ECLI:NL:TADRSGR:2023:102 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-091/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2023:102 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-04-2023 |
Datum publicatie: | 08-05-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-091/DH/RO |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij deels niet-ontvankelijk vanwege tijdsverloop en voor het overige kennelijk ongegrond. Verweerder mocht afgaan op de informatie van zijn cliënten. Geen sprake van onduidelijkheid over verweerders rol en tegenstrijdige belangenbehartiging. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 19 april 2023 in de zaak 23-091/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 30 januari 2023 met kenmerk R 2023/09 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 16. Ook heeft de voorzitter kennis genomen van de e-mail met bijlagen van klager van 21 februari 2023 en het bezwaar daartegen van verweerder van 22 februari 2023. Weliswaar heeft klager genoemde e-mail buiten de termijn van 14 dagen ingediend, maar op grond van de uitleg van klager hierover acht de voorzitter de termijnoverschrijding verschoonbaar. De voorzitter merkt nog op dat de door klager overgelegde geluidsopname niet in het dossier is gevoegd, omdat klager al een transcriptie van de gesprekken heeft overgelegd.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 B Beheer BV (hierna: B Beheer) houdt aandelen in B Holding BV (100%, hierna:
B Holding), Z-H Beheer BV (100%) en W Sliedrecht BV (88,9%) (hierna: W). B Holding
houdt alle aandelen in de werkmaatschappijen A. B AZN Exploitatie van Baggermaterieel
BV (hierna: B Exploitatie en Baggermaterieel), B Projects BV en B Confloat BV.
1.2 De aandelen in B Beheer worden gehouden door Stichting Administratiekantoor
L B Beheer Sliedrecht (hierna: de STAK). De STAK is op 15 december 2005 opgericht.
De vader van klager (hierna: de vader) was tot zijn overlijden in 2013 bestuurder
van de STAK. De statuten van de STAK bepaalden in artikel 4 onder meer dat het bestuur,
zolang de vader van klager enig bestuurder was, uit één persoon bestond en dat na
zijn defungeren het bestuur zou bestaan uit één persoon te weten de heer P.
1.3 De vader was tot zijn overlijden enig eigenaar van onder meer 400 door de STAK
uitgegeven certificaten van aandelen in het kapitaal van B Beheer en één ongenummerd
aandeel in het kapitaal van W.
1.4 In het testament van de vader is de heer P tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder
benoemd in de nalatenschap van de vader. Na het overlijden van de vader is de heer
P bestuurder van de STAK, B Beheer en B Exploitatie en Baggermaterieel geworden.
1.5 Als gevolg van het overlijden van de vader hebben klager en zijn broer en zus
tezamen onder andere de certificaten en het aandeel geërfd. De certificaten en het
aandeel worden in een gemeenschap gehouden, waarin klager en zijn broer en zus deelgenoten
zijn.
1.6 Bij brief van 2 juni 2017 heeft verweerder zich als advocaat van A. B Azn BV
tot klager en zijn broer en zus gewend en de zorgen van deze holding met betrekking
tot de ontwikkelingen binnen de B-groep kenbaar gemaakt.
1.7 Omdat de certificaathouders zich niet konden vinden in de wijze waarop de heer
P en andere bestuurders leiding gaven aan B Beheer en haar dochtervennootschappen
hebben zij op 20 juli 2017 een enquêteverzoek ex artikel 2:345 BW ingediend bij de
Ondernemingskamer. B Beheer en de STAK hebben toen een (tegen)verzoek ex artikel 2:345
BW ingediend.
1.8 Bij beschikking van 28 maart 2018 heeft de Ondernemingskamer het verzoek van
de certificaathouders afgewezen en het verzoek van B Beheer en de STAK gedeeltelijk
toegewezen. De Ondernemingskamer heeft onder meer een onderzoek bevolen naar het beleid
en de gang van zaken van B Holding met betrekking tot het functioneren van de raad
van commissarissen van B Holding. Dit onderzoek heeft uiteindelijk niet plaatsgevonden.
1.9 Bij beschikking van 29 maart 2018 heeft de Ondernemingskamer de heer K aangesteld
als tijdelijk commissaris van B Holding.
1.10 In augustus 2018 hebben de certificaathouders tijdens de algemene vergadering
van B Beheer te kennen gegeven dat zij het belang in B Beheer wensen te verkopen.
1.11 Op 29 november 2018 zijn de statuten van STAK gewijzigd met goedkeuring van
klager en zijn broer en zus. In die gewijzigde statuten is in artikel 5 onder andere
opgenomen dat het bestuur van de STAK bevoegd is om de aandelen te vervreemden, indien
met volstrekte meerderheid in de vergadering van certificaathouders (dus twee van
de drie certificaathouders) wordt ingestemd met de verkoop.
1.12 Op 10 december 2018 is de heer P teruggetreden als bestuurder van de STAK
en B Beheer. In zijn plaats is de heer A benoemd tot bestuurder van de STAK en B Beheer.
1.13 In januari 2019 is de marktwaarde van de onderneming getaxeerd op € 27 miljoen
door IRIS Corporate Finance. Klager heeft daarop te kennen gegeven dat hij de onderneming
wilde kopen vanwege zijn wens om het concern binnen de familie te houden. De heer
A heeft klager daarop meegedeeld dat hij niet overtuigd is dat een overname door klager
een verstandig scenario is. Op de algemene vergadering van B Beheer van september
2019 is vervolgens tussen klager en de heer A onenigheid ontstaan. Nadien zijn klager
en de heer A in de woning van klager bijeengekomen voor een kop koffie. Die ontmoeting
is uit de hand gelopen. De heer A heeft op 31 oktober 2019 zijn positie als bestuurder
van B Beheer en de STAK neergelegd.
1.14 De broer en zus van klager hebben afstand genomen van het handelen van klager
en aangedrongen op voortgang van het verkoopproces. Er is vervolgens een verkoopproces
gestart onder de naam ‘Project Vloot’. Klager heeft zijn financieel adviseurs een
volmacht verstrekt om namens hem het contact te onderhouden met de functionarissen
van B Holding c.s. en de STAK en besluiten te nemen in het kader van het verkoopproces.
Klager heeft die volmacht in april 2020 ingetrokken en heeft zich toen zelf weer met
het verkoopproces beziggehouden.
1.15 Mr. H is sinds 20 april 2020 (enig) bestuurder van B Beheer en de STAK. Klager
heeft mr. H niet erkend als bestuurder.
1.16 Klager heeft zich gedurende het verkoopproces meerdere keren op het standpunt
gesteld dat de administratie van B Beheer en de dochtervennootschappen onjuist is
en heeft de bestuurders meerdere keren beticht van frauduleus handelen. De heer K
heeft de door klager geuite vermoedens dat de boekhouding van B Holding onjuist en
onvolledig is nader onderzocht en in een rapport van augustus 2020 uiteengezet dat
en waarom de verdenkingen van klager op misverstanden berusten. Mr. H heeft klager
aangeboden dat hij de boekhouding van B Holding c.s. kan laten onderzoeken door een
door hem aan te stellen forensisch accountant. Klager heeft daarvan geen gebruikt
gemaakt.
1.17 Begin 2021 is een aspirant-koper gevonden voor de door B Beheer gehouden aandelen
in B Holding, Z-H Beheer en W. Klager heeft nadien bij herhaling laten weten dat hij
zich tegen de verkoop van de door B Beheer gehouden aandelen aan een derde zal blijven
verzetten.
1.18 Bij brief van 16 juni 2021 heeft verweerder, namens B Beheer, aan klager onder
meer het volgende geschreven:
“Van [B Beheer] begrijp ik dat u op 14 juni jl. de werkzaamheden van accountantskantoor
[naam] te [plaats] heeft verstoord en dat u – wederom – bestuur en medewerkers van
[B Holding] heeft lastiggevallen op het kantoor van de vennootschap. Deze gebeurtenissen
passen in een reeks van intimiderende en ronduit gewelddadige voorvallen; ik verwijs
onder meer (maar niet uitsluitend) naar:
- de aangifte die [de heer A] tegen u heeft gedaan;
- uw herhaalde onaangekondigde bezoeken aan het kantoor van de vennootschap waarbij
u de aanwezige functionarissen onheus hebt bejegend, hetgeen zij als intimiderend
hebben ervaren;
- het zonder tussenkomst van de vennootschap benaderen van contacten van de vennootschap
(zoals de notaris en [X]), in een poging om informatie over de vennootschap te verkrijgen;
- de door u ingestelde klacht tegen de door de vennootschap ingeschakelde taxateur;
en
- uw constante beschuldigingen van fraude bij de vennootschap (die bij herhaling
zijn onderzocht en ongegrond zijn bevonden) en de persoonlijke aansprakelijkstellingen
van het bestuurd en de raad van commissarissen.”
1.19 B Beheer, bijgestaan door onder meer verweerder, en B Holding hebben op 12
juli 2021 de Ondernemingskamer verzocht om, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
aanvullende onmiddellijke voorzieningen te treffen die zijn gericht op het handelen
van klager. In die procedure hebben zij aangevoerd dat klager zich, ondanks zijn eerdere
instemming, blijft verzetten tegen het op verzoek van de gezamenlijke certificaathouders
in gang gezette verkoopproces, door op oneigenlijke en intimiderende wijze adviseurs
en zakenrelaties van B Holding, B Beheer en de STAK te benaderen. Hiermee belemmert
hij volgens B Beheer en B Holding het functioneren van functionarissen en medewerkers
van de vennootschappen door bijvoorbeeld onaangekondigd en op intimiderende wijze
op kantoor of het bedrijfsterrein van B Holding te verschijnen en door hen te overladen
met oneigenlijke informatieverzoeken en beschuldigingen van malversaties. Ook uitte
klager volgens B Beheer bij herhaling verdachtmakingen en bedreigingen aan het adres
van de heer K en mr. H. Klager handelt hiermee volgens B Beheer en B Holding in strijd
met de door hem op grond van artikel 2:8 BW jegens B Beheer, B Holding, de STAK en
degenen die bij hun organisatie betrokken zijn in acht te nemen zorgvuldigheid en
schaadt daarmee de belangen van B Beheer, B Holding, de STAK en de andere certificaathouders.
De gevraagde voorzieningen waren erop gericht de verhoudingen binnen B Beheer, B Holding
en de STAK te normaliseren en het verkoopproces zorgvuldig te kunnen afronden.
1.20 Bij beschikking van 6 augustus 2021 heeft de Ondernemingskamer klager op straffe
van verbeurte van dwangsommen verboden zich, anders dan door tussenkomst van een advocaat
of ter gelegenheid van enige nog te houden vergadering van certificaathouders, ongevraagd
in woord, geschrift of gebaar tot de heer K te wenden of met hem contact op te nemen.
Daartoe heeft de Ondernemingskamer onder meer het volgende overwogen:
“3.10. Bij beschikkingen van 28 en 29 maart 2018 heeft de Ondernemingskamer geoordeeld
dat, waar het gaat om het functioneren van de raad van commissarissen, de toestand
van [B Holding] noopt tot het treffen van onmiddellijke voorzieningen en [de heer
K] benoemd als commissaris van [B Holding]. Daarmee is gegeven dat de toestand van
[B Holding] vereist dat [de heer K] als commissaris van [B Holding] zonder tegenwerking
en onafhankelijk kan blijven functioneren. Uit de bij de feiten weergegeven gang van
zaken volgt dat [klager] zich jegens [de heer K] in strijd met de norm van artikel
2:8 BW heeft gedragen en zal blijven gedragen. De aan het adres van [de heer K] geuite
beschuldigingen en de onverholen dreigementen zoals die specifiek ook blijken uit
de geciteerde e-mails en uitlatingen ter gelegenheid van de vergadering van 22 juli
2021 zijn onmiskenbaar bedoeld om [de heer K] ertoe te bewegen zich bij zijn handelen
als commissaris van [B Holding] te richten naar gepercipieerde belangen van [klager].
De dreigementen zijn ernstig, ontoelaatbaar en mede in het licht van de mishandeling
van [de heer A] ook alleszins serieus te nemen. Ter zitting heeft [klager] er geen
blijk van gegeven afstand te willen nemen van zijn handelen en zijn uitlatingen; hij
meent dat daar niet te zwaar aan moet worden getild. Dit ten onrechte. Met zijn handelen
ondermijnt [klager] de effectiviteit en de juiste werking van de door de Ondernemingskamer
met het oog op de belangen van [B Holding] en de toestand van de rechtspersoon noodzakelijk
geachte onmiddellijke voorzieningen. De Ondernemingskamer acht het om die reden noodzakelijk
om bij wijze van onmiddellijke voorziening en voor de duur van het geding te bepalen
dat het [klager] wordt verboden zich, anders dan door tussenkomst van een advocaat
of ter gelegenheid van enige nog te houden vergadering van certificaathouders, ongevraagd
in woord, geschrift of gebaar tot [de heer K] te wenden of met hem contact op te nemen.
De Ondernemingskamer acht verder termen aanwezig daaraan de hierna te noemen dwangsommen
verbinden ".
1.21 Op 8 december 2021 heeft een bespreking plaatsgevonden met de accountant van
B Beheer, waarbij onder meer mr. H en de certificaathouders aanwezig waren. Klager
heeft tijdens deze bespreking een fraudemelding gedaan bij de accountant. De accountant
heeft vervolgens onderzoek gedaan en geconcludeerd dat er geen sprake is van fraude
binnen de onderneming. Op 17 december 2021 heeft de accountant klager hierover geïnformeerd.
1.22 Op 27 december 2021 heeft verweerder een e-mail van mr. H doorgestuurd aan
klager en zijn broer en zus. De e-mail van mr. H betrof een antwoord op vragen van
dhr. G.
1.23 B Beheer en de kopers zijn eind januari 2022 een definitieve share purchase
agreement overeengekomen (SPA).
1.24 Klager weigert nog steeds mee te werken aan de verdeling van de certificaten.
Hierdoor kunnen de broer en zus van klager niet beschikken over hun deel van de certificaten
en niet instemmen met het besluit van het bestuur van de STAK tot verkoop van de aandelen
die B Beheer houdt in B Holding, Z-H Beheer BV en W.
1.25 Op 31 januari 2022 hebben de kopers, B Beheer, W en de broer en zus van klager
een Signing Protocol (SP) getekend. In het SP is afgesproken dat de kopers en B Beheer
als verkoper, de SPA zullen ondertekenen, zodra de formele goedkeuring van de vergadering
van certificaathouders is verkregen.
1.26 Op 16 februari 20222 hebben verweerder, namens B Beheer, en mr. S, namens
de broer en zus van klager, klager in kort geding gedagvaard. In de dagvaarding is
onder meer opgenomen:
“2.45 Op 20 december 2021 hebben de Certificaathouders een overzicht ontvangen
van de belangrijkste bepalingen, waarover tussen [B Beheer] en de kopers in het kader
van de verkoop van de Dochtervennootschappen overeenstemming is bereikt (Productie
16). Diezelfde dag vindt er, vooruitlopend op de algemene vergadering van certificaathouders
van 28 december 2021, tevens een bespreking plaats tussen [B Beheer] en de (toenmalige)
vertegenwoordigers van [klager] (zijnde: [dhr. Q], [dhr. K] en [dhr. B]).”
1.27 Dhr. Q heeft in een brief van 22 februari 2022 aan klager onder meer geschreven
dat hij op 20 december 2021 geen bespreking heeft gehad met dhr. K en dhr. B en/of
andere personen. Deze brief is op 24 februari 2020 door klagers advocaat ingediend
voor de kort geding zitting van 28 februari 2022.
1.28 Op 28 februari 2022 heeft de mondelinge behandeling van het kort geding plaatsgevonden.
Verweerders pleitnota maakt onderdeel uit van het klachtdossier.
1.29 Bij vonnis van 21 maart 2021 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen
grotendeels toegewezen en klager veroordeeld in de proceskosten. In het vonnis is
onder meer opgenomen:
“3.28 Op 20 december 2021 hebben de certificaathouders een overzicht ontvangen
van de belangrijkste bepalingen, waarover tussen [B Beheer] en de kopers in het kader
van de verkoop van de aandelen van [B Beheer] in [B Holding], [Z-H Beheer BV] en [W]
overeenstemming is bereikt.
Diezelfde dag heeft er, vooruitlopend op de algemene vergadering van certificaathouders
van 28 december 2021, een bespreking plaatsgevonden tussen [B beheer] en de (toenmalige)
vertegenwoordigers van Rogier ([dhr. Q], dhr. [K] en [dhr. B]).”
1.30 Klager heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
1.31 Op 31 maart 2022 heeft een medewerker van het accountantskantoor in een e-mail
aan klager geschreven dat zij zich niet herkennen in de door klager aangehaalde beschuldigingen
die zij over hem geuit zouden hebben.
1.32 Verweerder heeft in een Memorie van Antwoord van 22 juli 2022 onder meer geschreven:
“i. [Klager] meent dat (het dreigen met dan wel) het indienen van een klacht tegen
[mr. H] en de advocaten van [B Beheer] zijn recht is en hem vrijstaat. Het is weliswaar
juist dat het [klager] vrijstaat om een klacht in te dienen tegen een advocaat, maar
[klager] miskent daarbij dat deze klachtne dan wel dreigementen uitsluitend gebaseerd
zijn op reeds uitvoerig onderzochte en onjuist bevonden vermoedens van [klager]. De
driegemenen en klachten hebben ook niet daadwerkelijk tot doel om te klagen over gedrag
dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. [Klager] heeft immers een klacht ingediend
tegen [mr. H] bij de deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten, terwijl [mr. H]
helemaal niet in hoedanigheid van advocaat betrokken is bij de [B] vennootschappen.
Een klacht is dan nog steeds mogelijk, maar door [klager] wordt niet gemotiveerd waarom
[mr. H] zich, ondanks zijn hoedanigheid van bestuurder van [B beheer], niet zou hebben
gehouden aan de Gedragsregels. De klacht van [klager] is enkel erop gericht om druk
uit te oefenen, in de hoop dat [mr. H] daardoor afziet van de transactie. (…)
iv. Het bezoek aan [I] is exemplarisch voor de handelwijze van [klager]. Als hij met
dreigementen per e-mail of telefoon zijn doel niet bereik (namelijk bewerkstelligen
dat de betrokkene zijn medewerking aan de transactie onthoudt), brengt hij hem een
bezoek in persoon om zijn dreigementen kracht bij te zetten en hen alsnog te “overtuigen”
om hun medewerking te onthouden. Het spreekt voor zich dat dat door alle betrokkenen
als zeer intimiderend wordt ervaren.”
1.33 Op 26 augustus 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
1.34 Verweerder geeft bij antwoord van 10 oktober 2022 gereageerd. In voetnoot
3 van zijn antwoord schrijft verweerder onder meer:
“Bij het verkooptraject ben ik niet betrokken; (…) Ik adviseer – en treed in rechte
op – met betrekking tot de vennootschapsrechtelijke vraagstukken van [B Beheer]. In
het kader van de procedures die hebben geleid tot de Beschikking en het Vonnis heb
ik kennisgenomen van enkele hoofdlijnen van de verkooptransactie.”
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft onduidelijkheid laten bestaan over zijn rol als advocaat binnen
de diverse vennootschappen.
b) Verweerder heeft feitelijke informatie verstrekt waarvan hij weet, althans behoort
te weten, dat die onjuist is.
- Dagvaarding 16 februari 2022: verweerder heeft in strijd met de waarheid vermeld
dat er op 20 december 2021 een bespreking heeft plaatsgevonden. Deze bespreking heeft
niet plaatsgevonden. Deze onjuistheid heeft volgens klager zwaarwegende consequenties
gehad doordat de rechter het vonnis mede hierop heeft gebaseerd. Het is een leugen
dat dit ter zitting door verweerder is gecorrigeerd.
- Brief 16 juni 2021: verweerder stelt in de brief van klager op 14 juni 2021 werkzaamheden
zou hebben verstoord en dat deze gebeurtenissen passen in een ‘reeks van intimiderende
en gewelddadige voorvallen’. Door de Ondernemingskamer is in de beslissing van 6 augustus
2021 (onder 2.20) hiernaar verwezen.
- Memorie van Antwoord 22 juli 2022: verweerster schrijft dat klager zijn klacht
bij de Orde niet zou hebben gemotiveerd, terwijl de klacht wel is gemotiveerd. Verweerder
suggereert verder dat klager zijn bezoek aan I heeft gebruikt om ‘dreigementen kracht
bij te zetten’ en dit dat op intimiderende wijze zou zijn gebeurd.
Klager stelt dat dit alles verwijtbare verdraaiingen van de waarheid zijn en dat verweerder
hiermee de rechter heeft beïnvloed en/of misleid
c) Verweerder schiet ernstig tekort in wat een redelijk handelend advocaat betaamt
en overtreedt de gedragsregels. Klager verwijt hem in strijd met vele gedragsregels
te hebben gehandeld.
d) Verweerder heeft zich ten onrechte met klager in verbinding gesteld, aangezien
hij weet dat klager door een advocaat wordt bijgestaan.
e) Verweerder demoniseert klager door zijn woordgebruik.
2.2 Klager noemt verder (niet limitatief) nog aanvullende klachtwaardige feiten:
i. weigering en achterhouden van cruciale bedrijfsinformatie ten nadele van economische
eigenaren;
ii. het indirect aanleveren danwel laten aanleveren van documenten die middels
valsheid in geschrifte zijn opgemaakt
iii. het wegkijken van gemelde onregelmatigheden en misstanden;
iv. in vele opzichten het laakbaar handelen naar belanghebbenden / economisch eigenaren;
v. uiten van lasterlijk en smadelijke informatie jegens eigenaren;
vi. behartigen van tegenstrijdige belangen;
vii. het willens en wetens meewerken aan danwel verdedigen van onrechtmatige handelingen;
viii. het onnodig schadeveroorzakend handelen danwel schadeveroorzakend laten handelen;
ix. het schenden van zijn betamelijke beroepsuitoefening als bedoeld in regel 1
van de gedragsregels advocatuur;
x. het onnodig grievend uitlaten richting zijn indirecte cliënt dan wel enige betrokken
partij;
xi. het niet houden aan regel 8 gedragsregel advocatuur terzake het niet mogen
verstrekken van feitelijke onjuiste informatie;
xii. het niet houden aan gedragsregel 15 lid 1 onder a en b (optreden tegen een
voormalig cliënt);
xiii. het niet houden aan gedragsregel 15 lid 2 (voorkomen dat de in gedragsregel
15 lid 1 bedoelde situatie ontstaat en zich daarbij niet heeft teruggetrokken als
advocaat);
xiv. het zich niet welwillend gedragen naar collega advocaten;
xv. het op onrechtmatige wijze trachten van ontnemen van een privé-eigendom/aandeel.
2.3 Klager stelt dat verweerder niet integer en ontoelaatbaar handelt. Klager wordt
door verweerders handelen ten onrechte in een kwaad daglicht gesteld (negatieve framing
van zijn persoon). Er is sprake van het door verweerder bewust toebrengen van (onder
meer) ernstige financiële en materiële schade. Verweerder heeft er in de afgelopen
jaren alles aan gedaan om zaken te frustreren en informatie achter te houden.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Ontvankelijkheid klacht
4.1 Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de
voorzitter van de raad van discipline niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht
wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen
of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat
waarop de klacht betrekking heeft. Dit betekent dat de klacht, voor zover deze ziet
op gedragingen van verweerder voor 26 augustus 2019, niet-ontvankelijk is.
Inhoudelijk toetsingskader
4.2 Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om
de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn
cliënt goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid
als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij worden
beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad.
Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden
van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan
kennen. De ratio van deze beperking van bedoelde vrijheid van de advocaat is, dat
de rechter en de wederpartij door de onware feiten niet worden misleid. Daarbij moet
wel in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te
behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat
hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts
in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Daarnaast
mag een advocaat zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij van zijn
cliënt.
Klachtonderdeel a)
4.3 Klager verwijt verweerder dat hij onduidelijkheid heeft laten bestaan over
zijn rol als advocaat binnen de diverse vennootschappen. Klager stelt dat verweerder
de afgelopen jaren voor verschillende partijen heeft opgetreden en dat hij eerst jarenlang
strijd voerde tegen de eigenaar van B Beheer, terwijl hij nu plotseling de belangen
van klagers broer en zus behartigt.
4.4 De voorzitter stelt voorop dat een advocaat tegenover zijn cliënt en in zijn
contacten met derden ervoor zorg dient te dragen dat er geen misverstand kan bestaan
over de hoedanigheid waarin hij in een gegeven situatie optreedt.
4.5 De voorzitter overweegt dat verweerder, kennelijk sinds 2016, optreedt als
advocaat van B Beheer en de STAK. Dat over die hoedanigheid van verweerder bij klager
onduidelijkheid heeft kunnen bestaan, is niet aannemelijk. Verweerder heeft zich bij
brief van 2 juni 2017 namens Holding A. B Azn BV tot klager en zijn broer en zus als
certificaathouders gericht. Op 20 juli 2017 diende de certificaathouders bij de Ondernemingskamer
een verzoek in tegen de bestuurders van B Beheer en de dochtermaatschappijen. B Beheer
en de STAK dienden daarop een tegenverzoek in.
4.6 Hieruit blijkt al dat de belangen van de certificaathouders tegengesteld waren
geraakt aan die van (het bestuur van) B Beheer en de STAK. Verweerder met heeft zijn
brief van 2 juni 2017 niet de indruk gewekt een andere rol te hebben dan het bestuur
van de onderneming(en) binnen het gehele concern bij te staan in het toen dreigende
geschil met, aanvankelijk, drie certificaathouders. Binnen het concern van de gehele
groep ziet de voorzitten in het klachtdossier nergens een onderling tegenstrijdig
belang tussen de verschillende rechtspersonen. Behalve het conflict met de certificaathouders,
dat zich vervolgens verdiepte, is er geen sprake van een conflictueuze toestand en
is dus ook geen sprake van tegenstrijdig belang en rolvermenging van verweerder. Als
gevolg van het conflict op 31 oktober 2019 met toenmalig bestuurder A, hebben de broer
en zus een andere koers gekozen. De koers van de broer en zus liep toen parallel aan
die van het bestuur van de ondernemingen, namelijk het realiseren van de verkoop van
de onderneming. Om die reden is het niet onbegrijpelijk dat verweerder met de door
de broer en zus gekozen advocaat in een gezamenlijke procedure tegen klager kon optreden.
Van belang is en blijft dat verweerder niet zelf als advocaat van de broer en zus
(de andere twee certificaathouders) is gaan optreden.
4.7 Dat mr. J op enig moment heeft gereageerd op vragen en opmerkingen van klagers
advocaat, en niet verweerder, kan verweerder niet worden verweten en maakt niet dat
over verweerders rol onduidelijkheid bestaat.
4.8 Gelet op het voorgaande acht de voorzitter het verwijt over het laten bestaan
van onduidelijkheid over de rol van verweerder en over tegenstrijdige belangenbehartiging
kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.9 Het verwijt is dat verweerder informatie heeft verstrekt waarvan hij wist of
behoorde te weten dat die onjuist is. Klager verwijst daarbij een aantal concrete
kwesties.
4.10 Met betrekking tot de eerste door klager genoemde kwestie overweegt de voorzitter
dat duidelijk is dat in de dagvaarding een fout staat over de bespreking van 20 december
2021. Het blijft onduidelijk of en wanneer deze bespreking heeft plaatsgevonden. Of
verweerder dit ter zitting bij de voorzieningenrechter heeft gecorrigeerd, zoals hij
stelt, is niet na te gaan. Van klachtwaardig handelen van verweerder is echter geen
sprake, nu verweerder kennelijk is uitgegaan van de informatie van zijn cliënte die
hij niet voor onjuist heeft gehouden en waar hij ook geen (nader) onderzoek naar behoefde
te doen. Klager (en zijn advocaat) hebben dit in de procedure kunnen betwisten. Ook
in hoger beroep bestaat daartoe de mogelijkheid. Overigens is de voorzitter niet gebleken
dat de voorzieningenrechter enige consequentie heeft verbonden aan de vraag of de
gewraakte bespreking al dan niet heeft plaatsgevonden voorafgaand aan de vergadering
van 28 december 2021. Dit verwijt is daarom kennelijk ongegrond.
4.11 Met betrekking tot de overige door klager genoemde kwesties geldt dat verweerder
kennelijk is afgegaan op het feitenmateriaal van zijn cliënt. Hij mocht van de juistheid
daarvan uitgaan en hoefde gaan (nader) onderzoek daarnaar te doen. De gewraakte stellingen
zijn standpunten in een nog lopende procedure in hoger beroep. De standpunten zijn
niet evident onpleitbaar en kunnen door klager in de lopende procedure worden betwist.
Ook deze verwijten zijn daarom kennelijk ongegrond.
4.12 Verweerder heeft in zijn antwoord nog gesteld dat hij niet of nauwelijks bemoeienis
heeft gehad met het verkooptraject, maar dat de communicatie daarover de afgelopen
jaren via hem verliep. Volgens klager verdraait verweerder daarmee de waarheid. Voor
zover klager ook hierover klaagt, geldt dat het de voorzitter niet is gebleken dat
deze stelling van verweerder onjuist is. Dat verweerder kennelijk meermaals heeft
opgetreden als notulist, maakt zijn stelling niet onjuist. Ook dit verwijt acht de
voorzitter kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.13 De voorzitter acht dit verwijt onvoldoende concreet en feitelijk onderbouwd.
Het lijkt een overkoepelend verwijt, zonder nadere onderbouwing. Datzelfde geldt voor
klagers verwijten over financiële malversaties die binnen de ondernemingen zouden
hebben plaatsgehad. Zonder nadere onderbouwing en een concreet verband met gedragingen
van verweerder kan de klacht niet gegrond worden bevonden. Bij gebreke aan feitelijke
grondslag zal de voorzitter deze verwijten dan ook kennelijk ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel d)
4.14 Dit klachtonderdeel lijkt te zien op verweerders e-mail van 27 december 2021.
Deze e-mail betreft een reactie van mr. H op vragen van dhr. G die namens klager zijn
gesteld. Het is onduidelijk wie er eventueel in de cc van het bericht vermeld heeft
gestaan. Duidelijk is wel dat het initiatief voor verweerders e-mail niet bij verweerder
lag; het is een reactie op de vragen van dhr. G. Kennelijk heeft klager dhr. G (en
niet zijn advocaat) gevraagd om de betreffende vragen aan mr. H te stellen. Uit het
klachtdossier blijkt dat dhr. G en ook dhr. M zich in de discussie gemengd hebben
namens klager en niet klagers advocaat mr. K. De voorzitter acht deze rechtstreekse
e-mail van verweerder aan klager gelet op het voorgaande niet klachtwaardig. Voor
zover klager heeft bedoeld te klagen over een ander bericht van verweerder aan hem,
geldt dat hij dit onvoldoende heeft geconcretiseerd en onderbouwd. Dit klachtonderdeel
is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel e)
4.15 Klager stelt dat verweerder hem met zijn woordgebruik demoniseert. Voor zover
klager hierbij doelt op stellingen in verweerders pleitnota voor de zitting van 28
februari 2022 geldt dat deze, hoewel scherp van toon, niet als onnodig grievend zijn
aan te merken. Klager kan het als onaangenaam en grievend hebben ervaren, maar dat
maakt niet dat sprake is van onnodig grievend. Verweerder heeft het standpunt van
zijn cliënt verwoord en is daarbij naar het oordeel van de voorzitter binnen de ruimte
mate van vrijheid gebleven die hem toekomt als advocaat van de wederpartij.
4.16 Voor zover dit verwijt ziet op andere stellingen/uitlatingen van verweerder,
geldt dat klager dit onvoldoende heeft geconcretiseerd en onderbouwd. Uit het klachtdossier
is de voorzitter overigens niet gebleken van onnodig grievende of anderszins ontoelaatbare
uitlatingen van verweerder. Ook dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.
Tot slot
4.17 Klager maakt verweerder nog diverse andere verwijten (zoals weergegeven onder
2.2). Voor een deel van deze verwijten (vi, ix, x, xi, xii en xiii) geldt dat deze
hiervoor al zijn besproken en kennelijk ongegrond zijn verklaard. Voor de overige
verwijten geldt dat deze door klager op geen enkele manier zijn geconcretiseerd of
onderbouwd, nog daargelaten dat het bij sommige verwijten de vraag is of klager een
eigen belang heeft. De voorzitter verklaart al deze verwijten daarom kennelijk ongegrond.
4.18 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht voor het overige,
met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- de klacht, voor zover deze ziet op gedragingen voor 26 augustus 2019, niet-ontvankelijk
met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet;
- de klacht (in alle onderdelen) voor het overige kennelijk ongegrond, met toepassing
van artikel 46j Advocatenwet.
Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 april 2023.