ECLI:NL:TADRSGR:2022:81 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-182/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2022:81 |
---|---|
Datum uitspraak: | 25-05-2022 |
Datum publicatie: | 27-05-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-182/DH/DH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 25 mei 2022 in de zaak 22-182/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
gemachtigde: mr. I.F. Schouwink
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 25 februari 2022 met kenmerk K069 2021 ia/cw, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijsten genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 6 (procedureel).
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager heeft, tezamen met een aantal andere klagers, eerder al een klacht ingediend
tegen verweerder. Deze klacht is door de raad behandeld onder zaaknummer 21-115/DH/DH.
1.2 In zaak 21-115/DH/DH heeft verweerder op 6 oktober 2020 bij de deken een dupliek
ingediend. Op 24 november 2020 heeft de deken zijn standpunt gegeven. De zaak is vervolgens
op verzoek van klagers aan de raad voorgelegd. Op 23 februari 2021 heeft klager bij
de raad aanvullende stukken ingediend in zaak 21-115/DH/DH. Bij brief van 11 maart
2021 heeft verweerder daarop als volgt gereageerd:
“(…) Het is juist dat ik aangifte gedaan heb tegen de Heer R(...) ter zake van jaren
lange stalking en bedreiging met de dood.
Deze zaak is in overleg met de Deken doorgeleid naar de speciale Officier van Justitie,
waarop Dhr R(...) gearresteerd werd, waarna vervolgens na een paar dagen de voorlopige
hechtenis werd opgeheven onder een aantal zeer stingente voorwaarden, onder andere
dat hij een contactsverbod en een gebiedsverbod voor geheel (...), waar ik woon en
kantoor heb, kreeg.
Dhr R(...) is gelet op het feit dat het Openbaar Ministerie de zaak kennelijk ook
ernstig neemt, gedagvaard te verschijnen voor de Politierechter Den Haag, alwaar hij
overigens niet ter zitting geappointeerd op 15 februari 2021 verscheen. Zijn advocaat
betoogde ter zitting dat hij ziek was en dat er nog geen reclasseringsrapport uitgebracht
was. Daarop is de zaak voor onbepaalde tijd door de Politierechter aangehouden.
lk heb mij persoonlijk, alsook de besloten vennootschap (...) Advocaten als benadeelde
partijen gemeld en, gelet op de impact die de handelingen van Dhr R(...) op mij gehad
hebben en overigens nog steeds hebben, gemeld bij Slachtofferhulp.
Slachtofferhulp heeft vervolgens met mij de vordering benadeelde partijen gereed gemaakt
en die heb ik ingediend.
De zaak is derhalve “onder de rechter". Over de vordering van het Openbaar Ministerie
en over de vordering benadeelde partijen zal ter zitting worden geoordeeld.
[Klager] stelt: “ik kan dit niet over mijn kant laten gaan."
Hij is in deze geen partij. Daarnaast wordt weer, in strijd met het contactverbod
toch door Dhr R(...) contact met mij opgenomen, althans heeft Dhr R(...) in strijd
met het contactverbod gehandeld door anderen hierover in te lichten.
[Klager] dient in zijn klachten niet-ontvankelijk te worden verklaard, althans dienen
zijn klachten ongegrond verklaard te worden.”
1.3 Op 15 maart 2021 heeft klager bij de deken de onderhavige klacht ingediend
over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder is in staat geweest de deken te misleiden met zware beschuldigingen,
inhoudende “jarenlange stalking en bedreiging met de dood”.
b) De deken heeft zich sterk gemaakt om de aangifte van verweerder door te geleiden
naar een speciale officier van justitie.
c) Verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan wanbeleid en “dubbelspion-werkzaamheden
voor de justitieketen”. Volgens klager is sprake van “een opzettelijke gemanipuleerde
valselijk opgemaakte dagvaarding door officier van justitie M(…) op initiatief van
[verweerder]. [Verweerder] is zo niet de enige in dezen als directe belanghebbende
bij een definitieve afrekening met kennisdrager dhr. R(…) van misdadige activiteiten
begaan door hem/hen!”
d) Verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan ernstig misbruik van macht in de
strafzaak tegen de heer R. Verweerder heeft de deken daarover willens en wetens onjuist
geïnformeerd en “misleid met valse feiten, omstandigheden en uit stemmingmakerij”.
Hij heeft dit gedaan in de fase van dupliek in klachtzaak 21-115/DH/DH, waardoor klager
niet meer in de gelegenheid werd gesteld om daarop te reageren.
e) Verweerder heeft de heer R ten onrechte beschuldigd van schending van het zogenaamde
aan hem opgelegde contactverbod me verweerder.
f) Verweerder heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de klachten
van klager niet ontvankelijk zijn, althans ongegrond moeten worden verklaard.
Bij repliek heeft klager zijn klacht met de volgende onderdelen aangevuld.
g) Verweerder heeft geweigerd een verklaring omtrent gedrag aan klager te verstrekken.
h) Verweerder heeft in drie zaken, namelijk een zaak van klager, een van de heer
R en een zaak van mevrouw P gecommuniceerd met de wederpartij. Dat is in strijd met
wet- en regelgeving, maar ook onzorgvuldig en onbetamelijk. Verweerder heeft in deze
drie zaken “compleet (…) gefaald door zijn wederrechtelijke interne heimelijke samenspanning
en wetteloosheid”.
2.2 De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna,
voor zover van belang, besproken.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Wie is/zijn klager(s)
4.1 Klager stelt in zijn klacht dat deze is ingediend “mede namens de medebenadeelden”.
Deze medebenadeelden heeft klager niet bij naam genoemd en het is daarom niet duidelijk
wie het zijn. Klager heeft ook geen stuk overgelegd waaruit kan blijken dat hij de
klacht namens een of meer anderen heeft ingediend. De voorzitter zal er daarom van
uitgaan dat de klacht uitsluitend door klager is ingediend.
Klachtonderdeel a)
4.2 Zonder toelichting, die heeft klager niet gegeven, ziet de voorzitter niet
in welk rechtstreeks belang klager heeft bij dit klachtonderdeel. Klachtonderdeel
a ziet immers op een aangifte van verweerder tegen de heer R. Klachtonderdeel a is
daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
Klachtonderdeel b)
4.3 Klachtonderdeel b ziet op een gedraging van de deken en niet op een gedraging
van verweerder. Het klachtonderdeel is reeds daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.4 De voorzitter stelt op grond van het klachtdossier vast dat verweerder aangifte
heeft gedaan tegen de heer R. Deze aangifte heeft aanleiding gegeven voor arrestatie
en strafrechtelijke vervolging van de heer R. Dit alles betekent dat de kwestie ter
beoordeling voorligt (of voorlag) aan de strafrechter. Het is niet aan de tuchtrechter
om de gegrondheid van de aangifte en de strafvervolging van de heer R te beoordelen.
De voorzitter heeft daarnaast geen grond om aan te nemen dat verweerder in deze kwestie
een kwalijke rol heeft gespeeld in relatie tot klager. De voorzitter kan aldus niet
vaststellen dat klager een rechtstreeks belang heeft bij dit klachtonderdeel. Klager
is daarom in klachtonderdeel c kennelijk niet-ontvankelijk.
Klachtonderdeel d)
4.5 De voorzitter stelt voorop dat het verweerder (ook in 21-115/DH/DH) vrij stond
om zijn verweer in te richten op de wijze die hij geraden achtte. Voor zover verweerder
in zijn dupliek in die zaak nieuwe standpunten heeft ingenomen is dit op zichzelf
niet onbetamelijk of onzorgvuldig jegens klager. Daar komt bij dat klager in zaak
21-115/DH/DH op 23 februari 2021 aanvullend heeft gereageerd. De raad heeft het stuk
aan het klachtdossier toegevoegd. Na de voorzittersbeslissing in 21-115/DH/DH heeft
klager een verzetschrift ingediend en de zaak is mondeling behandeld. Klager heeft
aldus voldoende de gelegenheid gehad om te reageren op de standpunten die verweerder
bij dupliek in 21-115/DH/DH heeft ingenomen en hij is door de gang van zaken niet
in zijn belangen geschaad. Klachtonderdeel d is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel e)
4.6 Zonder toelichting, die heeft klager niet gegeven, ziet de voorzitter niet
in welk rechtstreeks belang klager heeft bij dit onderdeel van de klacht. Klachtonderdeel
e ziet immers op een gedraging – wat daar ook van zij – van verweerder in relatie
tot de heer R. Dit betekent dat klachtonderdeel e kennelijk niet-ontvankelijk is.
Klachtonderdeel f)
4.7 Het staat een advocaat vrij om in een klachtzaak het standpunt in te nemen
dat een tegen hem gerichte klacht niet-ontvankelijk of ongegrond is. Dit is niet onzorgvuldig
of onbetamelijk jegens de klager. Klachtonderdeel f is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel g)
4.8 Verweerder is in relatie tot klager niet gehouden om een verklaring omtrent
gedrag te verstrekken. Klachtonderdeel g is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel h)
4.9 Klachtonderdeel h is kennelijk niet-ontvankelijk voor zover het gaat om de
zaken van de heer R en mevrouw P, omdat niet is gebleken dat klager daarbij een rechtstreeks
belang heeft.
4.10 Het klachtonderdeel is voor het overige kennelijk ongegrond. Het gaat om vergaande
beschuldigingen aan het adres van verweerder, terwijl enig bewijs van de juistheid
van de stelling dat verweerder ongeoorloofd contact heeft gehad met de wederpartij
ontbreekt.
Slotsom
4.11 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 46j Advocatenwet, daarom gedeeltelijk kennelijk] ongegrond en gedeeltelijk
kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klachtonderdelen a, c, e en h zoals overwogen in 4.11 met toepassing van artikel
46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;
de klachtonderdelen b, d, f, g en h zoals overwogen in 4.12 met toepassing van artikel
46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2022.