ECLI:NL:TADRSGR:2022:74 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-218/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2022:74 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-05-2022 |
Datum publicatie: | 23-05-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-218/DH/RO |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de eigen advocaat in een familiezaak kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 18 mei 2022 in de zaak 22-218/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 15 maart 2022 met kenmerk R 2022/21, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 18. De voorzitter heeft verder kennis genomen van de e-mail van 15 april 2022, met bijlagen, van de zijde van klaagster.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Bij beslissing van 23 november 2018 heeft het UWV de Ziektewetuitkering van
klaagster beëindigd. Klaagster heeft verweerster in verband met deze beslissing gevraagd
om bijstand.
1.2 Bij brief van 3 december 2018 heeft verweerster de opdracht van klaagster schriftelijk
bevestigd.
1.3 Verweerster heeft ten behoeve van klaagster een toevoeging aangevraagd.
1.4 Op 23 januari 2019 heeft verweerster namens klaagster een bezwaarschrift ingediend.
1.5 Op 2 april 2019 is aan klaagster een psychologisch adviesrapport gestuurd.
Klaagster heeft dit advies op 24 april 2019 naar verweerster gestuurd.
1.6 Bij e-mail van 29 mei 2019 heeft mevrouw O, ambulant woonbegeleidster van klaagster,
zich gemeld bij verweerster met onder meer de mededeling dat zij zal fungeren als
contactpersoon voor klaagster in verband met het geschil met het UWV.
1.7 Bij e-mail van 6 juni 2019 heeft mevrouw O, zakelijk weergegeven, gevraagd
naar de bedragen die klaagster aan verweerster heeft betaald in verband met de bijstand
van verweerster.
1.8 Op 8 augustus 2019 heeft de hoorzitting in de zaak van klaagster plaatsgevonden.
1.9 Via een bericht van 14 november 2019 heeft mevrouw O, namens klaagster, aan
verweerster het ongenoegen van klaagster over de gang van zaken tot uitdrukking gebracht.
Klaagster heeft haar ongenoegen ook nog eens uiteengezet in een bericht van 22 november
2019 aan verweerster.
1.10 Op 29 maart 2021 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
1.11 Op 15 juni 2021 hebben partijen met de deken gesproken over de klacht.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster
gebrekkige communicatie en ontoereikende kwaliteit van dienstverlening.
2.2 De stellingen die klaagster aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden
hierna, voor zover van belang, besproken.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Ontvankelijkheid
4.1 Als verweer van de verste strekking heeft verweerster aangevoerd dat de klachttermijn
is overschreden. Dit verweer slaagt niet. De vervaltermijn van artikel 46g Advocatenwet
bedraagt drie jaren. De werkzaamheden van verweerster zijn aangevangen in november
2018 en de klacht is in maart 2021 in gediend. Dit is op tijd en de klacht is daarom
ontvankelijk.
Klacht
4.2 Klaagster heeft gesteld dat het contact met verweerster, na een intakegesprek
op kantoor, uitsluitend via e-mail verliep. Omdat klaagster de e-mails, in het bijzonder
die over de toevoeging, niet goed begreep, ging zij bellen met het kantoor van verweerster.
Er werd dan niet opgenomen of klaagster werd niet teruggebeld. Klaagster voelde zich
niet serieus genomen. Klaagster moest op enig moment naar het kantoor van verweerster
om iets te ondertekenen. Het was klaagster niet duidelijk waar het om ging en haar
vragen daarover werden niet beantwoord. Klaagster ontving van verweerster ook veel
e-mails waarvan zij de inhoud en strekking niet goed begreep. Uiteindelijk kreeg klaagster
hulp van haar maatschappelijk werkster, maar ook de communicatie tussen die maatschappelijk
werkster en verweerster was niet optimaal. Verweerster heeft klaagster verder niet
op de hoogte gesteld van haar zwangerschapsverlof. Verweerster is ook niet verschenen
op de hoorzitting en er was ook niemand bereikbaar.
4.3 Verweerster heeft aangevoerd dat zij klaagster heeft meegedeeld dat communicatie
via e-mail zou verlopen en dat klaagster haar ook heeft gemaild. Pas via een bericht
van de maatschappelijk werker van 28 november 2019 raakte verweerster op de hoogte
van het bezwaar van klaagster tegen communicatie via e-mail. Verweerster was bereid
geweest om via post te communiceren, als zij eerder op de hoogte was geweest van de
bezwaren van klaagster.
4.4 Verweerster heeft aangevoerd dat zij in haar e-mails aan klaagster moeilijke
begrippen heeft vermeden. Daarnaast nam verweerster na het verzenden van een e-mailbericht
vrijwel altijd telefonisch contact op met klaagster om de inhoud van de e-mails nog
eens te bespreken. Verweerster was voor klaagster bereikbaar via haar kantoornummer
en haar mobiele nummer en verweerster heeft klaagster ook altijd teruggebeld. Verweerster
nam telkens ruim te tijd om klaagster telefonisch te woord te staan.
4.5 Verweerster is met het oog op de fatale bezwaartermijn gestart met haar werkzaamheden,
nog voordat uitsluitsel bestond over een toevoeging ten behoeve van klaagster. De
toevoeging is uiteindelijk verleend, zij het met aanvankelijk een hoge eigen bijdrage.
Voor deze hoge eigen bijdrage is een betalingsregeling getroffen en klaagster heeft
daarvan in december 2018 één termijn van € 50,- betaald. Na verlegging van het peiljaar
is een lagere eigen bijdrage opgelegd en voor deze lagere eigen bijdrage heeft klaagster
bovendien bijzondere bijstand ontvangen. Dit betekende dat klaagster het bedrag van
€ 50,- onverschuldigd aan verweerster had betaald. Verweerster heeft het bedrag, zodra
haar duidelijk was dat klaagster het niet langer verschuldigd was, terugbetaald. Dat
het wat langer heeft geduurd houdt verband met de afwezigheid van verweerster vanwege
haar zwangerschapsverlof.
4.6 Verweerster wijst erop dat zij, anders dan gebruikelijk, voor klaagster om
peiljaarverlegging heeft verzocht en ook om verlening van bijzondere bijstand. Voor
dat laatste had verweerster een handtekening van klaagster nodig en klaagster zou
daartoe naar haar kantoor komen. Verweerster had klaagster laten weten dat zij niet
aanwezig zou zijn wanneer klaagster kwam voor het zetten van de handtekening. Ondanks
de voorafgaande informatie van verweerster weigerde klaagster om een handtekening
te zetten.
4.7 Ten aanzien van het contact met de maatschappelijk werker van klaagster heeft
verweerster aangevoerd dat zij een geheimhoudingsplicht heeft en dat zij dus niet
zomaar informatie kan delen. Daar komt bij dat de maatschappelijk werkster de informatie
had kunnen krijgen van klaagster. Verweerster had namelijk alle informatie met betrekking
tot de procedure met klaagster gedeeld. Verder is het verzoek van de maatschappelijk
werker tot het delen van informatie alleen naar verweerster gestuurd, terwijl zij
met verlof was, en niet ook naar de waarnemer van verweerster.
4.8 Volgens verweerster was klaagster op de hoogte van de zwangerschap van verweerster.
Verweerster heeft toegezegd het schriftelijke deel van de procedure voor haar verlof
af te ronden en heeft dat ook gedaan. Tijdens haar verlof werd de praktijk van verweerster
waargenomen.
4.9 Verweerster heeft erkend dat zij niet is verschenen tijdens de hoorzitting.
Een medisch spoedgeval was daarvan de oorzaak. Datzelfde medische spoedgeval zorgde
er ook voor dat verweerster niet bereikbaar was. Verweerster heeft de situatie later
aan klaagster uitgelegd en zij heeft haar excuses gemaakt voor de gang van zaken.
Verweerster heeft verder verzocht om een extra hoorzitting en die heeft ook plaatsgevonden.
Daarbij heeft klaagster, in aanwezigheid van verweerster, opnieuw haar verhaal kunnen
doen.
4.10 Volgens verweerster wilden de medisch behandelaars van klaagster haar geen
dossiers verstrekken, waarna klaagster verweerster verzocht het een en ander voor
haar te regelen. Klaagster heeft daartoe ook een medische machtiging ondertekend.
Verweerster heeft klaagster erop gewezen dat de medici kosten bij haar in rekening
zouden kunnen brengen in verband met het verstrekken van medische informatie. Verweerster
is van die kosten verder niet op de hoogte.
4.11 Volgens verweerster heeft klaagster het psychologisch advies tijdens haar
verlof toegestuurd. Als reactie heeft klaagster een automatisch antwoord ontvangen,
op basis waarvan zij kon weten dat verweerster met verlof was. Verder geldt ten aanzien
van het advies dat het volgens verweerster niet van toegevoegde waarde was in de bezwaarprocedure.
Verweerster wijst erop dat het advies in beroep wel is overgelegd, maar dat dat niet
tot een andere uitkomst heeft geleid.
4.12 De voorzitter stelt vast dat de onderbouwing van de klacht door klaagster
in het licht van het uitvoerige verweer van verweerster gevoerde verweer uiterst summier
is. De voorzitter heeft gelet op de summier onderbouwde klacht en het niet ondubbelzinnig
weersproken verweer van verweerster geen grond om aan te nemen dat verweerster jegens
klaagster is tekortgeschoten in communicatie over de zaak en dat de kwaliteit van
haar diensten onder de maat was. Klaagster heeft haar klacht in het licht van het
verweer onvoldoende feitelijk onderbouwd. Dit leidt ertoe dat de voorzitter de klacht,
met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond zal verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door
mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2022.