ECLI:NL:TADRSGR:2023:1 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-865/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2023:1 |
---|---|
Datum uitspraak: | 04-01-2023 |
Datum publicatie: | 04-01-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-865/DH/RO |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat in alle onderdelen kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 4 januari 2023 in de zaak 22-865/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigde: [dhr. M]
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 27 oktober 2021 met kenmerk R 2022/79 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 42.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Bij beschikking van 16 juni 2016 heeft de kantonrechter bewind ingesteld over
de goederen die klaagster toebehoren of zullen toebehoren. Dit als gevolg van klaagsters
lichamelijke en/of geestelijke toestand.
1.2 In mei 2021 heeft klaagster een verzoek tot opheffing van het bewind ingediend.
Dit verzoek is bij beschikking van 1 juni 2021 afgewezen.
1.3 Verweerder heeft, namens klaagster, op 19 augustus 2021 hoger beroep ingesteld
tegen de afwijzende beschikking. Het beroepschrift maakt onderdeel uit van het dossier.
1.4 Op 13 oktober 2021 heeft verweerder in een e-mail aan de bewindvoerder en een
woningcorporatie onder meer het volgende geschreven:
“Ik deel u mede dat [gemachtigde] zich al enige tijd inzet om als man deze huizes
ook financieel voor zijn vrouw [klaagster] de zaken te regelen, doch in ieder geval
samen. Zodoende hebben cliënten thans moeite met het bewind omdat dit onderdeel dan
volledig uit handen gegeven wordt. Mijn vraag aan jullie is of het zodoende mogelijk
is als de bewindvoerder de huursommen overmaakt naar [gemachtigde] en hij de huursom
dan vervolgens stort bij [woningcorporatie]. Heden is dit ook al maanden probleemloos
verlopen.”
1.5 Bij e-mail van 22 december 2021 heeft verweerder aan klaagster en haar gemachtigde
onder meer geschreven:
“In de zaak tegen de SVB omdat u te laat in bezwaar zou zijn gegaan omdat naar uw
zeggen de bewindvoerder het besluit te laat aan u had doen toekomen, heb ik namens
u een beroepschrift ingediend zodat de rechtbank daar een oordeel over kan vellen.
In deze zaak bent u een griffierecht van € 48,- en een eigen bijdrage van € 152,-
verschuldigd. Bijgaand treft u de factuur daarvan aan.”
1.6 Bij brief van 18 februari 2022 heeft verweerder, namens klaagster, een verzoek
tot herziening gedaan aan de SVB. Verweerder heeft een kopie van het verzoek diezelfde
dag aan klaagster gezonden.
1.7 Bij e-mail van 3 april 2022 heeft verweerder aan klaagster verzocht enkele
stukken aan hem te doen toekomen ter onderbouwing van het hoger beroepschrift, waarbij
verweerder schrijft dat hij hier al meermaals om heeft verzocht, maar deze stukken
nog steeds niet heeft ontvangen.
1.8 Klaagster heeft diezelfde dag gereageerd en onder meer geschreven:
“U heeft niks gevraagd u zou met mijn man afspreken om de stukken in te leveren bij
het gerechtshof (…) nu 2 dagen voor de zitting gaat u om de stukken vragen om met
me man 4 april af te spreken mijn man heeft reeds naar het gerechtshof gebeld daar
werd tegen hem vertelt dat [verweerder] te laat is om de stukken in te dienen omdat
u met veiligthuis werkt (…) ik verdenk u van monitoren voor veiligthuis”
1.9 Op 4 april 2022 heeft verweerder gereageerd en onder meer geschreven:
“Na goed overleg tussen uw man [gemachtigde] en u, is van aanvang af aan afgesproken
dat uw man [gemachtigde] tevens uw contactpersoon is en tevens op de hoogte mag worden
gehouden van de inhoud van uw zaak. (…)
Indien ik deze informatie vandaag indien zal het gerechtshof – mede gelet op de omstandigheid
dat dit dus geen nieuwe grieven zijn, maar een onderbouwing van hetgeen al aangekaart
is (…), er wel acht op slaan. Indien u weigerachtig blijft deze stukken aan mij te
overhandigen kan ik ze dus niet indienen. In dat geval adviseer ik u vriendelijk de
informatie waarom ik meermaals verzocht heb (…) woensdag 6 april a.s. mee te nemen
naar de zitting zodat we dat aan het gerechtshof eventueel kunnen voorhouden.”
1.10 Op 6 april 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij waren
klaagster, haar gemachtigde en verweerder aanwezig.
1.11 Op 7 april 2022 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
1.12 Bij beschikking van 18 mei 2022 heeft het gerechtshof het hoger beroep ongegrond
verklaard. Bij e-mail van 24 mei 2022 heeft verweerder de beslissing aan klaagster
gezonden.
1.13 Bij e-mail van 21 juni 2022 heeft verweerder klaagster een (afwijzende) beslissing
van de SVB met betrekking tot het verzoek tot herziening gestuurd, waarbij hij schrijft
dat tot 6 juli 2022 bezwaar kan waren aangetekend.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder wilde klaagster in eerste instantie alleen betalend bijstaan. Met
een peiljaarverlegging kon het opeens wel. Daarna was het kwaad al geschied en kon
klaagster niet meer vrijwillig het bewind uit gaan terwijl zij wel vrijwillig het
bewind in was gegaan.
b) Verweerder heeft de stukken die nodig waren voor het hoger beroep niet ingediend
bij het gerechtshof.
c) Verweerder heeft zelf formulieren ingevuld en ondertekend, terwijl klaagster
en/of haar gemachtigde niet wisten wat verweerder invulde. Dit is valsheid in geschrifte.
d) Verweerder monitort voor Veilig Thuis. Hij wilde ineens, en ook gelijk elke
week, bij klaagster over de vloer komen, terwijl hij dat voorheen nooit deed.
e) Verweerder heeft klaagster niet of onvoldoende geholpen bij de kwestie rondom
de huur van een aangepaste woning.
2.2 De gemachtigde van klaagster stelt dat hij telefonisch contact heeft gehad
met verweerder en dat hij verweerders vrouw hem op de achtergrond hoorde uitschelden
voor koelie.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Hij stelt dat hij geen bemoeienis
heeft gehad met de kwestie in eerste aanleg. Verweerder is benaderd voor het hoger
beroep. Hij heeft uitleg gegeven dat daarvoor verplichte procesvertegenwoordiging
geldt. Na het aanvragen van een peiljaarverlegging is de benodigde toevoeging toegewezen
met de laagste eigen bijdrage. Verweerder stelt dat hij een hoger beroepschrift en
het volledige dossier uit de eerste aanleg heeft ingediend. Verweerder stelt dat hij
uitsluitend bij klaagster thuis is geweest vanwege de omstandigheid dat klaagster
speciaal vervoer nodig heeft om verplaatst te worden.
3.2 De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 De klacht ziet op de kwaliteit van dienstverlening van verweerder. De voorzitter
neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in
artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening
te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter
rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop
hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de
zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot
de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan
zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer
in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat
zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele
standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid
die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
Klachtonderdeel a)
4.2 De voorzitter overweegt dat verweerder kennelijk niet betrokken is geweest
bij het verzoek tot opheffing van het bewind in eerste aanleg. Voor verweerders bijstand
in hoger beroep is na peiljaarverlegging een toevoeging toegekend. Dat verweerder
daarbij onbetamelijk gehandeld heeft, is de voorzitter op grond van het klachtdossier
niet gebleken. Dat klaagster niet meer vrijwillig het bewind uit kon, terwijl zij
wel vrijwillig het bewind was ingegaan, kan niet aan verweerder verweten worden. Dit
klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.3 Klaagster stelt dat verweerder de stukken die nodig waren voor het hoger beroep
niet heeft ingediend bij het gerechtshof. Welke stukken klaagster precies bedoelt,
is de voorzitter niet duidelijk. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat hij enkele
gronden met bewijsstukken wilde onderbouwen, maar dat hij deze stukken niet van klaagster
ontving. Verweerder stelt dat klaagster deze bewijsstukken heeft mee genomen naar
de mondelinge behandeling, waardoor het gerechtshof er alsnog kennis van heeft kunnen
nemen. Nu niet blijkt welke stukken verweerder (nog meer) had moeten indienen, is
dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.4 Klaagster stelt dat verweerder zelf formulieren heeft ingevuld en/of ondertekend,
terwijl het voor haar en/of haar gemachtigde niet duidelijk was wat verweerder invulde.
Klaagster heeft deze stelling niet geconcretiseerd of onderbouwd. Verweerder heeft
betwist in dezen iets verwijtbaars te hebben gedaan. Bij gebreke van onderbouwing
kan de voorzitter de juistheid van deze stelling niet vaststellen. Van onbetamelijk
handelen van verweerder is niet gebleken. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk
ongegrond.
Klachtonderdeel d)
4.5 Klaagster verwijt verweerder dat hij zou monitoren voor Veilig Thuis. Klaagster
laat na deze stelling te onderbouwen. Dat verweerder elke week langs wilde komen,
zoals klaagster aanvoert, is daarvoor onvoldoende. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk
ongegrond.
Klachtonderdeel e)
4.6 Klaagster en haar gemachtigde kregen een nieuwe (aangepaste) woning aangeboden,
maar wilden de huur zelf betalen. De bewindvoerder wilde dit echter zelf rechtstreeks
aan de woningcorporatie betalen. Verweerder heeft namens klaagster nogmaals het verzoek
gedaan de huur te mogen betalen, maar dit mocht niet baten. Van niet of onvoldoende
hulp van verweerder in deze kwestie is geen sprake. Het is de voorzitter niet duidelijk
wat verweerder op dit punt nog meer had moeten doen. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk
ongegrond.
Tot slot
4.7 De voorzitter bemerkt een sterkt wantrouwen van klaagster en/of haar gemachtigde
richting verweerder. Kennelijk vanuit dit gevoel meent klaagster dat zij niet goed
is bijgestaan door verweerder. Klaagster kan dit gevoel echter niet onderbouwen. Het
komt de voorzitter op grond van het klachtdossier voor dat verweerder juist zijn best
heeft gedaan voor klaagster.
4.8 Voor zover klaagster stelt dat verweerder, naast de verleende toevoeging, €
500,- aan contant geld zou hebben ontvangen, geldt dat verweerder dit betwist en het
klachtdossier daarvoor geen enkele aanwijzing bevat. Dit verwijt is daarmee kennelijk
ongegrond. Waar klaagster het over een factuur van € 200,- heeft, doelt zij kennelijk
op de (terechte) factuur van verweerder van 22 december 2021.
4.9 Voor zover de klacht ook ziet op het door verweerders vrouw uitschelden van
de gemachtigde, geldt dat de juistheid van dit verwijt niet is gebleken, nog los van
de vraag of dit verweerder aan te rekenen zou zijn.
4.10 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 46j Advocatenwet, daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door
mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2023.