ECLI:NL:TADRSGR:2022:78 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-081/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2022:78 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-05-2022 |
Datum publicatie: | 23-05-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-081/DH/RO |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen de eigen advocaat. Verweerder is ernstig tekortgeschoten jegens klager. Het is volstrekt onduidelijk of verweerder iets heeft gedaan voor klager na de eerste brief uit 2014 en zo ja, wat dat precies is geweest. Het is de raad niet gebleken dat verweerder klager heeft begeleid bij de kwestie met de wederpartij; verweerder heeft klager niet schriftelijk geïnformeerd en geadviseerd. Het is verder onduidelijk wat de strategie van verweerder was in de kwestie met de wederpartij. Waaraan de door klager betaalde bedragen zijn besteed heeft verweerder niet kunnen uitleggen en verweerder heeft niet adequaat gereageerd op verzoeken van klager om zijn dossier van verweerder te ontvangen. De raad acht de verwarring bij klager en zijn ontevredenheid over het optreden van verweerder volkomen begrijpelijk en terecht. Ook heeft verweerder geen inzicht gegeven in de financiële kant van zijn bijstand. Verweerder heeft hierbij geenszins de nauwgezetheid en zorgvuldigheid betracht die van hem verwacht mag worden. Het gedrag van verweerder raakt aan de kernwaarden deskundigheid en integriteit van de advocatuur en de raad acht de maatregel van een voorwaardelijk schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken passend. Daarnaast wordt aan verweerder als bijzondere voorwaarde opgelegd dat hij klager een schadevergoeding van € 2.000,- betaalt. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 23 mei 2022 in de zaak 22-081/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 5 augustus 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 24 januari 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2022/09 van
de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 11 april 2022. Daarbij
was verweerder aanwezig. De raad heeft tijdens de zitting telefonisch gesproken met
klager.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 26. Beide partijen hebben de
raad op 11 en 12 april 2022 berichten gestuurd. Deze berichtend zijn niet aan het
klachtdossier toegevoegd.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Aan klager is tweemaal, in 2013 en 2014, een winkelverbod opgelegd door een
supermarkt. Klager was het daarmee niet eens en hij heeft juridisch advies ingewonnen.
Dat was aanvankelijk bij de rechtsbijstandsverzekeraar van klager en ook bij de heer
V. De heer V heeft klager uiteindelijk verwezen naar verweerder.
2.3 Op 28 april 2014 heeft verweerder het volgende aan klager geschreven:
“(…) U ontving van [supermarkt] op 1 mei 2013 een winkelverbod voor de duur van een
jaar. . De wederpartij grond deze beslissing op een drietal verwijten, die geen van
drie gegrond zijn, hetgeen [supermarkt] kenbaar was.
U lijdt schade doordat u elders duurder boodschappen moet doen, alsmede door Immateriële
schade - u gaat rond als "Plet Crimineel." Terwijl u graag boodschappen doet, hetgeen
voor u een sociaal moment is. U wilt de schade verhalen op [supermarkt]. Ik schets
u onderstaand de mogelijkheden.
(...)
Strafrechtelijk kunt u zich voegen als benadeelde partij in het strafproces tegen
[supermarkt]. Dan moet er wel eerst sprake zijn van vervolging. Om die reden moet
u aangifte doen tegen [supermarkt] van valsheid in geschrift/laster/smaadschrift.
(…)
Als politie geen aangifte op wil nemen, dan belt u mij. Ik neem dan contact op met
de officier van Justitie. Aangifte moét opgenomen worden. Vervolgens is het de vraag
of het OM tot vervolging overgaat. Doet het OM dat niet, dan kan een zgn. art. 12
procedure worden opgestart. Dit is een klacht bij net hof om vervolging af te dwingen.
Als er dan een strafzaak komt, voegt u zich. Deze wens dient u bij het doen van aangifte
al te melden. Neemt u bij het doen van aangifte het winkelverbod mee en deel mee dat
de redenen daarin genoemd ongemotiveerd ja zelfs onwaar zijn, hetgeen [supermarkt]
weet.
De voeging in het strafproces is in feite een civiele voeging in een strafzaak. U
heeft een rechtsbijstandverzekering bij (…). De polis zal waarschijnlijk strafrecht
uitsluiten. Als slachtoffer in de strafzaak voegt u zich echter met een civiele vordering,
zodat uw kosten wel door (...) vergoed moeten worden. Ook onderhavige advieswerkzaamheden
dienen vergoed te worden, immers veroorzaakt door de laksheid van het optreden van
SRK in casu.
(…)
U heeft mij een verwijzing door het Juridisch Loket gestuurd. Op dit moment kan ik
daar geen toevoeging mee aanvragen. Immers dient er nog aangifte gedaan te worden.
Pas wanneer [supermarkt] gedagvaard wordt en u zich kunt voegen, zou een toevoeging
aangevraagd kunnen worden, al ben Ik van mening dat [verzekeraar] de kosten moet vergoeden.
Waar heeft u anders een verzekering voor?
Ik hoop u hiermee voor dit moment voldoende geïnformeerd te hebben en verneem graag
van u zodra u aangifte gedaan heeft. Mocht u op enig moment vragen hebben, aarzel
niet om deze aan mij te stellen.
Tot slot voeg ik mijn nota alsmede de algemene voorwaarden toe die op de werkzaamheden
van mijn kantoor in onderhavig dossier van toepassing zijn.”
2.4 Op 28 april 2014 heeft verweerder een bedrag van € 461,- bij klager in rekening
gebracht. Klager heeft dit bedrag in twee termijnen betaald. Op enig moment, uit het
dossier blijkt niet wanneer precies, heeft klager een bedrag van € 2.000,- aan verweerder
betaald.
2.5 Op 27 oktober 2020 heeft naar aanleiding van de onderhavige klacht een (telefonisch)
gesprek plaatsgevonden tussen partijen onder leiding van de deken.
2.6 Bij brief van 26 juli 2021 heeft verweerder aan de deken laten weten dat hij
voornemens is het dossier aangetekend aan klager te verzenden. Verweerder voegt daaraan
toe dat klager er kennelijk aan twijfelt of verweerder hem het complete dossier zal
toesturen en verweerder vraagt de deken hoe daarmee om te gaan.
2.7 In zijn brief van 6 augustus 2021 aan de deken heeft klager onder meer geschreven
dat hij zijn dossier nog niet heeft ontvangen van verweerder.
2.8 Op 14 oktober 2021 heeft verweerder aan de deken geschreven dat zijn voornemen
om het dossier aan klager te sturen nog niet geëffectueerd is, als gevolg van technische
problemen die het gevolg zijn van de aansluiting van het kantoor van verweerder op
het glasvezelnetwerk in september 2021.
2.9 In zijn brief van 4 november 2021 aan de deken heeft klager geschreven dat
hij het dossier nog steeds niet heeft ontvangen van verweerder.
2.10 Op 13 januari 2022 heeft de deken zijn visie gegeven op de klacht.
2.11 Klager heeft bij brief van 14 januari 2022 gereageerd op de visie van de deken.
In deze reactie heeft klager onder meer geschreven dat hij nog altijd het dossier
niet heeft ontvangen van verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder is tekortgeschoten in de communicatie met klager.
b) Verweerder heeft in totaal ongeveer € 2.500,- van klager ontvangen voor de zaak,
terwijl hij niets heeft gedaan althans, het is klager niet duidelijk wat verweerder
voor hem heeft gedaan
c) Verweerder weigert het dossier aan klager te verstrekken.
3.2 Klager vraagt daarnaast zijn eigen geld terug omdat er geen zaak is gevoerd
door verweerder.
3.3 De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna,
voor zover van belang, besproken.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 De raad neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien
het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit
van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling
geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met
betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat
bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat
heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar
hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen
die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden
gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen
de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt
een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende
advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline
5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep
wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk
vastgelegde professionele standaarden. Het hof toetst daarom of verweerder heeft gehandeld
met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat
in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).
Klachtonderdelen a) en b)
5.2 De raad is van oordeel dat klachtonderdelen a en b gegrond zijn en licht dit
als volgt toe.
5.3 Klager heeft zich tot verweerder gewend omdat hij bijstand wenste in verband
met twee volgens hem onterecht opgelegde winkelverboden en omdat de betreffende supermarkt
zich schuldig had gemaakt aan valsheid in geschrift door een van de winkelverboden
valselijk te ondertekenen. Uit de brief van 28 april 2014 blijkt dat verweerder de
zaak in behandeling heeft genomen. Verweerder heeft klager in die brief geadviseerd
om, zakelijk weergegeven, te proberen door middel van een aangifte tegen de supermarkt
een strafrechtelijke procedure tegen de supermarkt te initiëren en zich vervolgens
als benadeelde partij in die procedure te voegen en een schadevergoeding te vorderen.
Klager heeft –terecht- uit de brief afgeleid dat verweerder hem in zijn procedure
zou bijstaan.
5.4 Uit de onweersproken stellingen van klager blijkt dat het hem moeite heeft
gekost om de politie ertoe te bewegen om zijn aangifte op te nemen en dat dit pas
in 2018 is gebeurd. Uit het dossier blijkt echter niet wat verweerder heeft gedaan
om klager hierin tussen 2014 en 2018 bij te staan, hoe de communicatie is verlopen
en verweerder heeft hierover ook niets gesteld. De raad gaat er dus van uit dat verweerder
klager niet heeft geadviseerd of bijgestaan bij het doen van aangifte. Dat verweerder
naar zijn zeggen heel veel heeft gesproken met klager blijkt niet uit enige schriftelijk
stuk noch daargelaten dat partijen hierover van inzicht verschillen.
5.5 De raad begrijpt uit de brief van verweerder van 28 april 2014 dat de aangifte
van klager de opmaat zou moeten vormen voor (het onderzoeken van de kans van slagen
van) een procedure op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Nergens
blijkt echter uit wat verweerder precies heeft gedaan na deze aangifte en welke informatie
hij aan klager heeft verstrekt, zodat geconcludeerd wordt dat verweerder is tekortgeschoten
in zijn plicht om klager te informeren en te adviseren. Een advocaat is immers gehouden
om zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten of afspraken.
Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil dient de advocaat belangrijke
informatie en afspraken schriftelijk te bevestigen. Verweerder heeft op dit punt onzorgvuldig
gehandeld. Hij had de beslissing om geen gevolg te geven aan de aangifte van klager
en de gevolgen hiervan voor de zaak van klager schriftelijk moeten vastleggen. De
beslissing was voor de zaak van klager immers een belangwekkend en voor de strategie
in de zaak bepalend gegeven.
5.6 Verweerder heeft in dit verband nog aangevoerd dat hij over de kans van slagen
van een artikel 12-procedure heeft gesproken met een medewerker van de griffie van
het gerechtshof; hij is daartoe zelfs naar het gerechtshof toegegaan omdat volgens
de verklaring van verweerder op de zitting telefonisch niet veel advies wordt gegeven.
Deze medewerker die hij aldaar sprak achtte de kans van slagen van zo’n procedure
gering en volgens verweerder heeft hij dit daarna mondeling kenbaar gemaakt aan klager.
5.7 De raad stelt voorop dat hij het onwaarschijnlijk acht dat een medewerker van
een gerechtshof een advocaat adviseert over de kans van slagen van een individuele
zaak. De raad overweegt verder dat het tot de professionele standaard waaraan advocaten
moeten voldoen, behoort dat de slagingskans van een eventueel aanhangig te maken procedure
wordt ingeschat en dat de cliënt daarover (schriftelijk) wordt geïnformeerd, ook indien
de cliënt daar niet uitdrukkelijk om heeft verzocht. Uit het klachtdossier en de stellingen
van partijen blijkt niet dat verweerder zo’n eigen inschatting heeft gemaakt en deze
op begrijpelijke wijze (schriftelijk) aan klager heeft uitgelegd. Ook hier is verweerder
jegens klager tekortgeschoten.
5.8 Vast staat dat verweerder geen artikel 12-procedure heeft opgestart, er geen
strafvervolging is ingesteld tegen de supermarkt en klager zich dientengevolge niet
heeft kunnen voegen als benadeelde partij in een strafzaak tegen de supermarkt. Verweerder
heeft daarover in de klachtzaak het volgende aangevoerd:
“Meneer heeft het over schadeloosstelling / claim, maar daar was i.i.g. bij mij helemaal
geen sprake van. Het ging erom dat meneer het niet eens was met de winkelverboden
en wat er strafrechtelijk kon worden ondernomen tegen [supermarkt]. Meneer vond zelf
wel dat er sprake was van een claim. Nu hij geen boodschappen meer zou kunnen doen
bij de volgens hem goedkopere [supermarkt] en hij (volgens hem) gedwongen werd om
bij de (volgens hem) duurdere (…) boodschappen te doen, werd hij volgens hem genoodzaakt
om extra uitgaven te maken en dat bestempelde hij als schade en claim. Ik heb meneer
onomwonden meegedeeld dat ik mij niet leen voor het vorderen van een dergelijke claim.”
5.9 Deze stelling van verweerder is naar het oordeel van de raad onbegrijpelijk
in het licht van het in april 2014 aan klager gegeven advies om aan te sturen op de
mogelijkheid van voeging als benadeelde partij. Weliswaar is dat een in relatie met
een civiele vordering tamelijk laagdrempelige procedure, maar ook de benadeelde partij
in een strafzaak moet zijn stelling dat sprake is van schade feitelijk onderbouwen.
Het advies van verweerder uit april 2014 enerzijds en zijn hiervoor onder 5.7 weergegeven
stelling anderzijds maken het naar het oordeel van de raad onbegrijpelijk wat verweerder
voor klager beoogde te bereiken en wat zijn strategie was. De raad acht het begrijpelijk
dat dit tot verwarring bij klager heeft geleid.
5.10 De raad voegt daaraan toe dat tussen het moment dat klager verweerder vroeg
om bijstand – omstreeks april 2014 - en het indienen van deze klacht op 5 augustus
2020 ruim zes jaar is verstreken. Het is de raad niet gebleken dat verweerder in die
tijd meer met klager heeft gecorrespondeerd dan door middel van de enkele brief van
28 april 2014. De raad begrijpt dan ook dat het voor klager volstrekt onduidelijk
was wat verweerder deed, wat de stand van zaken was en wat klager (nog) van verweerder
kon verwachten. Ook in zoverre is verweerder tekortgeschoten.
5.11 Naar het oordeel van de raad is verweerder ook tekortgeschoten in de communicatie
over de door klager betaalde bedragen en de besteding daarvan. De raad stelt vast
dat tussen partijen niet in geschil is dat klager eerst € 461,- aan verweerder heeft
betaald en later nog eens € 2.000,-. Hiervoor is al toegelicht dat het voor klager
onduidelijk was wat verweerder heeft gedaan, omdat verweerder klager niet adequaat
informeerde over de aanpak en het verloop van de zaak van klager. Verweerder heeft
klager na de (gespecificeerde) factuur van 28 april 2014 niet meer geïnformeerd over
de financiële kant van zijn bijstand. Als onweersproken staat vast dat klager geen
betaalbewijs heeft ontvangen voor de € 2.000,- die hij contant aan verweerder heeft
voldaan. Evenmin heeft klager specificaties ontvangen van de werkzaamheden die verweerder
stelt te hebben verricht voor hem. Ook op dit punt is verweerder jegens klager tekortgeschoten.
Een advocaat is immers gehouden om zijn honorarium periodiek en deugdelijk gespecificeerd
te declareren.
5.12 Uit het voorgaande volgt dat verweerder klager ontoereikend heeft geadviseerd
en geïnformeerd over de strategie en het verloop van de zaak. Het is volstrekt onduidelijk
óf verweerder iets voor klager heeft gedaan, wat de bijstand precies heeft ingehouden
en welke kosten daarmee gemoeid waren. De slotsom is dat klachtonderdelen a en b gegrond
zijn.
Klachtonderdeel c)
5.13 Op de zitting van de raad bleek dat verweerder – ondanks zijn eerdere toezeggingen,
ook in het kader van deze klachtprocedure - nog altijd niet had voldaan aan het verzoek
van klager om zijn dossier te verstrekken. De raad acht het onbegrijpelijk dat verweerder
er in al die tijd dat klager erom vroeg niet in is geslaagd om hem het dossier aan
te reiken. De door verweerder gestelde technische problemen die aan het scannen en
verstrekken van het dossier in de weg stonden, verontschuldigen verweerder niet; hij
had het dossier elders kunnen (laten) scannen, nog daargelaten dat het ongeloofwaardig
is dat technische problemen maanden aanhouden. Ook had het in dat geval op de weg
van verweerder gelegen klager over de stand van zaken met betrekking tot de technische
problematiek steeds, ook ongevraagd, geïnformeerd te houden. Het nalaten van verweerder
is onbetamelijk en jegens klager onzorgvuldig zodat ook klachtonderdeel c gegrond
is.
6 MAATREGEL
6.1 Uit de beoordeling van de klachtonderdelen volgt dat verweerder ernstig is
tekortgeschoten jegens klager. Het is volstrekt onduidelijk of verweerder iets heeft
gedaan voor klager na de eerste brief uit 2014 en zo ja, wat dat precies is geweest.
Het is de raad niet gebleken dat verweerder klager heeft begeleid bij de kwestie met
de supermarkt; verweerder heeft klager niet schriftelijk geïnformeerd en geadviseerd.
Het is verder onduidelijk wat de strategie van verweerder was in de kwestie met de
supermarkt. Waaraan de door klager betaalde bedragen zijn besteed heeft verweerder
niet kunnen uitleggen en verweerder heeft niet adequaat gereageerd op verzoeken van
klager om zijn dossier van verweerder te ontvangen. De raad acht de verwarring bij
klager en zijn ontevredenheid over het optreden van verweerder volkomen begrijpelijk
en terecht. Ook heeft verweerder geen inzicht gegeven in de financiële kant van zijn
bijstand. Verweerder heeft hierbij geenszins de nauwgezetheid en zorgvuldigheid betracht
die van hem verwacht mag worden.
Het gedrag van verweerder raakt aan de kernwaarden deskundigheid en integriteit van
de advocatuur en de raad acht de maatregel van een voorwaardelijk schorsing in de
uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken passend.
Bijzondere voorwaarde
6.2 De raad ziet gelet op de gegrondheid van de klacht, de mate waarin verweerder
jegens klager is tekortgeschoten en de kenbare wens van klager om het aan verweerder
betaalde terug te ontvangen, grond om met toepassing van artikel 48b Advocatenwet
aan de voorwaardelijke schorsing een bijzondere voorwaarde te verbinden, namelijk
dat verweerder aan klager een vergoeding zal betalen van € 2.000,-. Van dit bedrag
staat immers vast dat het door klager is betaald aan verweerder, maar verweerder heeft
geenszins helder gemaakt of en zoja, welke werkzaamheden hij voor dit bedrag heeft
verricht. De raad neemt daarbij in aanmerking dat klager het bedrag als afkoopsom
heeft ontvangen van zijn rechtsbijstandsverzekeraar die daarmee het risico van het
geschil met de supermarkt afkocht. Met deze afkoopsom verviel voor klager het recht
om een beroep te doen op zijn verzekeraar in verband met de kwestie. Verweerder heeft
tegenover dit bedrag echter geen, althans geen aantoonbare prestatie gesteld, terwijl
klager met zijn probleem ook niet meer bij zijn verzekeraar terecht kon.
6.3 De raad overweegt dat de betaling van € 2.000,- aan klager uiterlijk binnen
vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing wordt gedaan op een door
klager aan verweerder op te geven rekeningnummer.
6.4 Vergoeding van het bedrag van € 461,- zal worden afgewezen, omdat tegenover
dit bedrag een gespecificeerde rekening staat en de raad gezien de brief van 28 april
2014 grond heeft om aan te nemen dat verweerder in ieder geval destijds voor klager
advieswerkzaamheden heeft verricht.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel
46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden
binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen
twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder
door.
7.2 Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a
en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk
voor de duur van twee weken op;
- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad
van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder een of meer van
de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verweerder binnen vier weken na het onherroepelijk
worden van deze beslissing aan klager een bedrag betaalt van € 2.000,- op een door
klager op te geven rekeningnummer;
- stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden
proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde
gedraging;
- stelt de proeftijd op een periode van twee jaren ingaande op de dag dat deze
beslissing onherroepelijk wordt.
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.3.
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot en R. de Haan, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2022.