ECLI:NL:TADRSGR:2023:104 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-124/DH/DH 23-125/DH/DH 23-126/DH/DH 23-127/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2023:104 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-05-2023 |
Datum publicatie: | 10-05-2023 |
Zaaknummer(s): |
|
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaten van de wederpartij kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 10 mei 2023 in de zaken 23-124/DH/DH, 23-125/DH/DH, 23-126/DH/DH, 23-127/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
(…)
klaagster
gemachtigde: (…)
over:
1. mr. (…) 23-124/DH/DH
2. mr. (…) 23-125/DH/DH
3. mr. (…) 23-126/DH/DH
4. mr. (…) 23-127/DH/DH
allen advocaat te Den Haag
verweerders
gemachtigde: mr. M.L. Batting
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 9 februari 2023 met kenmerken K066 2022 ia/lb (mr. Wisman), K069 2022 ia/lb (mr. Bootsma), K070 2022 ia/lb (mr. Teuben), K075 2022 ia/lb (mr. Veldhuis), door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijsten genoemde bijlagen 1 tot en met 6 (inhoudelijk) en 1 tot en met 6 (procedureel).
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Vanaf maart 2020 heeft de Nederlandse overheid verschillende maatregelen genomen
in verband met de Covid-pandemie. Ook lokale overheden hebben maatregelen genomen
of toegepast. In deze beslissing zal dit alles worden samengevat onder de noemer “Covid-beleid”.
1.2 Klaagster heeft verschillende civiele procedures gevoerd tegen de Staat over,
zakelijk weergegeven, nut, noodzaak en rechtmatigheid van het Covid-beleid. De Staat
is in die procedures bijgestaan door (onder meer) verweerders.
1.3 Klaagster heeft ook enkele bestuursrechtelijke procedures gevoerd tegen de
lokale overheid over het Covid-beleid. De lokale overheid werd daarbij bijgestaan
door (onder meer) verweerster 2.
1.4 Verweerders hebben de rechterlijke uitspraken in de hiervoor bedoelde procedures
overgelegd in deze klachtprocedure. Uit deze uitspraken blijkt dat klaagster telkens
in het ongelijk is gesteld, zij het eenmaal pas in hoger beroep.
1.5 Op 9 maart 2022 heeft het juridische team van klaagster geklaagd over het kantoor
van verweerders en over elf daar werkzame advocaten (waaronder verweerders). De klachtbrief
telt 51 pagina’s en is voorzien van 9 bijlagen van in totaal circa 350 pagina’s.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar
hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerders
het volgende.
a) Verweerders maken zich schuldig aan schending van gedragsregel 1.
b) Verweerders hebben zich regelmatig bediend van onnodig grievend taalgebruik.
c) Verweerders hebben gedragsregel 8 geschonden door onjuiste informatie te verstrekken.
2.2 De stellingen die klaagster aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden
hierna, voor zover van belang, besproken.
3 VERWEER
3.1 Verweerders hebben tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Overwegingen vooraf
4.1 De voorzitter merkt met verweerders op dat klaagster haar verwijten richt aan
“de landsadvocaat” en daarmee niet steeds duidelijk maakt welke gedraging welke advocaat
verweten wordt. Klaagster miskent daarmee dat een advocaat in tuchtrechtelijk zin
slechts verantwoording schuldig is over het eigen handelen. De voorzitter stelt op
grond van de in deze klachtzaak overgelegde rechterlijke uitspraken echter ook vast
dat verweerders allen in tenminste één zaak bijstand hebben verleend aan de landelijke
of lokale overheid in procedures die verband hielden met het Covid-beleid. De voorzitter
gaat er daarom van uit dat alle verwijten zijn gericht tegen de vier verweerders,
met uitzondering van een verwijt dat expliciet is gericht tegen verweerster 1 (zie
hierna bij klachtonderdeel b).
4.2 Klaagster maakt in haar klacht verder algemene inleidende opmerkingen. Deze
zien niet op gedragingen van verweerders en de voorzitter zal daarom niet ingaan op
deze opmerkingen.
Klachtonderdelen a) en c)
4.3 Aan klachtonderdelen a en c legt klaagster in de kern de stelling ten grondslag
dat de overheid misleidende informatie heeft verspreid over Covid en dat het Covid-beleid
gestoeld was op deze misleidende informatie. Het Covid-beleid was daarmee volgens
klaagster ondoelmatig en zelfs onrechtmatig en schadelijk. Klaagster stelt, samengevat,
dat verweerders wisten dat de overheid misleidende informatie gebruikte om het Covid-beleid
te rechtvaardigen, althans dat zij dat gaandeweg de pandemie en de gevoerde procedures
hadden moeten weten. Verweerders hadden zich moeten terugtrekken als advocaten van
de landelijke en lokale overheid. Door dat niet te doen hebben zij willens en wetens
meegewerkt aan het mogelijk maken en verdedigen van ongefundeerd, onrechtmatig en
schadelijk beleid. Dit is volgens klaagster in tuchtrechtelijke zin onbetamelijk en
onzorgvuldig.
4.4 De voorzitter stelt voorop dat de beantwoording van de vraag of het Covid-beleid
voldoende gefundeerd en rechtmatig was, is voorbehouden aan de civiele rechter en
in een enkel geval aan de bestuursrechter. De tuchtrechter kan slechts oordelen over
de vraag of verweerders binnen die procedures betamelijk en zorgvuldig hebben gehandeld.
De tuchtrechter toets dit in zijn algemeenheid slechts marginaal, omdat de advocaat
van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt
te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar
kan onder meer worden begrensd indien de advocaat feiten naar voren brengt waarvan
hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn. Hierbij
moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient
te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en
dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts
in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.
4.5 In deze klachtzaak komt de tuchtrechter een zeer geringe ruimte toe om de door
verweerders namens de overheden verdedigde stellingen te waarderen. De civiele- en
de bestuursrechter hebben immers al geoordeeld over de door verweerders (en hun kantoorgenoten)
ingenomen standpunten in de meer dan tien procedures die tussen klaagster enerzijds
en de Staat en de lokale overheid anderzijds zijn gevoerd. De door verweerders namens
hun cliënten ingenomen stellingen en de onderbouwing daarvan zijn daarbij dus meerdere
malen gewogen en beoordeeld en klaagster is telkens in het ongelijk gesteld. De uitspraken
van de bestuurs- en de civiele rechter over het Covid-beleid geven daarmee geen grond
voor de stelling dat dat beleid op drijfzand was gebaseerd en onrechtmatig of schadelijk
was. Er is daarmee ook geen grond om aan te nemen dat verweerders op onbetamelijke
wijze hun bijstand hebben verleend aan het verdedigen van beleid dat evident ondoelmatig
en/of onrechtmatig en schadelijk was.
4.6 Klaagster heeft haar stelling dat, zakelijk weergegeven, verweerders een onverdedigbaar
standpunt hebben verdedigd, onderbouwd door uitvoerig in te gaan op de standpunten
die in de civielrechtelijke en bestuursrechtelijke procedures zijn ingenomen en op
de documenten waarmee deze standpunten zijn onderbouwd.
4.7 De voorzitter overweegt dat het gaat om specialistische en complexe informatie.
Marginaal toetsend kan de voorzitter niet vaststellen dat de informatie en de daarop
gestoelde standpunten evident onjuist en onverdedigbaar waren, hetgeen ook wordt onderstreept
door de uitvoerige onderbouwing in de procedures.
4.8 De conclusie is dat klaagster klachtonderdelen a en c onvoldoende feitelijk
heeft onderbouwd. Klachtonderdelen a en c zijn kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.9 Dit klachtonderdeel is onderbouwd met een voorbeeld van een uitlating van verweerster
1. Zij heeft volgens klaagster tijdens een van de zittingen gezegd dat klaagster respectloos
zou handelen ten opzicht van de Covid-doden.
4.10 Het is de voorzitter bekend dat in verschillende procedures tussen klaagster
en de Staat tamelijk fel is gedebatteerd over noodzaak en rechtmatigheid van het Covid-beleid.
De uitlating van verweerster 1 is – voor zover gedaan, want verweerster herinnert
het zich niet - naar het oordeel van de voorzitter niet neerbuigend of zeer kwetsend
en passend in de context van het gevoerde debat. De uitlating is dus niet onnodig
grievend. Klachtonderdeel b is in zoverre kennelijk ongegrond.
4.11 Klaagster stelt verder dat verweerders hebben gesteld dat zij haar vorderingen
in een van de civiele procedures op gebrekkige wijze heeft onderbouwd. Deze stelling
is volgens klaagster onnodig grievend en ongepast, omdat zij “juist ongekend zorgvuldig
is geweest in het uitzoeken van allerlei bronnen” en omdat zij “al haar standpunten
heeft onderbouwd aan de hand van informatie die door officiële instanties zijn gepubliceerd”.
4.12 Naar het oordeel stond het verweerders vrij om zich op het standpunt te stellen
dat de stellingen van klaagster gebrekkig waren onderbouwd. Dat klaagster het met
deze stelling niet eens is, maakt niet dat de stelling onbetamelijk is. De voorzitter
neemt haar oordeel in aanmerking dat klaagster in de procedures over het Covid-beleid
telkens in het ongelijk is gesteld en dat dus niet aanstonds blijkt dat de stelling
van verweerders over wijze waarop klaagster haar stellingen heeft onderbouwd ongefundeerd
was. Klachtonderdeel b is ook in zoverre kennelijk ongegrond.
Slotsom
4.13 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel j Advocatenwet, daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk
ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door
mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2023.