ECLI:NL:TADRSGR:2022:89 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-1045/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2022:89
Datum uitspraak: 13-06-2022
Datum publicatie: 15-06-2022
Zaaknummer(s): 21-1045/DH/DH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Wat nooit geoorloofd is
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht tegen de advocaat van de wederpartij ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 13 juni 2022 in de zaak 21-1045/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

Klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 30 juni 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2    Op 30 december 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 148 2020 ia/jh van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 2 mei 2022. Daarbij waren klager en verweerder niet aanwezig. 
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 5 (procedureel).

2    FEITEN 
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Klager is in 2005 in dienst getreden bij het kantoor van mr. G. 
2.3    Tussen klager en mr. G is in 2018 een geschil ontstaan over opbouw en uitbetaling van niet genoten vakantiedagen. 
2.4    Op 26 februari 2020 heeft klager mr. G gedagvaard. Strekking van de vordering is dat wordt vastgesteld dat klager aanspraak kan maken op 256,5 vakantiedagen. 
2.5    Op 6 mei 2020 heeft verweerder, namens mr. G, een conclusie van antwoord ingediend. In de conclusie staat onder meer het volgende:
“(…) 5. De navolgende feiten en omstandigheden zijn van belang voor een goed begrip van de zaak. (...)
[Klager] koos ervoor heel goedkoop, maar slecht te wonen 
7. [Klager] had, voor zover mr. G(…) bekend, vrijwel geen sociale contacten. Hij woonde tot februari 2019 met een salaris van € 6.300,- bruto per maand en een 13e maand in een sociale huurwoning van circa € 300,- per maand, in welke woning hij geen gordijnen had en deels geen vloerbedekking, zo vertelde hij. In de gehorige woning had [klager] last van de buren. De woning vervuilde naar zeggen van [klager] langzamerhand, maar [klager] kon er niet toe komen een schoonmaakhulp te nemen. 
[Klager] gaf geen geld uit aan eten; mr. G(…) heeft hem meer dan tien jaar meegenomen om te dineren
8. [Klager] at naar eigen zeggen vrijwel iedere avond stoofpeertjes en broccoli omdat hij alleen daarvan wist hoe hij dat moest klaarmaken. (…) 
[Klager] verkreeg via mr. G(…) een rijbewijs en auto
9. [Klager] woonde in B(…) en kwam dagelijks met het openbaar vervoer naar kantoor. Hij had geen rijbewijs. Na lang aandringen van mr. G(…) heeft [klager] rijles genomen bij een cliënt van mr. G(…). Het betreft de cliënt waar [klager] als advocaat later de zaak over de vakantiedagen voor heeft gedaan. Uiteindelijk haalde [klager] zijn rijbewijs. [Klager] bleek echter niet in staat om een auto te kopen. Het heeft geruime tijd geduurd. [Klager] zocht het internet af. Op initiatief van mr. G(…) nam [klager] enkele weken vrij om garages te bezoeken. Telkens belde of mailde [klager] mr. G(…) wat hij nu moest doen als hij een auto had gevonden. Het was duidelijk dat [klager] zelf niet tot een aankoop zou komen. Mr. G(…) heeft toen contact opgenomen met de erfgenamen van een cliënt. Zij hadden in de nalatenschap een Jaguar. Mr. G(…) is met [klager] naar de Jaguar gaan kijken en heeft de beslissing genomen om deze auto - voor een vriendenprijs - te kopen. De auto werd verzekerd bij een cliënt van kantoor en in onderhoud gegeven bij een garage, waar mr. G(…) een relatie mee had. (…)
25.(…) Vervolgens ontketende [klager] op kantoor een soort kantoorguerrilla. [Klager] riep mr. D(…) in haar kamer ter verantwoording. Het is niet zo’n grote kamer. Mr. D(…) zat aan haar bureau en [klager] stond ervoor in opgewonden toestand. Mr. D(…) had al het idee dat [klager] het gesprek opnam. Dat bleek ook inderdaad te kloppen. [Klager] had de opnamefunctie van zijn mobiele telefoon aangezet. Volgens [klager] had mr. D(…) gelogen en moest zij op staande voet ontslagen worden. (…) 
26. (…) [Klager] sloot zich al jaren op in zijn kamer om daar enorme hoeveelheden tijd aan dossiers te besteden. Tijd die heel moeilijk in rekening kon worden gebracht. [Klager] wilde geen inzicht geven in zijn tijdbesteding. Hij weigerde daarover ieder overleg. De reactie van [klager] bestaat er sinds 2006 uit dat hij alles ontkent en dan vervolgens een tegenverwijt maakt. Om mr. G(…) de mond te snoeren begon [klager] aanspraak te maken op onmiddellijke uitbetaling van de vakantiedagen. Als er aan [klager] ook maar ook iets werd gevraagd, kwam hij terug met de vakantiedagen. Hij reageerde nergens meer op. De vakantiedagen moesten ineens tijdens het dienstverband worden uitbetaald. [Klager] kreeg door dat hij kon schelden. Vloeken en tieren, wat hij ook maar wilde, om het vervolgens later glashard te ontkennen. (…)
28. (…) De kasten werden afgesloten, want mr. G had ieder vertrouwen in [klager] verloren. [Klager] brak echter nota bene de kast in de kamer van mr. G open om deze te doorzoeken. Later meldde hij dat triomfantelijk per mail. (…) [Klager] negeert alle berichten en stelt dat hij ervoor zal zorgen dat hij bij een ontbinding € 200.000,- zal krijgen van mr. G(…) en dat hij mr. G financieel zal ruïneren. Aannemelijk is dan ook dat [klager] met zijn houding en gedrag een ontslagprocedure probeerde uit te lokken teneinde een ontslagvergoeding te kunnen toucheren. (…)
30. Het wangedrag van [klager] werd erger en erger. [Klager] heeft mr. G(…), zijn overleden vader en oudste zoon uitgescholden. Hij maakte op de trap  uitzinnig op en neer springend fuck-you-bewegingen, om alles later glashard te ontkennen. (…) 
55. (…) [Klager] kon bij de boekhouding en heeft er ook in gekeken. Daar zei hij niets van. Mr. G ging ervan uit dat [klager] niet zou kijken in bestanden die niet voor hem bestemd waren. Dat deed [klager] tóch. Kennelijk is een lijst met niet-genoten vakantiedagen van [klager] bijgehouden. Dat kan heel goed door [klager] zelf zijn gebeurd. (…)
58.(…) De reden dat [klager] geen vakantie wilde opnemen was, zoals gezegd, dat hij een vervuild appartement had waar hij niet naartoe wilde. Op kantoor was er koffie, [klager] heeft jaren getwijfeld of hij thuis een koffiezetapparaat zou kopen, was er met enige regelmaat lunch en kreeg hij avondeten. De sociale huurwoning, die [klager] bewoonde, was in een dusdanige staat dat bij het verstrek van [klager] in 2019 een gespecialiseerd bedrijf het appartement moest leeghalen. (…)”
2.6    In een bericht van 26 juni 2020 aan onder meer verweerder heeft klager gevraagd of verweerder heeft geadviseerd om onderzoek in te stellen naar de beschuldiging van medewerkster D aan het adres van klager. 
2.7    Op 29 juni 2020 heeft verweerder gereageerd en onder meer het volgende geschreven:
“(…) In uw mail bedient u zich opnieuw van beweringen, verwijten en beschuldigingen die - eveneens opnieuw - onjuist, ongefundeerd en onterecht zijn (hierna verder genoemd: 'uw aantijgingen'). Het lijkt er sterk op dat u met uw aantijgingen een eigen werkelijkheid hebt gecreëerd, hetgeen ondertussen als een obsessie overkomt. 
In uw mail verzoekt u om antwoord op uw aantijgingen. Aan wie uw verzoek gericht is en wie u antwoord zou moeten geven - mr. G(…) of ondergetekende - maakt u niet duidelijk. Ook maakt u niet duidelijk op basis waarvan er bij mr. G(…) en/of ondergetekende een verplichting zou bestaan antwoord op uw vragen over uw aantijgingen te geven. 
Zoals u in het begin van uw mail terecht stelt, maken uw aantijgingen onderdeel uit van de lopende procedures bij de rechtbank. Anders gezegd: de kwestie betreffende uw aantijgingen ligt onder de rechter. Zoals u bekend zal zijn is het in dat geval niet gebruikelijk - en ook onwenselijk - het debat buiten de rechter om voort te zetten. Waarom u van mening bent dat toch te moeten doen, maakt u niet duidelijk. (…)”
2.8    Op 30 juni 2020 heeft klager een akte uitlaten tegen overleggen producties ingediend. 

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:
a)    verweerder heeft een actieve rol gehad bij het tot stand komen van de onjuiste beschuldiging van mr. G dat klager medewerkster D regelmatig zou uitschelden. 
b)    verweerder heeft in zijn conclusie van antwoord niet alleen vele onjuistheden opgenomen, maar zich voortdurend in beledigende en onnodig grievende bewoordingen over klager uitgelaten. 
3.2    De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken. 

4    VERWEER 
4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
Toetsingskader
5.1    De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.
Klachtonderdeel a)
5.2    Volgens klager heeft verweerder in zijn conclusie van antwoord diverse onjuistheden opgenomen met betrekking tot de handelwijze van klager naar aanleiding van de in dit klachtonderdeel bedoelde beschuldiging. Klager heeft verder gesteld dat verweerder “als arbeidsrechtadvocaat actief betrokken [is] geweest bij het tot stand komen van een beschuldiging jegens de werknemer van zijn cliënt”. Verweerder heeft vanuit zijn rol als advocaat van de werkgever, mr. G kennelijk niet geadviseerd om een onderzoek in te stellen naar de juistheid van de beschuldiging. Hij heeft de beschuldiging in de conclusie van antwoord klakkeloos opgenomen, zonder dat onderzoek naar de juistheid ervan had plaatsgevonden. Verweerder heeft in strijd met de waarheid in de conclusie van antwoord opgenomen dat klager “in een opgewonden toestand” voor het bureau van medewerkster D zou hebben gestaan en daarbij zou hebben gezegd dat ze moest worden ontslagen. 
5.3    Verweerder heeft aangevoerd dat medewerkster D hem heeft verteld dat klager “regelmatig tegen haar uitvaart en haar uitscheldt”. Verweerder heeft verder aangevoerd dat hij klager kent en dat het hem bekend is dat klager ook naar ander ondersteunend personeel “dergelijk gedrag” heeft vertoond, zodat hij geen reden had om te twijfelen aan de verklaring van medewerkster D. Volgens verweerder heeft mr. G de verklaring van medewerkster D ook bevestigd. Verweerder betwist dat hij actief betrokken is geweest bij de totstandkoming van de beschuldiging aan het adres van klager. Verweerder heeft verder aangevoerd dat klager meerdere malen aan het bureau van medewerkster D heeft gestaan “om haar aan een kruisverhoor te onderwerpen”. Het gesprek waarvan de geluidsopname is gemaakt die in deze klachtzaak is overgelegd, is volgens verweerder niet het gesprek waarin klager in opgewonden toestand verkeerde. Van dat gesprek is geen geluidsopname overgelegd. 
5.4    De raad stelt voorop dat verweerder mocht uitgaan van de juistheid van de mededelingen van zijn cliënt, mr. G. Deze mededelingen werden volgens verweerder gesteund door zijn eigen ervaringen met klager en door de verklaring die medewerker D aan verweerder had gegeven. De raad heeft gelet op de verklaring van verweerder geen grond om aan te nemen dat verweerder een standpunt heeft ingenomen waarvan hij de onjuistheid kende of behoorde te kennen. Dat verweerder heeft bijgedragen aan de totstandkoming van de beschuldiging van medewerkster D tegen klager heeft klager naar het oordeel van de raad onvoldoende feitelijk onderbouwd. De raad kan niet vaststellen of verweerder mr. G heeft geadviseerd om een onderzoek te doen naar de juistheid van de beschuldiging. Het is bovendien een aangelegenheid tussen verweerder en zijn cliënt. Dat betekent dat wanneer verweerder nader onderzoek naar de beschuldigingen niet heeft geadviseerd dat niet onbetamelijk is jegens klager, in aanmerking genomen dat verweerder mocht uitgaan van de juistheid van de stelling van zijn cliënt over de wijze waarop klager medewerkster D had bejegend. 
5.5    De raad overweegt tot slot dat uit het door klager overgelegde geluidsfragment niet blijkt dat klager in opgewonden toestand aan het bureau van medewerkster D stond. Volgens verweerder ging het om een ander moment en een ander gesprek tussen klager en medewerkster D. De raad kan op grond van het over en weer gestelde niet als voldoende aannemelijk vaststellen dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat klager in opgewonden toestand aan het bureau van medewerkster D stond, nog daargelaten of verweerder met die stelling de grenzen van het betamelijke overschreden zou hebben. 
5.6    Uit het voorgaande volgt dat klachtonderdeel a ongegrond is. 
Klachtonderdeel b)
5.7    Klager heeft gesteld dat verweerder ervoor heeft gekozen om in de conclusie van antwoord nauwelijks aandacht te besteden aan de vakantiedagen, maar om deze te vullen met verregaande beschuldigingen en onnodig grievende opmerkingen. De gekozen bewoordingen van het processtuk zijn volgens klager nodeloos agressief. Klager verwijst ter onderbouwing van klachtonderdeel b naar de hiervoor in 2.5 weergegeven onderdelen uit de conclusie van antwoord. Volgens klager heeft verweerder met deze teksten zijn positie als advocaat uit het oog verloren, omdat ze weinig te maken hebben met het juridische debat. 
5.8    Verweerder heeft aangevoerd dat hij in de conclusie geen uitlatingen heeft opgenomen waarvan hij wist of redelijkerwijs kon weten dat deze onjuist waren. Verweerder heeft verder aangevoerd dat de in de conclusie geschetste achtergrond van het geschil over vakantiedagen, een reactie vormt op stellingen die klager in zijn dagvaarding heeft opgenomen. 
5.9    De raad overweegt dat advocaten zich in het algemeen dienen te uiten in zakelijke bewoordingen en met enige distantie tot het geschil tussen de cliënt en de wederpartij; de woordkeuze moet passen in de context van het debat. Dit neemt niet weg dat een advocaat in zijn woordkeuze de emoties van zijn cliënt tot uitdrukking mag brengen. Van een onnodig grievende uitlating is pas sprake als bewoordingen in de context van de berichtgeving -bijvoorbeeld- apert onjuist, zeer kwetsend of neerbuigend zijn. Van onnodig grievende uitlatingen kan daarnaast sprake zijn als grievende bewoordingen in redelijkheid geen bijdrage kunnen leveren aan het debat waarbinnen de bewoordingen worden gebruikt. 
5.10    De raad begrijpt dat bij partijen in een juridisch geschil de behoefte bestaat om de achtergrond van het geschil te schetsen. Een geschil omvat doorgaans immers meer dan slechts de juridische vraag die uiteindelijk aan de rechter wordt voorgelegd. Het is dan ook begrijpelijk dat verweerder, namens zijn cliënt, aandacht heeft besteed aan de verstoorde arbeidsrelatie tussen klager en mr. G. Hoewel de raad zich afvraagt wat de relevantie is van de in 2.5 weergegeven stukken uit de conclusie van antwoord over persoonlijke aangelegenheden van klager voor het debat over vakantiedagen tussen klager en mr. G kan de raad niet vaststellen dat deze stukken uit de conclusie van antwoord apert onjuist, zeer kwetsend of neerbuigend zijn. De conclusie is dan ook dat klachtonderdeel b ongegrond is. 

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond. 

Aldus beslist door mr. H.G.A. de Groot, voorzitter, mrs. J.H.M. Nijhuis en P.O.M. van Boven-de Groot, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2022.