ECLI:NL:TADRSGR:2022:43 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-715/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2022:43 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-04-2022 |
Datum publicatie: | 11-04-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-715/DH/DH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Beslissing op verzet |
Inhoudsindicatie: | Verzet ongegrond |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 11 april 2022 in de zaak 21-715/DH/DH naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 10 november 2021 op de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 14 april 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 23 augustus 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K085 2021 ar/nm
van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 10 november 2021 heeft de voorzitter van de raad (hierna
ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op
dezelfde datum verzonden aan partijen.
1.4 Op 5 december 2021 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de
voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op dezelfde datum ontvangen.
1.5 De mondelinge behandeling van het verzet is vervolgens gepland op de zitting
van de raad van 28 februari 2022. Op 16 februari 2022 heeft de griffier het besluit
van de voorzitter om de zitting via een videoconferente te laten plaatsvinden aan
partijen kenbaar gemaakt. Klager heeft zijn bezwaar tegen dit besluit dezeflde dag
kenbaar gemaakt. Op 18 februari 2022 heeft de griffier het besluit van de voorzitter
nader toegelicht en klager meegedeeld dat de videoverbinding tevoren kan worden getest.
Het bezwaar van klager is verworpen. Klager heeft dezelfde dag zijn bezwaren tegen
behandeling van de zaak per videoconferentie nog eens naar voren gebracht, waarna
de voorzitter heeft besloten de behandeling van de zaak aan te houden tot de fysieke
zitting van de raad op 25 mei 2022. Deze beslissing is op 23 februari 2022 aan partijen
meegedeeld. Per e-mail van dezelfde datum heeft klager vervolgens gevraagd om de zaak
toch “per schriftelijke zitting af te doen”. Verweerder heeft desgevraagd kenbaar
gemaakt dat hij ook afziet van zijn recht om in persoon gehoord te worden en instemt
met schriftelijke afdoening door de raad. De voorzitter heeft vervolgens beslist dat
de zaak schriftelijk zal worden behandeld door de raad. Deze beslissing is bij e-mail
van 25 februari 2022 aan partijen meegedeeld. Verweerder heeft per e-mail van 27 februari
2022 nog gereageerd op de pleitnotitie van klager.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het
verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en
van het verzetschrift. De raad heeft verder kennis genomen van de e-mail van 11 februari
2022, met bijlagen, van de zijde van klager en van de hiervoor in 1.5 genoemde stukken.
2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in.
2.2 Klager is het “geheel niet eens met de technische uitleg en wil daarom opnieuw
hoger beroep aantekenen via artikel 46h lid 1”.
2.3 De voorzitter heeft miskend dat verweerder zich niet heeft verdiept in de zaken
van klager en dat het cassatieadvies van verweerder ondeugdelijk is.
2.4 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet
niet op.
3 FEITEN EN KLACHT
3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad
naar de beslissing van de voorzitter.
4 BEOORDELING
4.1 De raad stelt voorop dat de tuchtrechter oordeelt over de vraag of een advocaat
betamelijk en zorgvuldig heeft gehandeld. De raad oordeelt niet over het onderliggende
geschil. Dat oordeel is, in deze kwestie, voorbehouden aan de civiele rechter. Dat
betekent dat het over en weer gestelde over de onderliggende kwestie verder niet zal
worden besproken.
4.2 Voor zover klager in verzet klachten tegen verweerder naar voren heeft gebracht
die hij nog niet eerder aan de orde heeft gesteld, geldt het volgende. De raad beoordeelt
klachten, nadat deze zijn onderzocht door de deken en, na betaling van griffierecht,
doorgeleid naar de raad. Klachten die niet onderzocht zijn door de deken, laat staan
klachten die in het stadium van verzet voor het eerst naar voren zijn gebracht, worden
door de raad niet beoordeeld. Dit alles betekent dat de nieuwe klachten ook niet kunnen
leiden tot een gegrond verzet.
4.3 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een
gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld
of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als
de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing
heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.4 De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetsgronden niet slagen;
de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening
gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De voorzitter
heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.
4.5 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe
gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De
raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd en M.J. Smit, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 april 2022.