ECLI:NL:TADRSGR:2023:100 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-803/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2023:100 |
---|---|
Datum uitspraak: | 17-04-2023 |
Datum publicatie: | 08-05-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-803/DH/RO |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht over belangenverstrengeling en onduidelijkheid hoedanigheid verweerder gegrond. Door verweerders handelwijze is de schijn van belangenverstrengeling ontstaan en hij is niet transparant en integer jegens klagers geweest. Klacht voor het overige niet-ontvankelijk bij gebrek aan belang. Berisping. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag Van 17 april 2023 in de zaak 22-803/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
gemachtigde: mr. L.P. Quist
over:
verweerder
gemachtigde: mr. B.J. Agteresch
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 30 juni 2021 heeft klager mede namens alle [B]-vennootschappen bij de deken
van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht
ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief van 23 juli 2021 heeft klager de klachten namens de [B]-vennootschappen
ingetrokken.
1.3 Op 7 oktober 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk A 2021/145 van
de deken ontvangen.
1.4 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 6 februari 2023. Daarbij
waren klager met zijn gemachtigde en verweerder met zijn gemachtigde aanwezig.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 50.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 [B Holding] is enig aandeelhouder van [B] Property B.V., [B] Operations B.V.
en [B] Equipment B.V.
2.3 Onder [B] Property B.V. en [B] Operations B.V. vallen de overige vennootschappen
van de [B]-groep.
2.4 Het bestuur van de [B]-groep rust – via de stichting Administratiekantoor [B]
(hierna Stak), dat enig aandeelhouder is van [B Holding] - bij klager en zijn broer
J. Zij zijn ieder van elke vennootschap bestuurder.
2.5 De broers zijn via hun respectieve holdings [R] B.V. en [G] B.V. statutair
directeur/bestuurder van [B Holding], gelijkwaardig certificaathouder (50-50%) en
gelijkwaardig bestuurder van de Stichting Administratiekantoor (Stak) van [B Holding],
waarvan hun vader – die op 28 maart 2021 is overleden - voorzitter was.
2.6 Verweerder is sinds 2013 de huisadvocaat van de diverse [B]-ondernemingen.
Hij verleende zijn diensten met name aan de grootste werkmaatschappij van de [B]-groep,
[B T B.V.]., van welke vennootschap klager en zijn broer ieder zelfstandig bevoegd
bestuurder waren/zijn. Het overgrote deel van de contacten van verweerder liepen via
de broer van klager.
2.7 In de jaren 2013 tot en met 2018 verslechterde de werkrelatie binnen de directie
van [B Holding] en de daaraan gelieerde werkmaatschappijen. Verweerder is daarmee
eind 2018 bekend geworden, toen hij door de door klager en zijn broer gezamenlijk
samengestelde Raad van Advies werd benaderd met de vraag of hij kon aangeven wie welke
bevoegdheden had.
2.8 Het tussen klager en zijn broer ontstane bestuursconflict heeft geleid tot
tal van discussies en procedures. In dit geschil is klager bijgestaan door [mr. Q]
en zijn broer door [mr. V]. Verweerder is in die kwesties door de broer van klager
regelmatig om zijn visie/mening gevraagd, onder meer over door [mr. V] opgestelde
concept-processtukken.
2.9 Verweerder bracht niet alle met zijn advisering gemoeide tijd in rekening bij
de [B]-groep. De tijd waarvan hij dacht dat klager daar moeite mee zou hebben omdat
die zag op kwesties die zich in feite tegen klager richtten, bracht hij in rekening
bij de holding van de broer van klager.
2.10 In februari 2020 is de broer van klager een procedure gestart bij de Ondernemingskamer.
Klager heeft verweer gevoerd. Uit dit verweer leidde verweerder af dat er bij klager
vragen waren gerezen over zijn bijstand. Om die reden heeft verweerder op 20 februari
2020 aan de deken advies gevraagd en de ontstane situatie ten aanzien van het bestuursconflict
anoniem aan hem voorgelegd. De deken heeft op basis daarvan aangegeven geen tuchtrechtelijk
probleem te zien maar wel benoemd dat er mogelijk een belangenconflict zou kunnen
ontstaan.
2.11 Bij vonnis van 16 december 2020 heeft de rechtbank Overijssel in een door
klager samen met zijn vader en de Stak tegen broer J. aangespannen procedure voor
recht verklaard dat klager samen met zijn vader en broer J. het rechtsgeldig statutaire
bestuur vormen van de Stak.
2.12 Nadat klager aan verweerder kenbaar had gemaakt geen vertrouwen meer in hem
te hebben, heeft verweerder zijn werkzaamheden voor de [B]-vennootschappen beëindigd.
2.13 Op 30 juni 2021 heeft klager onderhavige klacht ingediend.
2.14 Op 2 februari 2022 heeft een bemiddelingsgesprek bij de deken plaatsgevonden.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende:
a) verdraaien van de werkelijkheid (gedragsregel 8);
b) afhankelijk en partijdig handelen (gedragsregel 2);
c) schending van vertrouwelijkheid (gedragsregel 3) en
d) belangenverstrengeling (gedragsregel 15).
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Klachtonderdeel a)
5.1 De raad begrijpt dat het verdraaien van de werkelijkheid met name de betrokkenheid
van verweerder bij [B Holding] betreft. De raad is van oordeel dat klager bij dit
klachtonderdeel geen rechtstreeks en persoonlijk belang heeft zodat dit niet-ontvankelijk
zal worden verklaard. Ten overvloede merkt de raad op dat uit de zich in het dossier
bevindende stukken niet blijkt dat verweerder heeft getracht de werkelijkheid te verdraaien
en bewust of onbewust een feitelijk onjuist beeld heeft geschetst.
Klachtonderdeel b)
5.2 Ook ten aanzien van dit klachtonderdeel is de raad van oordeel dat een rechtstreeks
en persoonlijk belang van klager ontbreekt. De kernwaarden onafhankelijkheid en partijdigheid
(neergelegd in artikel 10a Advocatenwet) gelden immers in de relatie tussen de advocaat
en de client; vast staat dat verweerder de advocaat was van de [B]-vennootschappen
en niet van klager. Klager heeft weliswaar betrokkenheid bij die vennootschappen,
maar kan daarmee niet worden vereenzelvigd. Ook dit klachtonderdeel is derhalve niet-ontvankelijk.
Klachtonderdeel c)
5.3 Voor dit klachtonderdeel geldt hetzelfde als voor klachtonderdeel b). Verweerder
was als advocaat gehouden tot vertrouwelijkheid jegens zijn cliënte(n), zijnde de
[B]-vennootschappen, en niet jegens klager persoonlijk. Door een eventuele schending
van die vertrouwelijkheid zou klager derhalve niet rechtstreeks in zijn belang zijn
getroffen. Ook in zoverre is de klacht derhalve niet-ontvankelijk. Ten overvloede
overweegt de raad dat de zich in het dossier bevindende stukken overigens ook geen
aanknopingspunten bieden voor de gestelde schending van de vertrouwelijkheid.
Klachtonderdeel d)
5.4 Het vierde en laatste klachtonderdeel is naar het oordeel van de raad wél ontvankelijk.
Klager was immers in een conflict verwikkeld geraakt met zijn broer J., waarbij zij
beiden werden bijgestaan door een eigen advocaat (niet zijnde verweerder) terwijl
vast staat dat verweerder daarbij betrokken is geweest door op verzoek van de advocaat
van broer J. diens (proces)stukken “mee te lezen” en daarover te adviseren.
5.5 Naar het oordeel van de raad is het klachtonderdeel gegrond. Op grond van gedragsregel
15 is het een advocaat niet toegestaan om tegelijkertijd voor meer dan één partij
op te treden in een zaak waarin deze een tegengesteld belang hebben. Verweerder betwist
gemotiveerd dat hij dat heeft gedaan en stelt steeds uitsluitend de belangen van de
[B]-vennootschappen voor ogen te hebben gehad. De raad kan niet uitsluiten dat dat
inderdaad het geval is maar dat neemt niet weg dat naar het oordeel van de raad door
de handelwijze van verweerder de schijn van belangenverstrengeling is ontstaan terwijl
hij dat had kunnen en moeten voorkomen.
5.6 Artikel 9 lid 1 Advocatenwet verplicht een advocaat bovendien helder te zijn
over de hoedanigheid waarin hij optreedt. Dat heeft verweerder naar het oordeel van
de raad niet steeds gedaan. Hij heeft naar buiten toe namelijk de suggestie gewekt
dat hij al zijn werkzaamheden voor [B] verrichtte terwijl hij, toen de beide bestuurders
in een conflict verwikkeld waren, op bepaalde momenten in feite slechts één van hen
– broer J. - adviseerde en dat voor de andere bestuurder – klager - verhulde door
deze werkzaamheden aan de vennootschap van broer J. te factureren en zijn overige
werkzaamheden aan [B]. Op die manier heeft hij bepaalde werkzaamheden bewust buiten
het zicht van klager gehouden en hem in de veronderstelling gelaten dat hij alleen
aan [B] factureerde (en werkte). Door aldus te handelen heeft verweerder naar het
oordeel van de raad niet transparant en integer jegens klager gehandeld en bij hem
redelijkerwijs twijfels doen rijzen over de vraag wiens belangen hij nu diende.
6 MAATREGEL
6.1 Alles overziend acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden.
Daarbij is rekening gehouden met de ernst van de tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging
en het tuchtrechtelijk verleden van verweerder alsmede met het feit dat ter zitting
is gebleken dat verweerder de laakbaarheid van zijn handelen jegens klager niet lijkt
in te zien. Hij heeft zich in februari 2020 weliswaar voor advies tot de deken gewend,
maar heeft ondanks diens uitdrukkelijke waarschuwing voor het risico van een mogelijke
schending van gedragsregel 15 te weinig oog gehad voor de gevolgen van zijn handelen
en de positie van klager.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op
grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van
€ 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden. klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer
schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat
deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. klager geeft binnen
twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder
door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b
en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen a), b);
- verklaart klachtonderdeel d) gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.4.
Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. A.B. Baumgarten, T. Hordijk, G. Sarier en F.G.L. van Ardenne, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 april 2023.