ECLI:NL:TADRSGR:2023:105 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-202/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2023:105 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-05-2023 |
Datum publicatie: | 10-05-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-202/DH/DH |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat wederpartij in een familiezaak kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 10 mei 2023 in de zaak 23-202/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 15 maart 2023 met kenmerk K177 2022 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 10 (procedureel). Ook heeft de voorzitter kennis genomen van de e-mails met bijlagen van klaagster van 26 maart 2023 en van verweerder van 30 maart 2023.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster is met haar ex-partner verwikkeld in een echtscheidingsprocedure.
Verweerder staat de ex-partner bij.
1.2 Op 26 januari 2022 is namens de vrouw een verzoekschrift voorlopige voorzieningen
ingediend.
1.3 Verweerder heeft op 8 maart 2022 een verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift
ingediend, waarbij onder meer is verzocht om een omgangsregeling met de minderjarige
zoon van klaagster (hierna: het kind).
1.4 Bij beschikking van 6 april 2022 is op het verzoek beslist, waarbij de rechtbank
het verzoek van de man om een omgangsregeling met het kind heeft afgewezen. De rechtbank
heeft verder bepaald dat klaagster aan de ex-partner een bijdrage in de kosten levensonderhoud
moet betalen van € 1.470,- per maand.
1.5 Op 2 juni 2022 heeft verweerder, namens de man, klaagster in kort geding gedagvaard
en afgifte van horloges en een laptop gevorderd. De dagvaarding maakt onderdeel uit
van het dossier.
1.6 Bij vonnis in kort geding van 6 juli 2022 heeft de rechtbank klaagster veroordeeld
tot afgifte van de zes horloges die zij in bezit heeft, alsmede tot afgifte van de
Apple Macbook Air, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag tot een maximum
van € 5.000,-. In het vonnis is (onder 5.3) opgenomen dat niet is komen vast te staan
dat klaagster beschikt over het restant van de horlogeverzameling van de ex-partner.
1.7 Op 12 juli 2022 heeft klaagster bij de notaris een Macbook Air met oplader
en zes horloges afgegeven. De ex-partner heeft de goederen diezelfde dag niet in ontvangst
willen nemen van de notaris. Klaagster heeft de goederen een dag later opgehaald bij
de notaris.
1.8 Op 14 juli 2022 is het vonnis van 6 juli 2022, op verzoek van de ex-partner,
door de deurwaarder aan klaagster betekend met het bevel om aan dat vonnis te voldoen.
1.9 Op 15 juli 2022 heeft klaagster aan de deurwaarder onder meer geschreven:
“Gisteren heeft u mij het vonnis van het kort geding gebracht. Ik vertelde u toen
aan de deur dat ik de Macbook en horloges intussen reeds bij de notaris had gebracht.
[Ex-partner] heeft deze goederen geweigerd. Daarom heb ik ze een dag later weer bij
de notaris opgehaald. (…) Ik begrijp de reden van de weigering niet. Het was precies
volgens het vonnis van de rechtbank. Ik heb alle medewerking verleend.”
1.10 Bij brief van 12 augustus 2022 heeft verweerder aan klaagsters advocaat onder
meer geschreven:
“Meneer stelt zich op het standpunt dat mevrouw ter zitting van 22 juni 2022, ten
onrechte heeft verklaard dat zij over slechts zes horloges van meneer zou beschikken.
Meneer herhaalt zijn standpunt dat mevrouw over alle horloges van hem beschikt en
dat zij al die horloges dient af te geven. (…)
Gelet op al hetgeen meneer heeft gesteld en overgelegd in onderlinge samenhang beschouwd,
is hij voornemens te vorderen dat mevrouw wordt veroordeeld tot afgifte van al zijn
horloges. Mede gelet op de aard en hoeveelheid tekortkomingen van de zijde van de
vrouw, acht meneer een dwangsom passend en aangewezen.
Onverminderd het bovenstaande is mevrouw ernstig en toerekenbaar tekort gekomen in
de nakoming/uitvoering van haar verplichtingen uit hoofde van het dictum van het vonnis
van 6 juli 2022. Mevrouw is inmiddels de maximale dwangsom verbeurd. (…)
Meneer acht de navolgende omgangsregeling tussen hem en [kind] zowel uitvoerbaar als
conform de zwaarwegende belangen van [kind]:
- Een etmaal per twee weken.
Hierdoor bericht ik u dat meneer voornemens is op korte termijn opnieuw een kort geding
op te starten indien partijen niet op een minnelijke wijze tot overeenstemming kunnen
komen.
Gaarne verneem ik uiterlijk op 19 augustus 2022 of mevrouw alsnog:
- Op eerste verzoek van meneer, vrijwillig alle horloges van meneer met toebehoren,
alsmede de Apple Macbook Air, aan hem zal afgeven;
- Kan instemmen met omgang tussen meneer en [kind] gedurende een etmaal per twee
weken.”
1.11 Op 17 augustus 2022 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over
verweerder.
1.12 Op 4 november 2022 heeft klaagster een verzoekschrift tot wijziging van de
voorlopige voorzieningen ingediend. Bij beschikking van 22 december 2022 heeft de
rechtbank de beschikking van 6 april 2022 gewijzigd, in die zin dat de aan klaagster
opgelegde uitkering tot levensonderhoud van de ex-partner met ingang van 4 november
2022 is bepaald op nihil. In de beschikking staat dat de gegevens waarvan de voorlopige
voorziening is uitgegaan achteraf niet juist blijken te zijn.
1.13 Bij vonnis in kort geding van 21 maart 2023 heeft de rechtbank onder meer
een omgangsregeling tussen de ex-partner en het kind vastgesteld en bepaald dat klaagster
daar aan mee moet werken.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder
dat hij zijn cliënt in alle opzichten faciliteert, terwijl hij dominus litis moet
zijn: verweerder leeft rechtelijke uitspraken niet na en kondigt nieuwe procedures
aan terwijl daarover reeds is beslist. Klaagster verwijst concreet naar het volgende:
a) Verweerder accepteert het vonnis van de rechter in kort geding (vonnis 6 juli
2022) niet, hoewel klaagster volledig aan het vonnis heeft voldaan. Verweerder dreigt
in zijn brief van 12 augustus 2022 met een nieuw kort geding en een dwangsom.
Klaagster heeft, gelet op het vonnis, de MacBook en de in haar bezit zijnde horloges
bij een notaris afgegeven. De ex-partner heeft deze goederen echter geweigerd. Klaagster
begrijpt niet waarom en stelt dat zij aan het vonnis heeft voldaan. Toch ontving zij
van verweerder een brief waarin met een nieuw kort geding wordt gedreigd en aan een
dwangsom wordt gerefereerd.
b) Verweerder negeert de beschikking van 6 april 2022: in zijn brief van 12 augustus
2022 kondigt hij aan omgang tussen de man en de zoon te willen afdwingen via de kantonrechter,
terwijl een rechter al uitspraak in voorlopige voorzieningen heeft gedaan.
2.2 Klaagster stelt dat haar ex-partner van plan is haar kapot te procederen en
financieel te ruineren. Verweerder faciliteert dat in alle opzichten. Verweerder procedeert
steeds over hetzelfde of dreigt daarmee. Dat is volgens klaagster misbruik van recht.
Zij wordt onnodig op kosten gejaagd.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om
de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn
cliënt goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid
als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij worden
beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad.
Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden
van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan
kennen. De ratio van deze beperking van bedoelde vrijheid van de advocaat is, dat
de rechter en de wederpartij door de onware feiten niet worden misleid. Daarbij moet
wel in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te
behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat
hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts
in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Daarnaast
mag een advocaat zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij van zijn
cliënt. Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen
waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een
bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen
in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen.
Opmerking vooraf
4.2 Duidelijk is dat sprake is van een tumultueuze echtscheidingsprocedure waarbij
tussen klaagster en de ex-partner over en weer verwijten worden gemaakt en aangifte
is gedaan. Klaagster maakt in haar stukken allerhande verwijten aan het adres van
de ex-partner. Het is echter niet aan de tuchtrechter om daarover een oordeel te vellen.
In deze tuchtzaak ligt alleen het handelen en nalaten van verweerder ter beoordeling
voor. Overige verwijten zal de voorzitter dan ook buiten beschouwing laten.
Klachtonderdeel a)
4.3 Dit verwijt ziet op de kwestie rondom de horloges en de MacBook. Duidelijk
is dat verweerder namens de ex-partner heeft gevorderd dat de (volledige) horlogeverzameling
door klaagster zou worden teruggegeven. Verweerder heeft de vordering kennelijk niet
deugdelijk gespecificeerd door de horloges te benoemen en/of foto’s te overleggen.
Klaagster heeft echter ook niet voldoende duidelijk gemaakt welke specifieke horloges
zij in bezit had. Naar het oordeel van de voorzitter hadden beide partijen hun stellingen
beter moeten onderbouwen. Dan was de nu ontstane verwarring voorkomen en was een nieuwe
procedure niet nodig geweest. Verweerder heeft in zijn brief van 12 augustus 2022
het standpunt van zijn cliënt verwoord, te weten dat klaagster niet heeft voldaan
aan het vonnis, dat zij de maximale dwangsom heeft verbeurd en dat er een nieuwe vordering
zal volgen. Dat stond verweerder vrij: hij handelde binnen de hem toekomende vrijheid
als advocaat van de wederpartij van klaagster. Het is voorstelbaar dat deze aankondiging
van een nieuwe procedure voor klaagster vervelend en frustrerend is, maar van het
nodeloos of op ontoelaatbare wijze schaden van klaagsters belangen is niet gebleken.
4.4 Voor zover klaagster stelt dat geen sprake is van een spoedeisend belang, geldt
dat dit door de rechter in het vonnis van 6 juli 2022 wel is aangenomen en dat de
vorderingen van de ex-partner bovendien grotendeels zijn toegewezen. Of de ex-partner
een spoedeisend belang heeft bij een volgende procedure, is niet ter beoordeling aan
de tuchtrechter, maar aan de rechter in kort geding.
4.5 Gelet op het voorgaande is niet gebleken van klachtwaardig handelen van verweerder.
Dit klachtonderdeel is dan ook kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.6 Dit verwijt ziet op de kwestie rondom de omgang met het kind. Het stond verweerder
vrij om namens de ex-partner opnieuw om een omgangsregeling met het kind te vragen,
ondanks de eerdere afwijzing van de rechtbank van 6 april 2022. In geval van gewijzigde
feiten en/of omstandigheden is een nieuw verzoek geoorloofd. Dat de rechter eerder
op een verzoek van verweerder over de omgangsregeling heeft beslist, maakt dan ook
niet dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld door de kwestie opnieuw aan de orde
te stellen. Dit verwijt is dan ook kennelijk ongegrond.
4.7 Voor zover klaagster stelt dat geen sprake is van een spoedeisend belang, geldt
dat de voorzieningenrechter in het vonnis van 21 maart 2023 heeft geoordeeld dat de
ex-partner een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering.
4.8 Voor zover klaagster ook klaagt over het door verweerder ingediende verweerschrift
tevens zelfstandig verzoekschrift van 8 maart 2022, geldt dat het verweerder vrij
stond om in deze procedure ook een zelfstandig verzoek te doen.
4.9 Gelet op het voorgaande is niet gebleken van klachtwaardig handelen van verweerder.
Dit klachtonderdeel is dan ook kennelijk ongegrond.
Tot slot
4.10 Klaagster maakt nog het verwijt dat sprake zou zijn van onnodige correspondentie
door toedoen van verweerder, met hoge kosten voor klaagster als gevolg. Klaagster
heeft dit verwijt onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd. Het verwijt is daarom
kennelijk ongegrond.
4.11 Verder stelt klaagster dat de rechter door verweerders toedoen op het verkeerde
been is gezet met betrekking tot de partneralimentatie. Klaagster doelt kennelijk
op het feit dat in de beschikking van 22 december 2022 is opgenomen dat de gegevens
waar bij de voorlopige voorziening (op 6 april 2022) vanuit is gegaan, achteraf niet
juist blijken te zijn. Klaagster heeft echter niet onderbouwd dat dit aan verweerder
te wijten is. Bij gebrek aan verdere onderbouwing acht de voorzitter ook dit verwijt
kennelijk ongegrond.
4.12 Voor zover klaagster in haar nagezonden bericht van 26 maart 2023 aanvullende
klachten indient (onder meer dat zij in stukken constant grievend wordt afgeschilderd
en dat verweerder ten onrechte stelt dat klaagster mediation weigert) geldt dat dit
op gespannen voet staat met artikel 46c van de Advocatenwet. Dit artikel bepaalt dat
klachten worden ingediend bij de deken en dat de deken daarnaar onderzoek instelt.
De voorzitter zal de aanvullende verwijten uit het bericht van 26 maart 2023 daarom
buiten beschouwing laten.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2023.