrift
per e-mail aan klager gezonden. Klager heeft diezelfde dag per e-mail akkoord gegeven.
1.3 Op 17 december 2021 heeft verweerster het verweerschrift, tevens houdende een
aanvullend verzoek, ingediend. Dit verweerschrift maakt onderdeel uit van het dossier.
1.4 Op 21 december 2021 is het echtscheidingsverzoek mondeling behandeld. Daarbij
was onder meer klager aanwezig, bijgestaan door verweerster. In het proces-verbaal
(en de daarbij behorende aantekeningen) van de zitting is onder meer opgenomen:
“Namens de vrouw is de voorgedragen pagina van haar pleitnota overgelegd die als bijlage
bij dit proces-verbaal is gevoegd (…).
[Verweerster]: denk woning meer waard is vrouw blijft op € 450.000,--. Dat is onacceptabel.
In verweer en aanvullend verzoek heb ik aangegeven. De woz is ook niet zaligmakend.
Bovendien waarde peildatum januari 2020. (…)
[Advocaat wederpartij]: (…) Reëel uitgangspunt vrouw kan voor dat bedrag de woning
overnemen. Dit is wat (…) makelaar zegt.
[Klager]: ik sta er niet achter. Ik gesproken met mijn advocaat 8 ton waard.
[Verweerster]: nee nee. Man heeft tegen mij gezegd zoveel meer waard. Man kwam met
dergelijk bedrag. Dat kan ik niet onderbouwen. Man heeft in zijn hoofd dat het een
behoorlijk bedrag waard is. Ik aangegeven we missen 2 jaar t.o.v. de datum dat partijen
het hebben gekocht. Huizenprijzen gaan als een malle omhoog begrijp dat het 15% is.
Dat is in een jaar. “
1.5 De rechtbank heeft op het verzoekschrift beslist bij beschikking van 8 februari
2022 en onder meer bepaald dat:
- klager aan de vrouw een kinderalimentatie ten behoeve van de twee minderjarige
kinderen dient te betalen van € 85,50 per maand, per kind;
- klager aan de vrouw een bijdrage in de kosten van studie en levensonderhoud ten
behoeve van de twee meerderjarige kinderen dient te betalen van € 109,50 per maand,
per kind;
- de vrouw vanaf de inschrijving van de beschikking een partneralimentatie van
€ 54,- per maand zal betalen aan klager;
- partijen binnen twee weken gezamenlijk opdracht zullen verstreken aan makelaar
W om de woning te laten taxeren, waarna de vrouw drie maanden de gelegenheid krijgt
om aan te tonen dat zij de woning kan overnemen. Als zij daar niet in slaagt, zal
de woning door partijen te koop worden aangeboden.
1.6 Op 14 februari 2022 heeft de advocaat van de wederpartij in een e-mail aan
verweerster onder meer geschreven:
“Inmiddels heeft uw cliënt neem ik aan ook kennis genomen van bijgaande echtscheidingsbeschikking.
(…) Na de zitting hadden wij al afgesproken de makelaar in gezamenlijk overleg te
zullen benaderen zodra de beschikking binnen is.
Onderstaande tekst wil ik met uw goedkeuring naar [makelaar W] sturen. Graag verneem
ik uw eventuele aan- en/of opmerkingen.”
1.7 In een e-mail van 24 februari 2022 heeft verweerster aan klager onder meer
geschreven:
“Op 17 februari jl. besprak ik met u, in aanwezigheid van een tolk, de inhoud van
bijgaande beschikking van de rechtbank d.d. 8 februari 2022. Een kopie van de beschikking
heb ik u na onze bespreking meegegeven.
Tijdens de bespreking, en ook in e-mails nadien aan mij, liet u weten het niet met
de uitspraak eens te zijn.
U bent het er niet mee eens dat de rechtbank heeft bepaald dat de woning (…) dient
te worden getaxeerd door [makelaar W]. U heeft mij laten weten niet te zullen meewerken
aan de taxatie. (…) Ik heb geprobeerd uit te leggen, met de tolk, dat instellen van
hoger beroep tegen deze beslissing weinig kans van slagen heeft. De waarde van de
woning dient immers nog te worden vastgesteld en de vrouw zal zeker eerst de gelegenheid
moeten krijgen om de eigendom van de woning over te nemen. (…)
Onderstaand bevestig ik u nog in een kort overzicht, al hetgeen de rechtbank heeft
beslist in de zeer uitgebreide beschikking van 26 pagina’s, zoals wij ook al hebben
besproken met de tolk: (…)
U heeft 3 maanden de tijd om hoger beroep aan te tekenen tegen de uitspraak van de
rechtbank, derhalve uiterlijk tot 8 mei 2022.
Ik heb u al uitgelegd dat ik wel mogelijkheden zie om de door de rechtbank vastgestelde
partneralimentatie aan te vechten, maar uw wens om dat met terugwerkende kracht te
krijgen is niet realistisch. Als er al een hoger bedrag alimentatie zou worden bepaald
dan zal dit zijn met ingang van de datum van uitspraak en niet eerder. Het in hoger
beroep eisen dat de woning dient te worden verkocht zal weinig kans van slagen hebben,
althans eerst zal de vrouw de kans krijgen om de woning over te nemen. Pas als zij
dat niet zou kunnen, dan dient de woning te worden verkocht. En om de vrouw te laten
onderzoeken of zij de eigendom van de woning kan overnemen en u kan uitkopen, dient
de woning nu eenmaal eerst te worden getaxeerd.
Mijn advies aan u is dat u de woning laat taxeren en dat u bij de taxatie aanwezig
zult zijn. Pas dan weten we waar we over praten en als de vrouw de financiering niet
kan rondkrijgen dan zal de woning zo wie zo verkocht moeten gaan worden, hetgeen is
wat u blijkbaar wilt.”
1.8 Op 25 februari 2022 heeft de advocaat van de vrouw in een e-mail aan de vrouw
onder meer geschreven:
“Gisteren heb ik [verweerster] gesproken. Zij gaf aan dat [klager] nergens aan wil
meewerken (…) Het enige wat hij wil is in hoger beroep. Hij is het niet eens met de
partneralimentatie, de woning en de kinderalimentatie.”
1.9 Op 8 maart 2022 heeft verweerster in een e-mail aan klager onder meer het
volgende geschreven:
“Van u heb ik begrepen dat ik mijn werkzaamheden voor u kan beëindigen. [Mr. B] zal
namens u hoger beroep instellen. (…)
Ik heb de toevoeging inmiddels gedeclareerd bij de Raad voor Rechtsbijstand. Op grond
van de beschikking bent u gerechtigd tot ondermeer de helft van de overwaarde van
de woning. Op grond daarvan zal naar alle waarschijnlijkheid de toevoeging worden
ingetrokken. Zoals ik u al diverse keren zowel mondeling als schriftelijk en in aanwezigheid
van de tolk heb laten weten zult u, indien de toevoeging wordt ingetrokken hierover
bericht ontvangen van de Raad voor Rechtsbijstand en zult u van mij een declaratie
gaan ontvangen voor de door mij aan uw zaak besteedde tijd tegen mijn gebruikelijke
uurtarief van € 250,-- exclusief 21% btw, zijnde € 302,50 inclusief BTW. (…) Bijgaand
zend ik u een concept declaratie voor de door mij aan deze zaak gewerkte tijd. Zoals
u kunt zien kom ik op een bedrag uit van € 9.468,25 inclusief BTW. Hierop zal de door
u betaalde eigen bijdrage nog in mindering strekken. Omdat u heeft aangegeven het
op prijs te stellen als u korting ontvangt op mijn declaratie doe ik u weten dat ik
hiertoe bereid ben en mijn declaratie zal kunnen matigen tot een eindbedrag van €
7.950,-. Indien u het daarmee eens bent, ontvang ik graag van u een akkoord daarop.”
1.10 Klager heeft diezelfde dag gereageerd, verweerster bedankt voor de korting
en zijn akkoord gegeven.
1.11 Bij brief van 19 april 2022 is door de Raad voor Rechtsbijstand aan klager
bericht dat de beoordeling van het resultaat voorlopig wordt uitgesteld in afwachting
van het verloop van een (eventuele) procedure in hoger beroep. De toevoeging wordt
daarom nu niet ingetrokken.
1.12 Op 4 juni 2022 heeft klager bij de deken een klacht over verweerster ingediend.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerster
het volgende.
a) Verweerster heeft tijdens de zitting tegen de rechter gelogen over de waarde
van de voormalige echtelijke woning.
b) Verweerster heeft afspraken met de wederpartij gemaakt over het door klager
te betalen alimentatiebedrag.
c) Verweerster was niet bereid hoger beroep in te stellen tegen de beschikking
van de rechtbank.
d) Verweerster pleegt fraude omdat klager € 400,- moet betalen.
2.2 Klager stelt dat hij verweersters factuur niet gaat betalen, maar een vergoeding
van haar wenst te ontvangen.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 De voorzitter neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat,
gezien het bepaalde in artikel 46 van de Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak
heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd.
Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die
de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met
de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan.
De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak
behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar
worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering
van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient
te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van
een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
Klachtonderdeel a)
4.2 Dit verwijt ziet op de waarde van de woning en het door verweerster daarover
ter zitting ingenomen standpunt. Volgens klager is alles veranderd op de zitting en
heeft zij gelogen.
4.3 De voorzitter begrijpt dat het door verweerster ter zitting ingenomen standpunt
kennelijk niet in lijn was met wat klager voor ogen had. Verweerster heeft ter zitting
niet verklaard dat de woning € 800.000,- waard is, zoals klager stelde. Verweerster
heeft uitgelegd dat zij die prijs niet kan onderbouwen en heeft gemotiveerd gesteld
dat de woning meer waard is dan de wederpartij heeft gesteld. Dit standpunt is in
lijn met wat in het verweerschrift van 17 december 2021 is opgenomen en wat na akkoord
van klager is ingediend. Verweerster heeft onweersproken gesteld dat zij klager erop
heeft gewezen dat hij de waarde van de woning niet kan bepalen, maar dat dit dient
te gebeuren door een makelaar. Dat verweerster ter zitting heeft gelogen over de waarde
van de woning blijkt niet uit het proces-verbaal (en de aantekeningen) van de zitting
en kan de voorzitter dan ook niet vaststellen. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdelen b) en d)
4.4 Deze verwijten zien (kennelijk) op de door klager te betalen alimentatie. De
rechtbank heeft op basis van de stukken en na een draagkrachtvergelijking bepaald
dat de ex-partner aan klager maandelijks € 54,- partneralimentatie moet voldoen. Tegelijkertijd
is berekend dat klager maandelijks een bijdrage van (afgerond) in totaal € 400,- voor
de vier kinderen dient te betalen. Dat klager dit liever anders had gezien, acht de
voorzitter niet onbegrijpelijk. Verweerster kan hier echter geen verwijt worden gemaakt.
Zij heeft klagers standpunten in het verweerschrift uiteengezet. De rechtbank heeft
vervolgens op grond van de wederzijdse standpunten en stukken een berekening gemaakt
en een beslissing genomen. Dat tussen verweerster en de (advocaat van de) wederpartij
afspraken zijn gemaakt, is op geen enkele manier onderbouwd en blijkt niet uit de
stukken. Verweerster heeft, zo blijkt uit een e-mail van advocaat van de wederpartij,
juist aangegeven dat klager nergens aan wil meewerken en dat hij het niet eens is
met ‘de partneralimentatie, de woning en de kinderalimentatie’.
4.5 Klager maakt nog een verwijt over een ‘papiertje’ dat door de advocaat van
de vrouw aan verweerster zou zijn overhandigd. Uit het proces-verbaal van de mondelinge
behandeling blijkt dat de advocaat een pagina van de door haar voorgedragen pleitnotitie
heeft overhandigd. Conform de procesvoorschriften is ook een kopie aan verweerster
verstrekt. Dit is op geen enkele manier onbetamelijk te noemen. Voor zover klager
op andere papiertjes doelt, geldt dat dit niet door hem is onderbouwd en ook niet
uit de stukken blijkt.
4.6 Voor zover het verwijt ziet op fraude geldt dat klager dit verwijt niet heeft
onderbouwd.
4.7 Gelet op het voorgaande zijn ook deze klachtonderdelen kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.8 Het verwijt is dat verweerster niet bereid was hoger beroep in te stellen.
Duidelijk is dat verweerster de beschikking van de rechtbank, met gebruikmaking van
een tolk, met klager heeft besproken, inclusief de mogelijkheden en onmogelijkheden
van hoger beroep. Zo heeft zij onder meer toegelicht dat niet mogelijk is om met terugwerkende
kracht om partneralimentatie te verzoeken. De wijze waarop verweerster de kansen van
een hoger beroep aan klager heeft uitgelegd (zie hierboven onder 1.7) is niet onbetamelijk.
Dit klachtonderdeel is dan ook kennelijk ongegrond.
Tot slot
4.9 Klagers stelling dat verweerster de toevoeging zou hebben gestopt, mist feitelijke
grondslag, gelet op het bericht van 19 april 2022van de Raad voor Rechtsbijstand.
4.10 Voor zover klager een vergoeding van verweerster wil, geldt dat daar geen
enkele grond voor is, omdat de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond zal worden
verklaard. Dit nog los van het feit dat de vraag om een vergoeding op geen enkele
wijze is onderbouwd en de mogelijkheden voor het toewijzen van een schadevergoeding
in het tuchtrecht in zijn algemeenheid beperkt zijn.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2023.