ECLI:NL:TADRSGR:2022:62 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-053/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2022:62 |
---|---|
Datum uitspraak: | 02-05-2022 |
Datum publicatie: | 11-05-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-053/DH/RO |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht over de eigen advocaat. Contact tussen klager en verweerder is op enig moment verbroken. Klager heeft daarin ook een eigen verantwoordelijkheid gehad. Gelet op omstandigheden is het verwijt dat klager verweerder maakt over zijn gebrekkige communicatie en de schending van zijn informatieplicht jegens klager, niet terecht. Klacht ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 2 mei 2022 in de zaak 22-053/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
gemachtigde: mr. T. Catak
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 23 november 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 20 januari 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2022/04 van
de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 21 maart 2022. Daarbij
waren klager, zijn gemachtigde en verweerder aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6 (klachtdossier) en 7 tot en
met 23 (overige correspondentie).
1.5 Voorts heeft de raad kennisgenomen van een e-mail van de gemachtigde van klager
van 7 maart 2022, met bijlagen.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager heeft verweerder in 2018 verzocht hem bij te staan in een bestuursrechtelijke
kwestie naar aanleiding van een voorgenomen besluit van de gemeente A. (hierna: de
gemeente) van 12 maart 2018 tot het opleggen van een last onder dwangsom.
2.3 Klager is door de gemeente in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze ten aanzien
van dat voornemen kenbaar te maken.
2.4 Verweerder heeft vervolgens uitstel van die reactietermijn verzocht en gekregen,
tot en met 11 april 2018.
2.5 Op 11 april 2018 heeft verweerder per e-mail een zienswijze ingediend.
2.6 Bij besluit van 6 juni 2018 heeft de gemeente een last onder dwangsom opgelegd
aan klager, zoals omschreven in het voornemen.
2.7 Bij brief van 21 juni 2018 heeft verweerder namens klager tegen dat besluit
voorlopig bezwaar gemaakt.
2.8 Op 23 juli 2018 heeft de gemeente de ontvangst van het bezwaar bevestigd. De
gemeente heeft daarbij aangegeven dat de gronden in het bezwaarschrift ontbreken en
verweerder gelegenheid geboden de gronden uiterlijk 20 augustus 2018 op te sturen.
2.9 Bij brief van 20 augustus 2018 heeft verweerder de gronden van het bezwaar
aangevuld.
2.10 Op 4 oktober 2018 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Verweerder was daarbij
namens klager aanwezig. Klager zelf was niet aanwezig.
2.11 Bij beslissing van 24 januari 2019 heeft de gemeente het bezwaar ongegrond
verklaard.
2.12 Vervolgens heeft verweerder de toevoeging - die hij eerder had aangevraagd
en die was gehonoreerd - gedeclareerd. De Raad voor Rechtsbijstand heeft de vergoeding
van verweerder aan hem uitgekeerd.
2.13 In 2020 heeft de Raad voor Rechtsbijstand een hercontrole uitgevoerd. Gebleken
is toen dat klager toch niet voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking had kunnen
komen.
2.14 De Raad voor Rechtsbijstand heeft klager bij brief van 3 november 2020 verzocht
het aan verweerder betaalde bedrag (terug) te betalen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft zonder toestemming van klager een toevoeging aangevraagd, terwijl
hij ook een bedrag van € 1.000,- in contanten van klager heeft ontvangen voor de uit
te voeren werkzaamheden.
b) Verweerder is gebrekkig geweest in zijn communicatie naar klager toe, waarbij
hij zijn informatieplicht jegens klager heeft geschonden en zonder instemming van
klager werkzaamheden heeft verricht.
c) Verweerder heeft vertrouwelijke informatie met derden gedeeld.
3.2 De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna,
voor zover van belang, besproken.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 De klacht gaat in alle onderdelen over de dienstverlening door klagers eigen
advocaat. Op grond van het bepaalde in artikel 46 van de Advocatenwet toetst de tuchtrechter
de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang. De tuchtrechter houdt daarbij
rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop
hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling van een zaak
kan komen te staan. Die vrijheid en die keuzes zijn niet onbegrensd, maar worden beperkt
door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht
mogen worden gesteld. Die eisen brengen met zich dat het werk van de advocaat dient
te voldoen aan hetgeen binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die
professionele standaard veronderstelt dat de advocaat handelt met de zorgvuldigheid
die in de gegeven omstandigheden van een behoorlijk handelend advocaat mag worden
verwacht. De raad zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.
5.2 De professionele standaard brengt volgens vaste jurisprudentie van het Hof
van Discipline en Regel 16 lid 1 van de Gedragsregels 2018 met zich mee dat het tot
de taak van de advocaat behoort om de cliënt op de hoogte te stellen van belangrijke
informatie en afspraken. Een advocaat dient zijn cliënt genoegzaam te informeren,
te waarschuwen en duidelijkheid te scheppen over (onder meer) de slagingskans van
de aanhangig te maken zaak. Ook dient hij zijn cliënt te wijzen op de proceskosten
en het kostenrisico. Dit alles moet de advocaat schriftelijk aan de cliënt bevestigen.
Klachtonderdeel a)
5.3 Klager verwijt verweerder dat hij een toevoeging voor klager heeft aangevraagd,
terwijl dat niet was afgesproken. Verweerder wist volgens klager dat hij niet voor
gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking zou komen. Dat is ook de reden waarom klager
een bedrag in contanten van € 1.000,- aan verweerder heeft betaald voor de te verrichten
werkzaamheden. Klager is door de handelswijze van verweerder financieel benadeeld,
omdat hij het aan verweerder uitgekeerde bedrag moet terugbetalen aan de Raad voor
Rechtsbijstand.
5.4 Verweerder heeft gemotiveerd weersproken dat hij onrechtmatig heeft gehandeld
door een toevoeging voor klager aan te vragen. Hij betwist ook dat hij een bedrag
van € 1.000,- in contanten zou hebben aangenomen.
5.5 De raad overweegt als volgt. Bij de stukken bevindt zich een opdrachtbevestiging
van 26 maart 2018. Daarin is onder meer het navolgende opgenomen:
“Kosten gefinancierde rechtsbijstand
Met u is besproken dat u wellicht in aanmerking kunt komen voor gefinancierde
rechtsbijstand. Hierbij stelt de Raad voor Rechtsbijstand een eigen bijdrage vast,
welke
door u vergoed dient te worden. U krijgt een nota van ons zodra wij het besluit
hieromtrent hebben ontvangen. Ik kan echter geen toevoeging aanvragen voor het
indienen van een zienswijze waardoor ik de werkzaamheden pas zal aanvangen na een
betaling van € 1.000,-. Bij een verstrekking van een toevoeging zal ik na aftrek van
de
eigen bijdrage het restant aan u retourneren.
Inkomenscontrole en resultaatsbeoordeling Raad voor Rechtsbijstand
De Raad behoudt zich het recht voor om te zijner tijd een hercontrole van uw
verzamelinkomen of een resultaatsbeoordeling te verrichten wat betreft de aan u
verstrekte toevoeging. Dit kan gevolgen hebben vóor u. Wij raden u daarom aan om de
informatie hieromtrent goed te bestuderen op de website van de Raad (wvvw.rvr.orq)
of
om eventueel telefonisch contact met hen te zoeken.
Mocht de zaak onverhoopt niet in aanmerking komen voor een toevoeging dan wel
erkenning, dan zal met terugwerkende kracht mijn uurtarief van € 185,- exclusief 21%
btw en 6% kantoorkosten van toepassing zijn.”
5.6 De raad stelt vast dat in de opdrachtbevestiging met zoveel woorden is opgenomen
dat een toevoeging zal worden aangevraagd, zodat klagers stelling dat verweerder in
weerwil van de gemaakte afspraken een toevoeging heeft aangevraagd, geen stand houdt.
5.7 Klager stelt dat hij de opdrachtbevestiging nooit heeft ontvangen. De raad
is van oordeel dat klager die stelling, in het licht van hetgeen verweerder heeft
aangevoerd, onvoldoende heeft onderbouwd. Verweerder heeft gesteld dat hij de opdrachtbevestiging
heeft gestuurd naar het postadres van klager, zoals dat door klager zelf uitdrukkelijk
is opgegeven (klager heeft om hem moverende redenen zijn verblijfsadres niet aan verweerder
verstrekt). Dat dit het juiste adres is, is niet in geschil. De raad neemt voorts
in aanmerking dat klager over het gebruik van dit postadres zelf heeft verklaard dat
hij met de huisbaas heeft afgesproken dat alle post voor klager die op dat adres binnenkomt,
wordt ingescand en aan klager wordt doorgestuurd. Bovendien heeft klager verklaard
dat hij alle post ook daadwerkelijk ontvangt via zijn huisbaas. Waarom de opdrachtbevestiging
klager niet zou hebben bereikt, is de raad in het licht bezien van het voorgaande
niet duidelijk geworden. Voor zover de opdrachtbevestiging niet door de huisbaas aan
klager is doorgestuurd, is de raad van oordeel dat dit voor risico komt van klager.
5.8 Naar het oordeel van de raad biedt het klachtdossier geen aanknopingspunten
voor de stelling van klager dat de opdrachtbevestiging pas achteraf door verweerder,
en daarmee ‘valselijk’, is opgemaakt, zodat de raad aan die stelling van klager voorbij
gaat.
5.9 Klachtonderdeel a) is dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.10 Klager klaagt er over dat er geen intake heeft plaatsgevonden om de zaak inhoudelijk
te bespreken. Hij is voorts van mening dat verweerder nalatig is geweest in zijn communicatie
over het verloop van zijn zaak. Klager was niet bekend met de processtukken noch met
hoorzitting. Klager was ook niet bekend met de beslissing op het bezwaar van 24 januari
2019. Hij heeft daardoor geen beroep tegen die beslissing kunnen instellen en als
gevolg daarvan schade geleden.
5.11 Verweerder stelt dat hij alle processtukken heeft gezonden naar het hem bekende
postadres van klager, zo ook de beslissing op het bezwaar van 24 januari 2019. Volgens
verweerder heeft klager het contact met verweerder echter op enig moment volledig
verbroken en zich voor verweerder onbereikbaar gehouden. Het is daarom niet aan verweerder
te wijten dat klager, zoals hij stelt, niet bekend was met de hoorzitting noch met
de uiteindelijke beslissing op het bezwaar.
5.12 De raad overweegt als volgt. Uit het klachtdossier komt het volgende naar
voren.
5.13 Klager en verweerder hebben op of omstreeks 23 maart 2018 voor het eerst contact
met elkaar hebben gehad over de zaak, per telefoon. Dat is bevestigd door klager in
zijn brief aan verweerder van 23 maart 2018. Vervolgens zijn er op verzoek van verweerder
stukken gewisseld. Dat is gebeurd bij e-mail van 24 maart 2018. De raad kan de stelling
van klager dat er geen intake heeft plaatsgevonden, gelet op het voorgaande, niet
volgen.
5.14 Volgens klager heeft hij in totaal vijf keer contact gehad met verweerder,
telkens via whatsapp/e-mail of telefoon. Voor het eerst ter zitting heeft klager gesteld
dat hij ook drie keer bij verweerder op kantoor is geweest. Verweerder heeft dat echter
uitdrukkelijk betwist. Volgens verweerder is klager nimmer op zijn kantoor geweest.
5.15 Vast staat in ieder geval dat het contact tussen klager en verweerder op enig
moment is verbroken. Verweerder heeft daarover verklaard dat hij het bezwaarschrift
met klager heeft besproken, maar dat hij (vlak) voor het indienen van de nadere gronden
van het bezwaarschrift geen contact meer met klager heeft kunnen krijgen. De termijn
voor het indienen van de gronden liep af op 20 augustus 2018. Verweerder heeft er
daarom voor gekozen om, zonder tussenkomst van klager, op de laatst mogelijke dag
de gronden in te dienen. Verweerder heeft daarmee willen voorkomen dat het bezwaar
van klager op voorhand verloren zou zijn.
5.16 Klager verwijt het verweerder dat hij - de raad begrijpt in de periode na
augustus 2018 - geen contact met hem heeft opgenomen per e-mail of telefoon, terwijl
hij dat daarvoor wel heeft gedaan. Verweerder heeft de reden daarvoor toegelicht.
Volgens verweerder wilde klager niet traceerbaar zijn in verband met een opsporingsbevel.
Om die reden heeft verweerder geen (verder) gebruik gemaakt van het e-mail adres van
klager. Voorts heeft verweerder verklaard dat hij heeft ondervonden dat klager op
enig moment zijn telefoonnummer had gewijzigd, zonder verweerder daarvan in kennis
te stellen. De raad stelt vast dat verweerder heeft erkend dat hij zijn telefoonnummer
heeft gewijzigd, maar hij stelt dat dit pas later het geval is geweest; wanneer precies
kan klager zich niet meer herinneren.
5.17 Verweerder benadrukt dat hij alle processtukken naar het postadres van klager
heeft gezonden. De raad kan de onjuistheid van die stelling niet vaststellen. Gelet
op hetgeen de raad hiervoor heeft overwogen over de afspraak die klager met zijn huisbaas
heeft gemaakt over het doorsturen van post, heeft de raad geen reden om aan te nemen
dat (uitgerekend) de processtukken klager niet zouden hebben bereikt. Wat daar verder
ook van zij, klager draagt naar het oordeel van de raad ook een eigen verantwoordelijkheid
als het gaat om zijn bereikbaarheid. De raad overweegt in dit verband dat het de eigen
keuze van klager geweest om alleen zijn postadres en uitdrukkelijk niet zijn verblijfsadres
aan verweerder te verstrekken.
5.18 Klager maakt verweerder het verwijt dat hij tekort is geschoten is zijn communicatie
en informatieplicht jegens klager. Echter, de raad stelt vast dat klager zelf, in
de periode vanaf augustus 2018, op geen enkele manier contact heeft gezocht met verweerder
om te informeren naar de stand van zaken inzake de bezwaarprocedure, terwijl hij wist
dat verweerder een bezwaarschrift had ingediend. Naar het oordeel van de raad had
dat wel op zijn weg gelegen, zeker als hij, zoals hij stelt, niets meer van verweerder
heeft gehoord en geen processtukken van hem heeft ontvangen. Klager heeft pas van
zich laten horen op het moment dat hij de brief van 3 november 2020 van de Raad voor
Rechtsbijstand had ontvangen over de terugbetaling van de afgegeven toevoeging, derhalve
bijna twee jaar nadat de beslissing op het bezwaar was gevallen (op 24 januari 2019).
5.19 Onder deze omstandigheden acht de raad het verwijt dat klager verweerder maakt
over zijn gebrekkige communicatie en de schending van zijn informatieplicht jegens
klager, niet terecht.
5.20 De raad gaat daarmee ook voorbij aan de schade die klager stelt te hebben
geleden, omdat hij geen beroep heeft kunnen instellen tegen de beslissing van 24 januari
2019. Los van het feit dat de kans van slagen van een eventuele beroepsprocedure niet
valt in te schatten, acht de raad het niet terecht dat de klager de verantwoordelijkheid
daarvoor enkel en alleen bij verweerder legt, terwijl hij zelf bijna twee jaar lang
niets van zich heeft laten horen. Klager heeft zich al die tijd kennelijk niet heeft
afgevraagd wat de uitkomst van de bezwaarprocedure is geweest en of het nodig was
daartegen een rechtsmiddel in te stellen.
5.21 Ook klachtonderdeel b) is daarmee ongegrond.
Klachtonderdeel c)
5.22 Klager stelt dat verweerder vertrouwelijke informatie over de onderhavige
kwestie tussen klager en verweerder heeft gedeeld met zijn schoonvader. Klager weet
dit omdat de schoonvader van verweerder hem heeft benaderd om te bemiddelen in de
kwestie tussen klager en verweerder.
5.23 Verweerder betwist uitdrukkelijk dat hij zijn schoonvader heeft ingezet om
te bemiddelen. Volgens verweerder is het klager zelf, althans iemand uit zijn directe
omgeving, geweest die de schoonvader van verweerder heeft benaderd. Volgens verweerder
zou klager dat hebben gedaan om duidelijk te maken dat hij bereid zou zijn om tegen
betaling de klacht jegens verweerder in te treken.
5.24 De raad heeft gelet op de uiteenlopende standpunten van klager en verweerder
op dit punt niet kunnen vaststellen door wie de schoonvader van verweerder is benaderd
en wie daarbij vertrouwelijke informatie over de onderhavige kwestie met de schoonvader
van verweerder heeft gedeeld. Klager heeft zijn stelling dat verweerder degene is
geweest die vertrouwelijke informatie met zijn schoonvader heeft gedeeld naar het
oordeel van de raad onvoldoende feitelijk onderbouwd.
5.25 Ook klachtonderdeel c) is daarmee ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. J.H.M. Nijhuis, J.G. Colombijn-Broersma, leden, bijgestaan door mr. A. Wijtzes als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 mei 2022.