ECLI:NL:TADRSGR:2022:39 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-1006/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2022:39 |
---|---|
Datum uitspraak: | 30-03-2022 |
Datum publicatie: | 31-03-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-1006/DH/DH |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de eigen advocaat over financiën kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van
30 maart 2022
in de zaak 21-1006/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen
van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag
(hierna: de deken) van 17 december 2021 met kenmerk K 084 2021 ia/smo, door de raad
ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijsten genoemde bijlagen 1
tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 6 (procedureel).
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerster heeft klager bijgestaan bij de afwikkeling van de samenwoning met
zijn partner (hierna: de vrouw).
1.2 Op 5 september 2018 heeft verweerster aan klager een opdrachtbevestiging gestuurd.
Hierin heeft verweerster samengevat wat zij op 21 augustus 2018 met klager heeft besproken.
Verder heeft verweerster onder meer de volgende geschreven:
“(…) Voorts vertelde u mij dat bij de besprekingen bij de mediator altijd uitgangspunt
is geweest dat u in de echtelijke woning zou blijven waarbij het gezamenlijk eigendom
zou blijven gehandhaafd. Ter zake van uw wens om de onverdeeldheid van de woning onbeperkt
te handhaven merkte ik op dat dit juridisch lastig kan zijn omdat onverdeeldheid niet
oneindig kan duren.
(…)
Bij schrijven van 20 augustus jl. heeft mr. K(…), advocaat van [de vrouw], het samenlevingscontract
opgezegd.
U gaf aan dat de u verwacht dat de woning een overwaarde heeft van € 30.000,00
(…)
Wij bespraken dat ik zal trachten om de rechtsbijstand plaats te laten vinden op basis
van een toevoeging. Uw inkomen valt wellicht binnen de door de Raad voor Rechtsbijstand
gestelde grenzen evenwel is er sprake van vermogen in de vorm van spaargeld die zou
maken dat u alsnog niet in aanmerking zou komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand.
Wij spraken af dat ik voor u een toevoeging zal aanvragen. Mocht een toevoeging worden
verstrekt, dan zal ik u de declaratie sturen ter hoogte van de vastgestelde eigen
bijdrage.
Een besluit van de Raad is in veel gevallen een voorlopig besluit en na her controle
van het inkomen of resultaatbeoordeling bestaat de mogelijkheid dat u óf een andere
eigen bijdrage moet betalen óf zelf de kosten van uw bijstand moet betalen. Ik maak
u erop attent, dat indien het te behalen resultaat even hoog of hoger is dan de helft
van het heffingsvrije vermogen een eventuele toevoeging door de Raad voor de Rechtsbijstand
wordt ingetrokken. De advocaatkosten dan door u zelf zullen moeten worden bekostigd.
Alle werkzaamheden zullen dan alsnog ter hoogte van het uurtarief in rekening worden
gebracht. De eigen bijdrage die door u is voldaan zal uiteraard in mindering worden
gebracht. Ik verwijs u voor meer informatie naar www.rvr.org.
Mocht u alsnog geen toevoeging worden verstrekt of mocht deze om welke reden dan ook
worden ingetrokken, dan zal ik de opdracht uitvoeren op basis van een uurtarief van
€ 150,00 per uur (exclusief BTW en kantoorkosten).
In het geval een procedure gestart moet worden, dan dient u rekening te houden met
griffiekosten en kosten ter zake van de leges. Deze kosten zullen u worden berekend
zodra deze door mij worden gemaakt. (…)”
1.3 Op 11 oktober 2018 heeft verweerster nog het volgende aan klager geschreven:
“(…) Omdat jullie samen eigenaar zijn zullen jullie altijd samen de woning moeten
verkopen, beide partijen moeten akkoord zijn. Wanneer evenwel een van beide partijen
zijn toestemmijn onredelijk onthoudt, dan zal de andere partijen vervangende toestemming
bij de rechter kunnen vragen. Daar zal een clausule in een notariële akte niets tegen
kunnen doen. Deze clausule zal ook niet kunnen maken dat door het onthouden van toestemming
tot verkoop, de woning onverdeeld zou blijven. (…)”
1.4 Op 26 november 2018 heeft de Raad voor Rechtsbijstand de aanvankelijk aangevraagde
toevoeging na een verworpen verzoek tot peiljaarverlegging, afgewezen.
1.5 In januari 2019 heeft verweerster opnieuw een toevoeging aangevraagd ten behoeve
van klager.
1.6 Op 27 februari 2019 heeft de vrouw klager gedagvaard en, zakelijk weergegeven,
verdeling van de woning gevorderd.
1.7 In april 2019 heeft de Raad voor Rechtsbijstand na peiljaarverlegging ten behoeve
van klager een toevoeging verleend, waarbij de eigen bijdrage is vastgesteld op €
291,-. In de aan klager gestuurde beschikking van de Raad voor Rechtsbijstand is opgenomen
dat de toevoeging kan worden ingetrokken als:
“op het moment van de definitieve afhandeling van de zaak waarvoor die toevoeging
was verleend, de rechtzoekende als resultaat van die zaak een vordering met betrekking
tot een geldsom ter hoogte van tenminste 50% van het heffingvrij vermogen heeft (artikel
34 G lid 1 onder a en b, Wet op de rechtsbijstand)”.
1.8 Op 18 november 2019 heeft verweerster onder meer het volgende geschreven aan
klager:
“(…) Voor wat betreft de gefinancierde rechtsbijstand zal bij een nieuwe procedure
gekeken worden naar het inkomen en vermogen van 2 jaar terug. Het kan dus zijn dat
je dan niet meer voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking komt. Voor wat betreft
de procedure met betrekking tot de woning merk ik op dat wanneer de rechter beslist
dat de woning verkocht moet worden of wanneer dat in minnelijk overleg wordt besloten.
Dan zal ik de Raad voor Rechtsbijstand in kennis moeten stellen van de uitkomst. Daarbij
moet ik een afschrift van de WOZ waarde en een afschrift van de huidige stand van
de hypotheek overleggen en zij zullen vervolgens ter zake van deze procedure beslissen
of de toevoeging wordt ingetrokken. Wanneer de toevoeging wordt ingetrokken dan zal
je van mij een declaratie ontvangen van de gewerkte uren tegen het overeengekomen
uurtarief. De eigen bijdrage die je in dit dossier hebt voldaan dan uiteraard in mindering
worden gebracht. Ter zake van de alimentatieprocedures zal het vorengaande niet spelen
(de intrekken van de toevoeging achteraf) omdat er geen sprake is van resultaat die
maakt dat de toevoeging moet worden ingetrokken. (…)”
1.9 Op 23 januari 2020 heeft verweerster het volgende geschreven aan klager:
“Aan jou is een toevoeging verleend ter zake van de beëindiging van de samenwoning.
Op grond van resultaat kan de toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand worden ingetrokken.
De opbrengst uit een zaak noemen we het resultaat. De Raad bepaalt na afloop van de
zaak aan de hand van het resultaat wie de kosten van de mediator of advocaat moet
betalen. Dat heet resultaatbeoordeling. Voor het beoordelen van het resultaat maakt
het niet uit waarom u het geld uit de zaak krijgt. Ook als u het geldbedrag nog niet
ontvangen heeft, maar wel recht op heeft, telt het mee. U heeft dan een vordering
op een geldbedrag.
Voor een resultaatsbeoordeling is van belang of het resultaat meer dan de ½ van het
heffingsvrije vermogen bedraagt. De normen voor het heffingsvrije vermogen in 2020
bedragen: Vrijgesteld vermogen per persoon 2020 € 30.846.
Voor resultaatsbeoordeling geldt de helft van het heffingvrij vermogen, dus € 15.423
per persoon. Is het resultaat hoger dan voornoemd bedrag dan zal de toevoeging worden
ingetrokken en dan zullen mijn kosten conform de opdrachtbevestiging alsnog bij jou
in rekening worden gebracht aan de hand van mijn uurtarief.
Wanneer de rechter besluit dat de woning verkocht moet worden, dan zal jouw deel van
de te verwachten opbrengst - de hypotheek worden aangemerkt als resultaat. Te verwachten
is dat de helft van de overwaarde meer zal bedragen dan de helft van het heffingvrije
vermogen.
In dat kader stuur ik je een urenstaat met daarop gespecificeerd mijn werkzaamheden.
(…)”
1.10 Op 23 januari 2020 heeft klager onder meer aan verweerster geschreven dat
hij had begrepen “dat alleen de kosten van rechtsbijstand ‘op lossen schroeven’ zou
staan van het jaar waarin de kapitaalstoename plaats heeft”.
1.11 Verweerster heeft op 30 januari 2020 als volgt op dit punt gereageerd:
“(…) Wanneer er sprake is van resultaat zal de gehele toevoeging worden ingetrokken
en dit ziet derhalve op alle werkzaamheden. Het overzicht gaat alleen om de handelingen
ten aanzien van de woning. (…)”
1.12 Bij vonnis van 25 maart 2020 heeft de rechtbank beslist dat de woning verdeeld
moet worden.
1.13 Op 26 maart 2020 heeft verweerster het volgende aan klager geschreven:
“Gelet op het vonnis en het feit dat de woning moet worden verkocht en dat hieruit
een overwaarde zal komen waarvan jouw deel meer zal bedragen dan het door de raad
voor Rechtsbijstand vrijgestelde vermogen, verwacht ik dat de aan jou in deze procedure
ter zake van de verdeling van de gemeenschap verleende toevoeging door de Raad voor
Rechtsbijstand zal worden ingetrokken.
In dat kader zal ik jou na de intrekking van de toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand
voor al mijn werkzaamheden in dit dossier een declaratie ter hoogte van mijn uurtarief
toesturen (de reeds betaalde eigen bijdrage zal uiteraard worden afgetrokken van de
nota). In dat kader zend ik je hierbij een urenstaat zoals je je al eens op 23 januari
jl. heb gedaan. (…)”
1.14 Op 29 maart 2020 heeft klager aan verweerster geschreven dat zij hem er vooraf
nooit voor heeft gewaarschuwd dat het verlies van de rechtszaak automatisch met zich
zou brengen dat hij het uurtarief van verweerster zou moeten betalen.
1.15 Op 30 maart 2020 heeft verweerster gereageerd en laten weten dat niet het
verlies van de zaak, maar de omstandigheid dat de procedure heeft geleid tot verkoop
en verdeling van de woning en daarmee de vermogenstoename bij klager heeft geleid
tot intrekking van de toevoeging.
1.16 Bij e-mail van 22 oktober 2020 heeft verweerster klager laten weten dat zij
voornemens is om het dossier te sluiten. Zij heeft in dat verband aan klager gevraagd
om toezending van de koopakte van de woning en een opgave van de hypotheek, dit alles
“ten behoeve van de resultaatsbeoordeling”. Op 4 november 2020 heeft verweerster klager
een rappel gestuurd voor de toezending van stukken.
1.17 Bij beslissing van 18 maart 2021 heeft de Raad voor Rechtsbijstand, na kennisneming
van het vonnis van 25 maart 2020, de ten behoeve van klager verleende toevoeging ingetrokken.
1.18 Medio maart 2021 heeft verweerster een bedrag van € 5.747,51 bij klager in
rekening gebracht.
1.19 Op 2 april 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster
het volgende.
a) Verweerster heeft klager voor haar werkzaamheden een factuur van € 6.000,- gestuurd,
terwijl zij klager niet heeft gewaarschuwd dat het verlies van de zaak automatisch
met zich zou brengen dat klager het commerciële tarief van verweerster zou moeten
betalen.
b) Verweerster heeft in haar opdrachtbevestiging het voor klager behaalde resultaat
vermeld, maar zij heeft niet geschreven dat klager het commerciële tarief zou moeten
voldoen als de woning verkocht zou moeten worden.
c) Verweerster heeft klager een bedrag van € 6.000,- laten betalen voor een zaak
die klager nooit kon winnen.
2.2 De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna,
voor zover van belang, besproken.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Klachtonderdelen a) en b)
4.1 De voorzitter stelt vast dat klachtonderdelen a en b in de kern neerkomen op
het verwijt dat verweerster klager onvoldoende duidelijk heeft geïnformeerd over de
mogelijke gevolgen van de verdeling van de woning voor een toevoeging. Zij had dit
volgens klager bij aanvang van de zaak moeten doen en heeft dit niet, althans niet
voldoende duidelijk en ondubbelzinnig, gedaan.
4.2 Verweerster heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat zij klager ervan op
de hoogte heeft gesteld dat de kans de woning onverdeeld zou blijven klein was en
dat zij hem diverse malen heeft voorgehouden dat de verkoop van de woning gevolgen
zou kunnen hebben voor de verleende toevoeging.
4.3 De voorzitter overweegt dat verweerster in haar bericht van 5 september 2018
aan klager heeft uitgelegd dat het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand tot verlening
van een toevoeging een voorlopig karakter heeft en dat wanneer het resultaat van een
zaak de helft van het heffingvrije vermogen overstijgt, een toevoeging kan worden
ingetrokken. De advocaatkosten moeten in dat geval door klager zelf betaald worden.
Verweerster heeft in deze brief ook melding gemaakt van haar uurtarief en zij heeft
in haar bericht een link naar de website van de raad voor rechtsbijstand opgenomen.
Deze informatieverstrekking was naar het oordeel van de voorzitter voldoende en voldoende
duidelijk.
4.4 De voorzitter overweegt verder dat klager uit het bericht van de Raad voor
Rechtsbijstand van april 2019 ook heeft kunnen vernemen dat de toevoeging een voorwaardelijk
karakter had en dat de uitkomst van de zaak uiteindelijk tot intrekking van de toevoeging
zou kunnen leiden. In november 2019 en januari 2020 heeft verweerster klager nog eens
uitgelegd dat wanneer de zaak zou leiden tot (een veroordeling tot) verkoop van de
woning, de toevoeging mogelijk ingetrokken zou worden. Naar het oordeel van de voorzitter
is klager bij aanvang van de zaak, maar ook gaandeweg voldoende geïnformeerd over
de mogelijkheid dat de toevoeging zou worden ingetrokken. Klager was op dit punt voldoende
geïnformeerd. Dat klager bij intrekking van de toevoeging de kosten voor de werkzaamheden
van verweerster zelf zou moeten betalen staat niet alleen ondubbelzinnig in de opdrachtbevestiging
van 5 september 2018, maar is bovendien evident. Ook op dit punt heeft verweerster
klager dus voldoende geïnformeerd. Klachtonderdelen a en b zijn gelet op het voorgaande
kennelijk ongegrond.
4.5 De voorzitter voegt nog toe dat niet “het verlies van de zaak” van klager,
maar de omstandigheid dat de uitkomst van de zaak een vermogenstoename heeft teweeggebracht
bij klager, heeft geleid tot intrekking van de toevoeging. Er is op dit punt ook geen
sprake van ontoereikende informatievoorziening van verweerster aan klager en ook in
zoverre is de klacht kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.6 De voorzitter vat dit klachtonderdeel op als het verwijt dat verweerster klager
te veel heeft laten betalen voor haar werkzaamheden.
4.7 De voorzitter stelt voorop dat de tuchtrechter volgens vaste jurisprudentie
niet oordeelt over declaratiegeschillen. De tuchtrechter moet echter wel beoordelen
of excessief is gedeclareerd. De voorzitter heeft echter geen grond om aan te dat
verweerster voor haar werkzaamheden excessief heeft gedeclareerd. Dit betekent dat
klachtonderdeel c bij gebrek aan een voldoende feitelijke onderbouwing ook kennelijk
ongegrond zal worden verklaard.
Slotsom
4.8 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2022.