ECLI:NL:TADRSGR:2022:94 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-123/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2022:94 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-06-2022 |
Datum publicatie: | 22-06-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-123/DH/DH |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht over eigen advocaat. Verweerster heeft een belangrijke afspraak niet schriftelijk vastgesteld en is daarmee niet zorgvuldig geweest. De raad is echter van oordeel dat deze onzorgvuldigheid van onvoldoende gewicht is om verweerster daarvan ook een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Klacht ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 20 juni 2022 in de zaak 22-123/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 8 maart 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 10 februari 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K047 2021 ia/cw
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 9 mei 2022. Daarbij was
verweerster aanwezig. Klager was, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7 (inhoudelijk) en 1 tot en met
6 (procedureel).
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Aan klager is per 24 juli 2017 een uitkering op grond van de Participatiewet
(PW) toegekend.
2.3 Bij besluit van 10 juli 2019 van de gemeente Z. is aan klager per 1 mei 2019
een maatregel opgelegd, inhoudende een verlaging van de uitkering met 100% voor de
duur van twee maanden.
2.4 Op 17 juli 2019 heeft klager zich tot verweerster gewend.
2.5 Op 24 juli 2019 heeft verweerster bezwaar gemaakt tegen het besluit van de
gemeente Z. van 10 juli 2019. Zij heeft dat bezwaar bij brief van 8 augustus 2019
aangevuld.
2.6 Op 6 september 2019 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
2.7 Bij besluit van 4 februari 2020 heeft de gemeente Z. het bezwaar ongegrond
verklaard.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.
a) Klager verwijt verweerster dat zij hem niet tijdig heeft geïnformeerd over de inhoud
van het besluit van 4 februari 2020, waardoor zij klager de kans heeft ontnomen tijdig
een beroepschrift tegen dat besluit in te dienen bij de Rechtbank Den Haag.
b) Klager verwijt verweerster ook dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het bewust
verdraaien van de waarheid en het plegen van valsheid in geschriften.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De raad neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien
het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit
van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling
geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met
betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat
bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat
heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar
hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen
die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden
gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen
de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt
een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende
advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline
5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep
wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk
vastgelegde professionele standaarden. Het hof toetst daarom of verweerster heeft
gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende
advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).
5.2 Conform gedragsregel 16 lid 1 dient de advocaat zijn cliënt op de hoogte te
brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand,
onzekerheid of geschil dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk
aan zijn cliënt te bevestigen.
Klachtonderdeel a)
5.3 Klager stelt dat hij in 2020 helemaal niets van verweerster heeft vernomen
en daarom uiteindelijk op 1 december 2020 telefonisch contact met haar heeft gezocht
om te informeren naar de stand van zaken. Klager is er al die tijd vanuit gegaan dat
verweerster zijn belangen zou behartigen door ‘automatisch’ voor hem in hoger beroep
te gaan. Dat bleek niet het geval te zijn geweest.
5.4 Verweerster stelt voorop dat zij het besluit van 6 februari 2020 aan klager
heeft gestuurd en dat zij op 12 februari 2020 met klager telefonisch overleg heeft
gehad over dat besluit. Tijdens dat gesprek heeft verweerster aan klager kenbaar gemaakt
dat zij een beroep niet kansrijk inschatte, maar dat de keuze aan klager was. Klager
zou er volgens verweerster over nadenken en haar laten weten als hij in beroep zou
willen gaan. Verweerster heeft vervolgens niets meer van klager gehoord (tot aan 1
december 2020).
5.5 De raad overweegt als volgt. Bij de stukken bevindt zich een brief van verweerster
aan klager van 6 februari 2020 waarin zij hem heeft medegedeeld dat de gemeente het
bezwaar niet gegrond heeft verklaard. Van die brief maakt het besluit van de gemeente
van 6 februari 2020 als bijlage deel uit. De raad acht het aannemelijk dat verweerster
die brief aan klager heeft gezonden, gelet ook op de vermelding daarvan op de door
verweerster overgelegde urenregistratie. Of deze brief klager ook heeft bereikt, kan
de raad echter niet vaststellen.
5.6 Vast staat in ieder geval dat klager en verweerster op 1 december 2020 telefonisch
contact met elkaar hebben gehad. Ter zitting heeft verweerster een toelichting gegeven
op dat gesprek. Volgens verweerster is tijdens dat gesprek ter sprake gekomen hetgeen
verweerder en klager op 12 februari 2020 met elkaar hebben besproken, waarop klager
heeft aangegeven dat hij wist dat het bezwaar was afgewezen en dat een hoger beroep
weinig kansrijk zou zijn, maar dat hij wel in de veronderstelling verkeerde dat verweerster
automatisch hoger beroep voor hem zou instellen. Klager heeft deze toelichting van
verweerster niet weersproken. De stelling van klager dat verweerster hem niet tijdig
in kennis heeft gesteld van het besluit van de gemeente van 6 februari 2020 kan gelet
hierop geen stand houden.
5.7 Naar het oordeel van de raad gaat het er in de kern om welke afspraken verweerster
en klager op 12 februari 2020 met elkaar hebben gemaakt over het wel of niet instellen
van hoger beroep. De raad rekent het tot de verantwoordelijkheid van verweerster om
dergelijke belangrijke afspraken schriftelijk aan klager te bevestigen, juist ter
voorkoming van een misverstand. Vast is komen te staan dat verweerster dat niet heeft
gedaan. Verweerster is daarin in zoverre niet zorgvuldig geweest. De raad is echter
van oordeel dat deze onzorgvuldigheid van onvoldoende gewicht is om verweerster daarvan
ook een tuchtrechtelijk verwijt te maken. De raad overweegt daartoe dat verweerster
ter zitting heeft onderkend dat zij de gemaakte afspraken over het wel of niet instellen
van hoger beroep schriftelijk aan klager had moeten bevestigen. Verweerster heeft
aangegeven dat dat normaal gesproken ook haar werkwijze is. Verweerster was ook in
de veronderstelling dat zij dat in de zaak van klager had gedaan. Maar toen klager
op 1 december 2020 contact met haar opnam, kwam zij er achter dat zij vergeten was
de desbetreffende e-mail aan klager - die al in concept gereed stond - te verzenden.
De raad neemt voorts nog in aanmerking dat klager zelf pas tien maanden later aan
de bel heeft getrokken, zodat verweerster al die tijd geen argwaan heeft gehad dat
er iets in de communicatie met klager niet goed was gegaan. Verweerster heeft een
blanco tuchtrechtelijk verleden. De raad heeft niet kunnen vaststellen dat klager
aantoonbaar schade heeft geleden, als gevolg van het uitblijven van een hoger beroep.
5.8 Het voorgaande betekent dat klachtonderdeel a) ongegrond wordt verklaard.
Klachtonderdeel b)
5.9 De raad is van oordeel dat klager zijn stelling dat verweerster zich schuldig
heeft gemaakt aan het verdraaien van de waarheid of het plegen van valsheid in geschriften,
volstrekt onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd, zodat de raad daar aan voorbij gaat.
Klachtonderdeel b) wordt eveneens ongegrond verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. M.A.M. Wagemakers en M. Laning, leden, bijgestaan door mr. A. Wijtzes als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 juni 2022.