ECLI:NL:TADRSGR:2022:91 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-265/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2022:91 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-06-2022 |
Datum publicatie: | 15-06-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-265/DH/DH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de eigen advocaat over het inzetten van een juridisch medewerker kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 15 juni 2022 in de zaak 22-265/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 30 maart 2022 met kenmerk K145 2021 ia/jh en van de op de inventarislijsten genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) 1 tot en met 6 (procedureel).
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager drijft een onderneming en maakt daarbij gebruik van een geleasede bestelbus.
Deze bus is gestolen en klager heeft daarom een beroep gedaan op zijn verzekeraar.
De verzekeraar heeft geweigerd dekking te verlenen op de grond dat de bus niet was
uitgerust met een adequaat alarmsysteem. In verband met het geschil hierover heeft
klager (het kantoor van) verweerder om bijstand gevraagd.
1.2 Bij brief van 15 februari 2021, waarop verweerder als advocaat staat vermeld
en de heer M als contactpersoon en paralegal, is de opdracht bevestigd. In de brief
is een uurtarief van € 125,- exclusief btw en kosten genoemd.
1.3 Een brief van 25 februari 2021 aan de verzekeraar is ondertekend door de heer
M. Bovenaan de brief staat verweerder genoemd als advocaat en de heer M als contactpersoon
en paralegal. In de brief wordt gemotiveerd uiteengezet dat klager zich op het standpunt
stelt dat de verzekeraar gehouden is om dekking te verlenen.
1.4 Op 1 maart 2021 heeft (het kantoor van) verweerder klager een gespecificeerde
factuur gestuurd van € 1.111,69.
1.5 Op 23 maart 2021 heeft de verzekeraar afwijzend gereageerd op de brief van
25 februari 2021.
1.6 Een brief van 25 maart 2021 aan klager is ondertekend door de heer M. Bovenaan
de brief staat verweerder genoemd als advocaat en de heer M als contactpersoon en
paralegal. Uit de brief blijkt dat de verzekeraar heeft gereageerd op de brief van
25 februari 2021. De brief bevat een toelichting op het standpunt van de verzekeraar
en een advies over het verdere vervolg van de zaak.
1.7 Op 1 april 2021 heeft (het kantoor van) verweerder klager een gespecificeerde
factuur gestuurd van € 492,32.
1.8 Op 12 april 2021 heeft de heer M de tussenpersoon die heeft bemiddeld tussen
klager en de verzekeraar bij het tot stand komen van de verzekeringsovereenkomst aangeschreven.
1.9 Op 1 mei 2021 heeft (het kantoor van) verweerder klager een gespecificeerde
factuur gestuurd van € 428,80. De factuur bevat ook een herinnering voor de nog onbetaalde
facturen van 1 maart 2021 en 1 april 2021.
1.10 In een brief van 12 mei 2021 heeft de afdeling boekhouding van het kantoor
van verweerder (met de heer M als contactpersoon) het volgende aan klager geschreven:
“Naar aanleiding van ons telefonisch contact bericht ik u dat u in totaal zes betalingsherinneringen
van ons kantoor heeft gehad en wel op 21 maart, 30 maart, 14 april, 19 april, 30 april
en 11 mei jl. Naar aanleiding daarvan zal ons kantoor haar werkzaamheden beëindigen
en uw vordering van in totaal € 2032,81 overdragen aan (…) Gerechtsdeurwaarders. Naast
het voorschot van € 500,- heeft u namelijk geen enkele nota voldaan.
Alvorens daartoe over te gaan bent u gebeld en voor de laatste maal in de gelegenheid
gesteld om alsnog voor betaling zorg te dragen. U heeft echter aangegeven dat u niet
betaalt omdat de heer M(…) niet voor u heeft gewerkt en niets heeft gedaan. (…)”
1.11 Klager heeft op of omstreeks 17 mei 2021 telefonisch contact gezocht met verweerder
en/of de heer M. De heer M heeft bij e-mail van 17 mei 2021 gereageerd.
1.12 Bij e-mail van 18 mei 2021 heeft de heer M de brief van 12 april 2021 nog
eens onder de aandacht gebracht van de tussenpersoon. Op 28 mei 2021 heeft de heer
M de tussenpersoon nog eens aangeschreven. Hij laat weten dat hij geen reactie op
zijn berichten van 12 april 2021 en 18 mei 2021 heeft ontvangen en dat hij daarnaast
tevergeefs telefonisch contact heeft gezocht.
1.13 Op 4 juni 2021 heeft de heer M aan klager geschreven dat hij nog altijd geen
reactie van de tussenpersoon heeft ontvangen en dat hij nog een laatste herinnering
zal sturen. Onder de naam van de heer M staat “juridisch medewerker/paralegal”. Klager
heeft dezelfde dag gereageerd en geschreven dat hij instemt met het versturen van
een laatste herinnering, waarna hij de zaak aan de rechter wenst voor te leggen.
1.14 Bij e-mail van 16 juni 2021 aan klager heeft de heer M laten weten dat het
voeren van een procedure waarschijnlijk onvermijdelijk is omdat ook de tussenpersoon
geen aansprakelijkheid erkent. De heer M heeft klager in het bericht geïnformeerd
over de kosten van een procedure.
1.15 Klager heeft op 25 juni 2021 gereageerd en kenbaar gemaakt dat hij wenst dat
een procedure wordt gestart. Bij e-mail van 6 juli 2021 heeft klager aan het kantoor
van verweerder laten weten dat hij maandelijks € 200,- kan voldoen en dat het zijn
wens is om een procedure te starten.
1.16 Op 7 juli 2021 heeft de secretaresse van verweerder het volgende aan klager
geschreven:
“In response to your email below, I would like to inform you that our office and I
are sorry to read that your organization is not doing well financially. Unfortunately,
our office has also suffered from the corona situation.
That said, unfortunately, I must conclude that in addition to the advance on the work
(the assurance/warranty) from February 2021 you have paid only an amount of € 200,-
once. The outstanding amount, excluding the default interest (late payment interest),
shall still be € 1.832,81. With a payment agreement of € 200,- and your request to
continue the work, cannot possibly be accepted.
Since you have been given the opportunity to make payments for a long time, I propose
the outstanding amount of € 1.832,81, once without paying the default interest, to
be paid in four monthly instalments (three times € 500,- and a final instalment of
€ 332,81). Once your total payment arrear has been cleared, new agreements can be
made for a possible follow-up to your file. (…)”
1.17 Op 20 juli 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft klager maanden aan het lijntje gehouden, omdat klager niet
wist dat de heer M geen advocaat was.
b) Klager heeft ten onrechte een bedrag van € 700,- betaald, terwijl verweerder
geen werk voor hem heeft verricht. Klager zou het betaalde graag terug ontvangen.
2.2 De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna,
voor zover van belang, besproken.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Klachtonderdeel a)
4.1 Volgens klager heeft hij verweerder nooit gezien of gesproken. Hij heeft alleen
contact gehad met de heer M.
4.2 Verweerder heeft aangevoerd dat tijdens de eerste bespreking op 8 februari
2021 is afgesproken dat de heer M de werkzaamheden zou verrichten onder supervisie
van verweerder en dat het lagere uurtarief van de heer M in rekening zou worden gebracht.
Volgens verweerder heeft de heer M zich niet voorgedaan als advocaat en was voor klager
ook duidelijk dat de heer M geen advocaat was.
4.3 De voorzitter stelt voorop dat een advocaat medewerkers die geen advocaat zijn
zelfstandig zaken mag laten behandelen, op voorwaarde dat deze medewerkers daartoe
voldoende bekwaam zijn en dat de opdracht aan deze medewerker afgebakend is. De advocaat
blijft tegenover de cliënt verantwoordelijk voor de uitvoering van de opdracht. Dit
alles betekent dat het verweerder vrijstond om de heer M de werkzaamheden in de zaak
van klager uit te voeren.
4.4 De voorzitter kan niet vaststellen wat er tijdens de eerste bespreking is gezegd
over de functie van de heer M; de verklaringen van partijen daarover lopen uiteen.
De voorzitter kan wel vaststellen dat de heer M in de opdrachtbevestiging is vermeld
als contactpersoon en paralegal. De heer M heeft vervolgens gecorrespondeerd met klager,
de verzekeraar en de tussenpersoon. In de berichten is telkens als zijn functie “juridisch
medewerker/paralegal” vermeld. De voorzitter stelt op grond hiervan vast dat de heer
M geen misverstand heeft laten ontstaan over zijn functie en dat het voor klager duidelijk
moet zijn geweest dat hij geen advocaat was. Van onbetamelijk handelen van verweerder
jegens klager is gelet op dit alles geen sprake en klachtonderdeel a is kennelijk
ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.5 De voorzitter stelt op grond van de hiervoor weergegeven feiten vast dat de
heer M werkzaamheden heeft verricht. De heer M heeft klager volgens de onweersproken
stelling van verweerder geholpen door met de leasemaatschappij een betalingsregeling
te treffen. Daarnaast heeft de heer M gecorrespondeerd met de verzekeraar en de tussenpersoon.
Hij heeft ook met klager gecorrespondeerd over de stand van zaken en hem geïnformeerd
over de kosten van een eventueel in te stellen procedure. De werkzaamheden zijn periodiek
gefactureerd. De voorzitter heeft geen grond om aan te nemen dat verweerder excessief
voor de werkzaamheden van de heer M heeft gedeclareerd. De voorzitter heeft evenmin
grond om aan te nemen dat klager het betaalde bedrag ten onrechte heeft voldaan. Klachtonderdeel
b is daarom ook kennelijk ongegrond.
Slotsom
4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 46j van de Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet,
kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr.
A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2022.