ECLI:NL:TADRSGR:2022:40 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-910/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2022:40 |
---|---|
Datum uitspraak: | 28-03-2022 |
Datum publicatie: | 01-04-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-910/DH/RO |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Verweerster heeft niet tijdig opdracht geven voor de indiening van het betekeningsexploot (als bedoeld in artikel 4.2 van het Procesreglement Scheiding) en heeft klaagster daarvan niet op de hoogte gebracht. Waarschuwing. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 28 maart 2022 in de zaak 21-910/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerster
gemachtigde: mr. G.P. Lobé
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 28 maart 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 9 november 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk A 2020/086 cij/sh/edl
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 14 februari 2022. Daarbij
waren klaagster en verweerster met haar gemachtigde aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 14.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster heeft zich op 20 december 2019 tot verweerster gewend met het verzoek
de behandeling van haar echtscheidingszaak over te nemen.
2.3 Verweerster heeft de overname van de zaak op 20 december 2019 aan de eerdere
advocaat van klaagster, mr. S, en de advocaat van de ex-echtgenoot van klaagster,
gemeld.
2.4 Mr. S heeft met het oog op de op handen zijnde wijziging van de alimentatiewetgeving
het echtscheidingsverzoek op 16 december 2019 ingediend.
2.5 Op 23 december 2019 heeft een eerste bespreking tussen klaagster en verweerster
plaatsgevonden. Op diezelfde datum heeft verweerster aan klaagster haar opdrachtbevestiging,
algemene voorwaarden en voorschotdeclaratie van € 5.000,- ex btw en kantoorkosten
toegezonden. De voorschotdeclaratie is door klaagster voldaan.
2.6 In de opdrachtbevestiging komt – voor zover van belang – de volgende passage
voor:
“Voor zover van toepassing zal ik jou met enige regelmaat tussentijdse – meestal maandelijkse
– declaraties van verrichte en eventueel te verrichten werkzaamheden zenden.
Van de betreffende werkzaamheden wordt een urenadministratie bijgehouden, die de activiteiten
per 10 minuten weergeeft. Indien dit in voorkomend geval op prijs wordt gesteld, kan
een dergelijke uitgebreide urenspecificatie worden verstrekt.”
2.7 Het kantoor van verweerster was van 24 december 2019 tot 6 januari 2020 gesloten.
Klaagster is daarvan op de hoogte gebracht.
2.8 Met ingang van 1 januari 2020 is de nieuwe alimentatiewetgeving in werking
getreden.
2.9 Op 7 januari 2020 heeft mr. S zich in de echtscheidingsprocedure onttrokken
en diezelfde dag heeft verweerster zich gesteld als advocaat.
2.10 Op 17 januari 2020 heeft tussen klaagster en verweerster telefonisch overleg
plaatsgevonden.
2.11 Op 24 januari 2020 te 00.09 uur heeft klaagster aan verweerster een uitvoerige
e-mail verzonden. Daarbij waren geen stukken gevoegd.
2.12 Op 24 januari 2020 heeft een tweede bespreking tussen klaagster en verweerster
plaatsgevonden.
2.13 Op 27 januari 2020 heeft klaagster aan verweerster wederom een uitvoerige
e-mail verzonden. Ook bij deze e-mail waren geen stukken gevoegd.
2.14 Op 31 januari 2020 heeft klaagster via WeTransfer enkele stukken naar verweerster
gestuurd. De ontvangst van de stukken is door verweerster per e-mail van 7 februari
2020 bevestigd. In die e-mail heeft verweerster aangekondigd deze te zullen ordenen
en klaagster een voorstel te zullen sturen.
2.15 Per e-mail van 14 februari 2020 te 14.48 uur heeft klaagster bij verweerster
gevraagd naar het voorstel aangezien zij dat nog niet had ontvangen. De verzending
van deze e-mail heeft zij per WhatsApp aan verweerster aangekondigd. Verweerster heeft
op deze e-mail niet gereageerd.
2.16 Nadat verweerster kort daarvoor op de hoogte was geraakt van het feit dat
nog geen betekening van het echtscheidingsverzoek had plaatsgevonden, heeft zij de
deurwaarder ingeschakeld die dat op 14 februari 2020 aan (de advocaat van) de ex-echtgenoot
van klaagster heeft betekend.
2.17 Eveneens op 14 februari 2020 heeft de advocaat van de ex-echtgenoot zich in
de echtscheidingsprocedure als advocaat gesteld. Daarbij heeft zij tevens een beroep
gedaan op niet-ontvankelijkheid van het verzoekschrift wegens niet tijdige betekening
ervan. De rechtbank heeft naar aanleiding daarvan via het familiejournaal aangekondigd
dat op 24 februari 2020 een beslissing zou worden genomen over de ontvankelijkheid.
2.18 Per e-mail van 17 februari 2020 heeft verweerster mr. S gevraagd of zij het
verzoekschrift wellicht toch had laten betekenen. Mr. S heeft haar in reactie daarop
laten weten dat dat niet het geval was.
2.19 Bij brieven van 17 en 18 februari 2020 heeft verweerster de rechtbank gemotiveerd
verzocht het beroep op de niet-ontvankelijkheid terzijde te stellen. De advocaat van
de ex-echtgenoot van klaagster heeft zich daartegen gemotiveerd verzet. Van deze correspondentie
heeft verweerster aan klaagster geen afschrift verzonden, noch heeft zij haar daarvan
anderszins op de hoogte gesteld.
2.20 Per e-mail van 23 februari 2020 te 23.47 uur heeft klaagster nogmaals naar
het in 2.9 genoemde voorstel geïnformeerd. De verzending van deze e-mail heeft klaagster
per WhatsApp aan verweerster aangekondigd.
2.21 Per e-mail van 24 februari 2020 te 15.54 uur heeft verweerster aan klaagster
voorgesteld om de dag erna telefonisch te overleggen. Naar aanleiding daarvan is een
belafspraak gemaakt voor 25 februari 2020 om 9.30 uur. Deze afspraak is door verweerster
per e-mail van 24 februari 2020 te 16.11 uur bevestigd, waarbij zij heeft voorgesteld
in het vervolg iedere week een belmoment in te lassen.
2.22 Per e-mail van 5 maart 2020 te 11.26 uur heeft verweerster aan klaagster een
concept van een naar de wederpartij te sturen brief verzonden en daarbij aangekondigd
klaagster rond 13.30 uur te bellen.
2.23 Per e-mail van 5 maart 2020 te 13.50 uur heeft verweerster aan klaagster een
concept van een naar de advocaat van de ex-echtgenoot van klaagster te sturen e-mail.
Met verzending daarvan heeft klaagster ingestemd.
2.24 Klaagster heeft op 6 maart 2020 te 12.21 uur aan verweerster laten weten dat
zij zich tot een andere advocaat heeft gewend. In deze e-mail heeft zij tevens verzocht
het dossier naar deze advocaat te sturen en heeft zij een specificatie van de gemaakte
kosten gevraagd. De secretaresse van verweerster heeft bij afwezigheid van verweerster
op dit bericht gereageerd.
2.25 Op 9 maart 2020 heeft verweerster aan klaagster haar slotdeclaratie verzonden,
vergezeld van de daarbij behorende urenspecificatie en facturen voor de doorbelaste
verschotten. Het door klaagster op 23 december 2019 betaalde voorschot is met deze
factuur verrekend. Bij deze e-mail heeft verweerster ter kennisneming tevens een kopie
van het onttrekkingsverzoek aan de rechtbank gevoegd.
2.26 Mr. H heeft de behandeling van de zaak overgenomen en zich bij de rechtbank
als advocaat van klaagster gesteld.
2.27 Op 10 maart 2020 heeft de secretaresse van verweerster per WeTransfer alle
dossierstukken aan mr. H gezonden. Omdat mr. H er niet in slaagde de bestanden te
openen, zijn deze op 11 maart 2020 nogmaals per e-mail aan haar verzonden. Tevens
is die dag per aangetekende post een usb-stick met daarop alle bestanden aan haar
verzonden. Klaagster is daarnaast in de gelegenheid gesteld alle originele stukken
die zij had afgegeven op het kantoor van verweerster op te halen.
2.28 Bij beschikking van 18 maart 2020 heeft de rechtbank klaagster niet-ontvankelijk
verklaard in haar verzoek vanwege de te late betekening van het echtscheidingsverzoek.
2.29 Op 28 maart 2020 is onderhavige klacht ingediend.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet doordat zij:
a) het echtscheidingsverzoek niet tijdig heeft laten betekenen aan de wederpartij
waardoor klaagster niet-ontvankelijk is verklaard en onder het nieuwe alimentatieregime
is komen te vallen;
b) niet voortvarend te werk is gegaan, nooit inhoudelijk op vragen heeft gereageerd
en klaagster niet van de stand van zaken op de hoogte heeft gehouden;
c) aan klaagster geen specificaties van de factuur heeft verzonden en niet op vragen
daarover heeft gereageerd;
d) de overdracht van het dossier heeft vertraagd in verband met een nog onbetaalde
declaratie.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Klachtonderdeel a)
5.1 Artikel 816 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna:
Rv) bepaalt dat een verzoekschrift tot echtscheiding binnen veertien dagen na indiening
ervan aan de wederpartij dient te worden betekend. Op grond van artikel 4.2 van het
in 2019 geldende Procesreglement Scheiding dient het betekeningsexploot binnen vier
weken na indiening van het echtscheidingsverzoek te worden ingediend bij de rechtbank.
5.2 Vast staat dat mr. S het echtscheidingsverzoek op 16 december 2019 heeft ingediend.
De termijn van artikel 816 lid 1 Rv verstreek derhalve op 30 december 2019 en die
van artikel 4.2 van het Procesreglement Scheiding op 13 januari 2020. Vast staat voorts
dat er geen tijdige betekening van het echtscheidingsverzoek en geen tijdige indiening
van het betekeningsexploot hebben plaatsgevonden, op grond waarvan klaagster niet-ontvankelijk
is verklaard in haar verzoek.
5.3 Verweerster heeft de behandeling van de zaak op 23 december 2019 van mr. S
overgenomen. Op dat moment beschikte zij nog niet over de stukken.
5.4 Op 7 januari 2020 heeft mr. S zich in de echtscheidingsprocedure als advocaat
onttrokken en heeft verweerster zich in die procedure als advocaat gesteld.
5.5 Naar het oordeel van de raad was het tot 7 januari 2020 niet de verantwoordelijkheid
van klaagster om voor tijdige betekening van het verzoekschrift zorg te (laten) dragen;
zij was tot dat moment immers niet de procesadvocaat. Van het nalaten door mr. S kan
aan verweerster onder de gegeven omstandigheden geen verwijt worden gemaakt. Zij heeft
onweersproken gesteld door mr. S niet te zijn geïnformeerd over het feit dat nog geen
betekening van het verzoekschrift had plaatsgevonden en de stukken bieden ook geen
aanknopingspunten om aan de juistheid van die stelling te twijfelen. Gelet op de door
een advocaat bij een onttrekking in acht te nemen zorgvuldigheid, mocht verweerster
ervan uitgaan dat mr. S haar van een dergelijk belangrijk feit op de hoogte zou hebben
gesteld, ook gelet op het belang van klaagster vanwege de op 1 januari 2020 wijzigende
alimentatiewetgeving. In zoverre acht de raad dit klachtonderdeel ongegrond.
5.6 Dat ligt anders voor de periode na 7 januari 2020. Vanaf dat moment draagt
verweerster als procesadvocaat onder meer de verantwoordelijkheid voor tijdige indiening
van het betekeningsexploot. Bijvoorbeeld door het raadplegen van het Familiejournaal
had verweerster kunnen weten dat het exploot nog niet was ingediend, terwijl de termijn
daarvoor op 7 januari 2020 nog niet verstreken. Verweerster had dan ook tijdig opdracht
kunnen geven voor de indiening van het exploot. De termijn van 816 lid 1 Rv was dan
weliswaar reeds verstreken, maar die van artikel 4.2 van het Procesreglement Scheiding
nog niet, hetgeen een niet-ontvankelijkheid in de weg had kunnen staan (vgl. de conclusie
d.d. 29 oktober 2021 van procureur-generaal mr. E.M. Wesseling-van Gent in ECLI:NL:PHR:2021:1020).
In zoverre acht de raad dit klachtonderdeel gegrond.
Klachtonderdeel b)
5.7 Uit de stellingen van partijen en de zich in het dossier bevindende stukken
blijkt dat verweerster klaagster niet op de hoogte heeft gebracht van het feit dat
het echtscheidingsverzoek niet tijdig was betekend en het betekeningsexploot niet
tijdig was ingediend en evenmin van haar correspondentie aan de rechtbank hierover
naar aanleiding van het door de wederpartij in verband daarmee gedane beroep op niet-ontvankelijkheid.
Dat had zij dat naar het oordeel van de raad echter wel moeten doen, ook al kan zij
niet verantwoordelijk worden gesteld voor het niet tijdig betekenen van het echtscheidingsverzoek.
Een advocaat is immers gehouden zijn client steeds te informeren over belangrijke
zaken in een dossier. Wanneer het gaat om een potentiële beroepsfout is die verplichting
nog verstrekkender en omvat die tevens het informeren over de mogelijke gevolgen ervan.
Door dat alles na te laten heeft verweerster naar het oordeel van de raad tuchtrechtelijk
verwijtbaar gehandeld.
5.8 De overige verwijten die klaagster in dit klachtonderdeel aan verweerster maakt,
te weten het niet voortvarend te werk gaan en het niet reageren op e-mails, zijn naar
het oordeel van de raad ongegrond. Verweerster heeft klaagster slechts 2,5 maand bijgestaan
en in die periode intensief met haar gecorrespondeerd. Dat zij niet steeds op alle
e-mails of WhatsApp berichten heeft gereageerd, is naar het oordeel van de raad in
het licht van de hoeveelheid en frequentie ervan, niet onzorgvuldig.
5.9 De raad zal dit klachtonderdeel derhalve deels gegrond en deels ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel c)
5.10 In de opdrachtbevestiging d.d. 23 december 2019 is – zakelijke weergegeven
- vermeld dat op verzoek een uitgebreide urenspecificatie wordt verstrekt. In een
e-mail van 28 december 2019 vraagt klaagster in algemene zin om “tussentijdse overzichten
met betrekking tot de declaraties”. De eerste te specificeren declaratie die verweerster
aan klaagster heeft gezonden, is die van 9 maart 2020. Dat was tevens haar slotdeclaratie.
Deze was voorzien van een specificatie. Dat er door klaagster ook om tussentijdse
(declaraties en/of) specificaties is verzocht, is door haar niet gesteld en blijkt
niet uit de stukken.
5.11 Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
Klachtonderdeel d)
5.12 Ook dit klachtonderdeel is naar het oordeel van de raad ongegrond. Uit de
zich in het dossier bevindende stukken blijkt niet dat verweerster een beroep heeft
gedaan op enig retentierecht of op andere wijze de voortgang en/of overdracht van
het dossier van klaagster heeft vertraagd. Bovendien beschikte klaagster zelf ook
over vrijwel alle stukken in het dossier; verweerster heeft haar die steeds in kopie
toegezonden.
Conclusie
5.13 Gelet op het voren overwogene, zal de raad klachtonderdelen a en b deels gegrond
en deels ongegrond en de klachtonderdelen c en d ongegrond verklaren.
6 MAATREGEL
6.1 Gelet op de aard en de ernst van de tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging en
mede in aanmerking genomen het ontbreken van een tuchtrechtelijk verleden van verweerster,
acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient verweerster op
grond van artikel 46e lid 5 van de Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht
van € 50,- aan haar te vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk
is geworden. Klaagster dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar
rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door te geven.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 van de Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster dient het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat
deze beslissing onherroepelijk is geworden, te betalen aan klaagster. Klaagster dient
binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk
aan verweerster door te geven.
7.4 Verweerster dient het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder
b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden, over te maken naar rekeningnummer lBAN: NL85lNGB0000079000, BIC: INGBNL2A,
Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling
raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a gegrond zoals overwogen in 5.6 en voor het overige
ongegrond;
- verklaart klachtonderdeel b gegrond zoals overwogen in 5.7 en voor het overige
ongegrond;
- verklaart de klachtonderdelen c en d ongegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klaagster,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.4.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. M.P. de Klerk en
M.A.M. Wagemakers, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en
uitgesproken op 28 maart 2022.