ECLI:NL:TADRSGR:2022:69 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-082/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2022:69
Datum uitspraak: 09-05-2022
Datum publicatie: 11-05-2022
Zaaknummer(s): 22-082/DH/RO
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Nadat klager de klacht heeft ingetrokken besluit de raar tot ambtshalve voortzetting van de klachtzaak.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 9 mei 2022 in de zaak 22-082/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager 

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Bij bericht van 20 december 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend over verweerster.
1.2    Bij e-mail aan de raad van 25 januari 2022 met kenmerk R 2022/10 heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht. 
1.3    Bij e-mail van 14 maart 2022 heeft klager aan de raad laten weten dat hij de klacht intrekt. 
1.4    Op 22 maart 2022 heeft de gemachtigde van verweerster aan de raad geschreven dat klager aan de raad heeft laten weten dat hij met haar tot een passende oplossing is gekomen en dat er tijdens de zaak sprake was van miscommunicatie en ruis. Volgens verweerster is dat wat klager heeft gesteld in zijn bericht over de intrekking van de zaak correct. De gemachtigde van verweerster heeft verder geschreven dat “zijn geschil was met [mr. B] en niet met [verweerster], reden waarom [verweerster] volledig achter de intrekking van de klacht staat en deze wat haar betreft niet nader behoeft te worden behandeld. 
1.5    De deken heeft op 22 maart 2022 laten weten dat er volgens hem wel redenen van algemeen belang zijn om de klacht uit zijn naam voort te zetten, voor zover de klacht ziet op het contact opnemen met de werkgever van klager en het trachten de vaststellingsovereenkomst te wijzigen. Hierbij acht de deken van belang dat tijdens het onderzoek naar de klacht bleek dat verweerster van mening was dat het haar vrijstond om in contact te treden met de werkgever van klager en een verzoek te doen met betrekking tot de vaststellingsovereenkomst. Volgens de deken is sprake van een normschending die raakt aan de kernwaarden integriteit en deskundigheid. 

2    FEITEN
Voor de beoordeling van de vraag of er redenen van algemeen belang zijn die voortzetting van de klacht vergen wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1    Klager is verwikkeld geweest in een arbeidsrechtelijk geschil met zijn werkgever. Klager heeft zich daarbij laten bijstaan door mevrouw mr. B, jurist. 
2.2    Op 31 juli 2020 heeft klager een vaststellingsovereenkomst met zijn werkgever ondertekend. Enkele dagen later ontving klager van mr. B een factuur. Over deze factuur, die volgens klager veel te hoog was, is tussen klager en mr. B een geschil ontstaan. Klager heeft na ontvangst van de factuur de samenwerking met mr. B beëindigd en bijstand gevraagd van mr. K, advocaat. 
2.3    In het klachtdossier bevindt zich een ongedateerde e-mailwisseling tussen verweerster en (medewerkers van) de werkgever van klager. Uit het eerste bericht van verweerster blijkt dat telefonisch contact is geweest tussen mr. B en de werkgever en dat de werkgever heeft toegezegd bereid te zijn “mee te werken aan een addendum”. Verweerster heeft verder geschreven:
“(…) Ik heb begrepen dat u een addendum gaat opstellen met de zinsnede erin dat de juridische kosten van mr. [B] ten laste zouden komen van de beëindigingsvergoeding, dit ter voorkoming van het openbaar maken van de vaststellingsovereenkomst tijdens de procedure. (…)”
2.4    Namens de werkgever zijn enkele vragen gesteld aan verweerster naar aanleiding van het voorgaande bericht. Verweerster heeft hierop gereageerd. In haar reactie heeft verweerster het verzoek tot het opstellen van een addendum herhaald. Verweerster heeft daaraan het volgende toegevoegd:
“(…) Ik verzoek u dringend om uiterlijk aanstaande woensdag te 12.00 uur cliënte te voorzien van het verzochte addendum. 
Ik verzoek u tevens in het addendum te verwijzen naar de verplichting van de werknemers op grond van de VSO om de gemaakte afspraken allen na te komen, zodat de VSO niet door [werkgever] ontbonden zal worden. Immers bij openbaarmaking van de VSO komen de werknemers de afspraken niet na. Het beoogde resultaat ter zake de regeling komt door het openbaar maken te vervallen.(…)”
2.5    Namens de werkgever is als volgt geantwoord:
“Ik begrijp hier uit dat u een voorstel wilt doen om de VSO te wijzigen en dat u dus [klager] bij staat, als partij bij die VSO. Hoor dit eerst graag en dan om welke kosten het gaat. Is er een factuur?”
2.6    Verweerster heeft als volgt gereageerd:
“Wat zegt u nu!
Leest u de e-mails wel? Ik sta mr. [B] bij! 
Indien er schade geleden wordt door deze handelswijze dan behoud ik mij bij deze alle rechten voor.”
2.7    Namens de werkgever is vervolgens aan verweerster meegedeeld dat daar de indruk was ontstaan dat verweerster voor mr. B optrad, maar daarnaast ook voor klager. Namens de werkgever is verder geschreven:
“(…) Eerlijk gezegd snap ik het dus ook niet, want als dat dus niet zo is, dan kunt u toch niet voorstellen om zijn VSO te wijzigen?”
2.8    Op 24 september 2020 heeft mr. K, namens klager, het volgende aan verweerster geschreven:
“(…)Naar ik heb begrepen staat u mevrouw [B] als advocaat terzijde en heeft u in dat kader contact opgenomen met de werkgever van cliënt met het verzoek de vaststellingsovereenkomst te wijzigen. Cliënt heeft mevrouw [B] echter reeds op 9 september jl. nadrukkelijk verboden nog langer contact op te nemen met zijn werkgever. Ik heb mevrouw [B] daar op 10 september nogmaals op gewezen. Ik kan uw verzoek aan [werkgever] dan ook niet plaatsen. Kunt u opheldering verschaffen? 
Voorts heb ik namens cliënt gereageerd op de facturen van mevrouw [B]. Moet ik ervan uitgaan dat u als haar advocaat optreedt? In dat geval zal ik u de reactie toesturen en voer ik dienaangaande graag overleg met u.”

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.
a)    Verweerster heeft meegewerkt aan schending van de geheimhoudingsplicht van mr. B alsmede aan het openbaar maken van de vaststellingsovereenkomst. 
b)    Verweerster heeft geprobeerd om zonder de toestemming of medeweten van klager de tussen klager en de werkgever gesloten vaststellingsovereenkomst te wijzigen. Zij heeft dit gedaan om de kosten voor de bijstand van mr. B aan klager rechtstreeks te laten overmaken naar mr. B, terwijl klager mr. B had verboden om nog contact op te nemen met de werkgever. 
c)    Verweerster heeft ertoe bijgedragen dat klager extra kosten heeft moeten maken om de vaststellingsovereenkomst rond te krijgen. 
3.2    De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, voor zover van belang, worden besproken. 

4    VERWEER 
4.1    Verweerster heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Haar verweer zal hierna, voor zover van belang, worden besproken. 

5    BEOORDELING
Ontvankelijkheid
5.1    Allereerst zal de raad het verweer van de verste strekking beoordelen, namelijk dat klager in zijn klacht niet-ontvankelijk is wegens het ontbreken van een voldoende belang. Dit verweer slaagt niet. Verweerster heeft, namens haar cliënte mr. B, geprobeerd om een wijziging te bewerkstelligen in een vaststellingsovereenkomst waarbij klager wel partij was, maar mr. B niet. Zij deed dit zonder klager daarvan op de hoogte te stellen. Dit maakt dat klager naar het oordeel van de raad voldoende belang heeft bij de klacht en dat hij daarin ontvankelijk is en betekent dat de raad kan beoordelen of er redenen van algemeen belang zijn die ambtshalve voortzetting van de klacht vergen. 
Ambtshalve voortzetting?
5.2    Artikel 47a van de Advocatenwet bepaalt dat in geval van intrekking van de klacht, de raad kan beslissen dat de behandeling van de klacht moet worden voortgezet om redenen aan het algemeen belang ontleend. 
5.3    Bij de beoordeling of de behandeling moet worden voortgezet om redenen aan het algemeen belang ontleend, hanteert de raad in lijn met vaste rechtspraak van het hof van discipline onder meer de volgende uitgangspunten:
i.    indien de feitelijke grondslag van de klacht door de verweerder wordt betwist en op het eerste gezicht verschillend kan worden gedacht over de waardering van het bewijs daarvan, zal voortzetting van de behandeling doorgaans niet in de rede liggen; met delicate bewijsbeslissingen is geen algemeen belang gemoeid;
ii.    indien de feitelijke grondslag van de klacht onbetwist is of op het eerste gezicht geen twijfel bestaat dat deze bewezen is, dan is voornamelijk de aard van de geschonden norm bepalend voor de beslissing om de behandeling al dan niet voort te zetten;
iii.    is de aard van de gestelde normschending deze dat de advocaat tekort geschoten is bij de inhoudelijke behandeling van de hem door zijn cliënt toevertrouwde zaak, dan zal voortzetting van de behandeling doorgaans niet geïndiceerd zijn; in zodanig geval prevaleert het belang van de cliënt bij een minnelijke regeling (die doorgaans ten grondslag ligt aan de intrekking van de klacht) boven het algemeen belang dat door de tuchtrechter wordt vastgesteld dat de advocaat de kernwaarde van deskundigheid heeft geschonden; de ernst van de gestelde tekortkoming zal daarbij van ondergeschikte betekenis zijn; deze zal immers zijn verdisconteerd in de met de cliënt getroffen regeling.
iv.    in andere gevallen zal de beslissing om de behandeling al dan niet voort te zetten afhankelijk zijn van de mate waarin de gestelde normschending raakt aan andere kernwaarden dan deskundigheid bij de behartiging van de belangen van de cliënt, en van de mate waarin het wenselijk voorkomt dat de tuchtrechter de desbetreffende norm (opnieuw) onder de aandacht brengt van de beroepsgroep in het algemeen en/of van de verwerende advocaat in het bijzonder.
v.    voortzetting van de behandeling zal in elk geval geïndiceerd zijn indien de verwerende advocaat de ongeoorloofdheid van zijn (vaststaande) handelwijze ten principale betwist en een beslissing op dat verweer precedentwaarde heeft voor de praktijk.
5.4    De raad is van oordeel dat er redenen zijn van algemeen belang die voortzetting van de klachtbehandeling vergen.
5.5    Mr. B heeft klager bijgestaan bij de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Zij heeft hiervoor volgens klager € 32.000,- bij hem in rekening gebracht. Hierover is een geschil ontstaan tussen klager en mr. B. Mr. B heeft in dit verband de bijstand van verweerster ingeroepen. 
5.6    Verweerster heeft vervolgens, zonder klager daarvan in kennis te stellen, contact opgenomen met de werkgever van klager met wijziging van de vaststellingsovereenkomst tot doel. Het ging daarbij om een wijziging in het belang van mr. B omdat deze wijziging zag op de betaling voor haar diensten aan klager. Mr. B was echter geen partij bij de vaststellingsovereenkomst. Daar komt nog bij dat klager mr. B had verboden om nog in contact te treden met de werkgever en dat de factuur waarvan mr. B betaling wilde buitengewoon hoog lijkt te zijn voor een gemiddeld arbeidsrechtelijk geschil. Deze omstandigheden maken het des te merkwaardiger dat verweerster zonder overleg met klager contact heeft opgenomen met de werkgever. 
5.7    De raad heeft gelet op het voorgaande grond om aan te nemen dat sprake is van schending van de in artikel 10a Advocatenwet vastgelegde kernwaarden integriteit en deskundigheid. Daar komt bij dat verweerster de ongeoorloofdheid van haar handelwijze betwist; zij stelt in de kern dat klager met zijn klacht slechts tot doel heeft om onder de betaling van de factuur van mr. B uit te komen. De raad ziet in dit alles grond voor ambtshalve voortzetting van de klachtzaak om redenen van algemeen belang. 
5.8    De raad bepaalt op grond van artikel 47a lid 4 van de Advocatenwet dat de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam voor het vervolg van de zaak als klager wordt aangemerkt. Dit betekent dat de deken opgeroepen moet worden voor de voortgezette behandeling.
Dossier
5.9    Met de deken is de raad van oordeel dat de informatie in het klachtdossier summier is. De raad verzoekt verweerster daarom nadere feitelijke informatie te verstrekken, waaronder in ieder geval:
-    De vaststellingsovereenkomst tussen klager en de werkgever;
-    De factuur van mr. B aan klager, voorzien van een specificatie;
-    De volledige en gedateerde correspondentie tussen verweerster en de werkgever over het door mr. B gewenste addendum bij de vaststellingsovereenkomst. 
-    Informatie over het geschil tussen klager en mr. B over de hoogte van haar factuur. Is dit geschil opgelost? Hoe is de discussie hierover verlopen? Heeft klager betaald en zo ja, hoe veel? 
5.10    Verweerster en de deken zullen worden opgeroepen voor een zitting. Verweerster dient de hiervoor bedoelde informatie en stukken uiterlijk twee weken voor de nog te bepalen zittingsdatum in te dienen. 

BESLISSING
De raad van discipline:
-    beslist dat de behandeling van de klacht zal worden voortgezet om redenen van algemeen belang;
-    bepaalt dat de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam zal worden opgeroepen voor de voortgezette behandeling van de klachtzaak;
-    houdt iedere verdere beslissing aan.

Aldus beslist door mr. Wouters, voorzitter, mrs J.H.M. Nijhuis en A.B. Baumgarten, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2022.