ECLI:NL:TADRSGR:2022:37 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-048/DH/DH 22-051/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2022:37
Datum uitspraak: 30-03-2022
Datum publicatie: 31-03-2022
Zaaknummer(s):
  • 22-048/DH/DH
  • 22-051/DH/DH
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de deken en een stafjurist van het ordebureau over de wijze waarop zij met een signaal en een klacht van klager zijn omgegaan kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 30 maart 2022
in de zaken 22-048/DH/DH en 22-051/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager


over:

1.    (…)                22-048/DH.DH
deken van de Orde van Advocaten (…)
2.    (…)            22-051/DH/DH
werkzaam als stafjurist bij de Orde van Advocaten (…)

verweerders


De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van 19 januari 2022 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag met kenmerk K268 en K270 2020 ia/ak en van de op de inventarislijsten genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 13 (procedureel). 

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Op 2 augustus 2019 heeft klager een klacht ingediend tegen zijn voormalig kantoorgenoot mr. R. Verweerders hebben deze klacht op 7 augustus 2019 in behandeling genomen. Nadat tussen het kantoor van klager en mr. R een schikking tot stand is gekomen, heeft klager deze klacht op 14 augustus 2019 ingetrokken. 
1.2    Bij brief van 9 januari 2020 heeft klager bij verweerders melding gemaakt van ernstige onregelmatigheden en zelfs mogelijk strafbaar handelen in de praktijkvoering van mr. R. Bij brief van 16 januari 2020 van verweerders is de ontvangst van deze brief bevestigd aan klager en mr. R, waarbij mr. R is gevraagd om binnen drie weken te reageren. 
1.3    Bij e-mail van 6 februari 2020 heeft klager bij verweerders geïnformeerd of al een reactie van mr. R was ontvangen. Klager heeft onder meer geschreven dat hij de brief van 9 januari 2020 weliswaar niet als klacht heeft ingediend, maar dat hij toch belang heeft bij kennisname van de inhoud van de reactie van mr. R. 
1.4    Een brief van verweerders aan klager van 19 februari 2020 heeft de volgende inhoud:
“Naar aanleiding van uw bericht van 6 februari 2020 bericht ik u als volgt. 
U deelt mede uw brief niet als klacht te hebben ingediend. Om die reden is de kwestie dan ook als signaal opgevat en opgepakt. Op dit moment kan ik u mededelen dat mr. R(…) heeft verzocht om een uitstel hetgeen hem is verleend. 
Na ontvangst van zijn inhoudelijke reactie zal de deken genoemde reactie beoordelen en besluiten wat de volgende stap zal zijn in deze. Van de inhoud wordt u niet op de hoogte gebracht. Indien nodig zal u in latere instantie op de hoogte worden gebracht van de stand van zaken/afronding.”
1.5    Op 24 februari 2020 heeft klager aan verweerders geschreven dat hij ondanks telefonische en schriftelijke verzoeken daartoe, niet is geïnformeerd over of mr. R heeft gereageerd. Klager heeft geschreven dat hij via het secretariaat van het ordebureau wel heeft vernomen dat er contact is geweest met mr. R. Klager wijst erop dat het in zijn belang is om op de hoogte te worden gehouden. Klager heeft verder geschreven dat hij heeft vernomen dat verweerder 1 wel onderzoek heeft gedaan naar de in juli/augustus ingediende en vervolgens ingetrokken klacht, dat hij overweegt om opnieuw een klacht tegen mr. R in te dienen omdat hij zich niet aan de schikking houdt en dat hij in dat verband graag verneemt wat de uitkomst is van het onderzoek naar de eerder ingediende klacht. 
1.6    Op 5 maart 2020 heeft klager verweerder opnieuw gevraagd om informatie over de reactie van mr. R en een reactie op zijn bericht van 24 februari 2020.  
1.7    Op 11 maart 2020 heeft klager het volgende aan verweerders geschreven:
“Inmiddels is dit sinds 9 januari mijn vierde email en heb ik gisteren voor de derde keer over deze kwestie gebeld. zonder resultaat. 
Ik heb de m.i. ernstige kwestie rond de schadevergoedingsverzoeken zijdens mr. R(…) bij u als deken neergelegd. Daarbij was ik in de veronderstelling dat dit serieus en kordaat zou worden opgepakt alsmede dat ik als melder en belanghebbende zou worden geïnformeerd. Ook was ik in de veronderstelling dat u mij zou benaderen voor informatie in uw onderzoek. Bij de huidige stand kan ik niet eens vaststellen of er wel een onderzoek wordt gedaan. Omdat ik op geen enkele wijze wordt geïnformeerd en ik de zaak veel te ernstig vind om te laten versloffen, terwijl de handelingen tijdens een dienstverband met mijn kantoor zijn verricht en dus onder mijn vlag, ga ik zelf de controle weer nemen. Als ik niet uiterlijk vrijdag 17:00 uur van u een afschrift van de reactie van mr. R(…) heb ontvangen alsmede uw standpunt dienaangaande zal ik de zaak alsnog als klacht tegen mr. R(…) indienen. Dat geldt ook voor de andere feiten waarover ik u om informatie vroeg. 
Mij moet van het hart dat ik mij in het geheel niet gehoord door u voel als deken in deze kwestie en terwijl het uw taak bij uitstek is om de belagen van de advocatuur te dienen en daarbij zich te gedragen zoals het een goed advocaat betaamt. Het negeren van een partij in een situatie als de onderhavige is daar niet mee te verenigen. Ik wil dan ook verzoeken om mij eveneens binnen voornoemde termijn uit te leggen waarom u handelt zoals u doet. Ik zal dan afhankelijk van uw reactie overwegen of ik de klacht die ik voornemens ben in te dienen over uw handelen, zal doorzetten.”
1.8    Uit een e-mail van 30 maart 2020 van klager blijkt dat hij die dag telefonisch heeft gesproken met verweerders. Uit de e-mail blijkt dat klager het bericht van de deken van 16 januari 2020 wel heeft ontvangen, maar dat van 19 februari 2020 niet. 
1.9    Bij brief van 14 augustus 2020 heeft klager bij verweerder 1 een klacht ingediend tegen mrs. C, S, V en R en, daarnaast, tegen het kantoor van deze advocaten. 
1.10    Bij brief van 20 augustus 2020 hebben verweerders de ontvangst van de klacht bevestigd. Zij hebben in hun bericht geschreven dat mr. S valt onder het toezicht van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland. 
1.11    Klager heeft op 20 augustus 2020 als volgt gereageerd:
“Ik stel voor dat u de klacht alvast doorzend aan de mrs. R(….), C(….) en V(….) met het verzoek om een reactie. Zulks ter voorkoming dat opnieuw een kwestie die ik onder de aandacht van de Amsterdamse orde breng onbehandeld blijft. (…)”
1.12    Op 28 augustus 2020 hebben verweerders het volgende aan klager geschreven:
“Bij nadere bestudering van uw brief met datum 14 augustus 2020 constateer ik dat u een aantal klachten met betrekking tot mr. R(…) reeds in 2019 hebt ingediend. 
Bovengenoemde klachten zijn in behandeling genomen, waarna u na het bereiken van een minnelijke regeling in een civiele procedure heeft afgesproken dat de klacht over het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van mr. R(…) niet zou worden doorgezet. U hebt de klacht vervolgens ingetrokken. Kunt u mij hieromtrent een nadere toelichting geven? 
Na ontvangst van uw reactie zal ik bepalen in welke vorm de klacht aan verweerders dient te worden voorgelegd en zal ik mij beraden of ik op dit moment mogelijkheden zie voor een eventuele bemiddeling.”
1.13    Klager heeft dezelfde dag als volgt gereageerd:
“In reactie op uw bericht van heden kan ik u mededelen dat inderdaad destijds een deel van de huidige klachten jegens mr. R(…) waren ingetrokken in het kader van een regeling. Echter, dat betreft een regeling met de rechtspersoon advocatenkantoor mr. [naam klager] BV. Niet met mij in persoon. Het staat mij volledig vrij te klagen. Bovendien is het m.i. niet aan de deken maar aan de Raad van Discipline om te beoordelen of een klacht ontvankelijk is of niet. Ik verwacht dan ook dat de deken de klacht in zijn volle omvang aan alle beklaagden voorlegt. Zou de deken dat niet doen dan is dat obstructie van klachtrecht en de rechtsgang. 
Voorts heeft te gelden dat mr. R(…) zelf zich niet aan die regeling houdt -zie de klacht over het niet verrekenen in de ca. 50 zaken waartoe hij conform de schikking verplicht is. 
Een bemiddeling is in dezen uitgesloten en verzoek dan ook de klacht direct door te zenden naar de Raad.”
1.14    Bij brief van 3 september 2020 hebben verweerders mrs. C, V en R op de hoogte gesteld van de klacht van klager en verzocht om daarop te reageren. In de brief is verder geschreven dat het verweerders niet duidelijk is of de klacht tegen mr. S “is of zal worden ingediend in het arrondissement Noord-Holland”. 
1.15    In een bericht van 8 september 2020 met “aanvullende klacht R(…)” als onderwerp heeft klager geschreven dat, zakelijk weergegeven, mr. R door het starten van een kort geding zijn plicht om tuchtrechtelijke verantwoording af te leggen probeert te ontlopen. 
1.16    Op 14 september 2020 heeft klager het volgende geschreven aan verweerders: 
“Helaas moet ik mij andermaal tot u wenden aangaande mr. R(…). Het is immers zo dat mr. R(…) het heeft gepresteerd om mijn kantoorvennootschap en mij persoonlijk in kort geding te betrekken met als doel de klachten tegen hem te doen intrekken op straffe van dwangsommen. Ik had reeds hierover een klacht ingediend echter dat heeft mr. R(…) niet weerhouden van zijn voornemen tot dagvaarden. Vandaag is daadwerkelijk de deurwaarder lang geweest om een dagvaarding aan mijn kantoor en bij mij thuis te betekenen. Ik ervaar dit als zeer intimiderend. 
Het is zeer klachtwaardig en niet in lijn met de advocatenwet, de gedragsregels en de kernwaarden waar wij als advocaten voor staan, om via een kortgeding onder tuchtrechtelijk verantwoordelijk uit te proberen te komen. Ik wil u dan ook verzoeken om uiterlijk vóór 23 september a.s. in een bemiddelingsgesprek te gelasten tussen u, mr. R(…) en ondergetekende deze kwestie met hem te bespreken. Het kort geding is immers op 24 september a.s. bepaald. (…)”
1.17    Op 15 september 2020 heeft verweerder 1 aan klager laten weten dat hij “gezien de historie” geen vertrouwen heeft dat bemiddeling tot de mogelijkheden behoort. Klager heeft dezelfde dag gereageerd. Hij heeft verwezen naar (de wetsgeschiedenis van) de Advocatenwet en geconcludeerd dat een deken verplicht is om klachten in der minne te schikken. Klager heeft geschreven dat hij er daarom van uitgaat dat verweerder 1 “een bemiddelingsgesprek zal gelasten vóór 24 september a.s.”.
1.18    Op 24 september 2020 heeft mr. R aan verweerder 1 geschreven dat die dag een kort geding diende tussen hem en klager en dat, zakelijk weergegeven, die zaak is aangehouden en op korte termijn opnieuw zal dienen. Mr. R heeft verweerder 1 gevraagd om uitstel te verlenen voor zijn reactie op de klacht van klager “tot het moment dat de voorzieningenrechter tot een uitspraak is gekomen”. 
1.19    Op 30 september 2020 hebben verweerders aan klager en mr. R laten weten dat het uitstelverzoek wordt gehonoreerd. 
1.20    Op 30 september 2020 heeft klager het volgende aan verweerders geschreven:
“Inmiddels ontving ik van u de reactie van de mrs. V(…) en C(…). En separaat correspondentie aangaande en ván mr. R(…). 
Ik constateer dat er correspondentie met mr. R(…) is geweest -hij zegt 'zoals u weet diende vandaag een kort geding( ... )'. Ik ben niet gekend in die correspondentie en verzoek u dringend die mij te verstrekken. Bovendien constateer ik dat beklaagden V(…) en C(…) in hun reactie er nb zelf gewag van maken dat ik niet ben meegenomen in de correspondentie. Ik verzoek u mij een afschrift van alle correspondentie met alle beklaagden te verstrekken. Alsmede te informeren over de inhoud van mondelinge gesprekken. Gezien het feit dat de eerdere procedure rond R(…) bij uw orde een stille dood lijkt te zijn gestorven en ik klaarblijkelijk niet wordt meegenomen in relevante correspondentie vraag ik u thans expliciet transparantie te betrachten. 
Voorts verzoek u mij te informeren over de status over de brief die ik u op 16 januari jl heb gezonden(bijlage), geadministreerd onder zaaknummer 1067741 aangaande mr. R(…). 
Tot slot deel ik u mede dat aangaande mr. S(…) u als bestuursrechtelijk bestuursorgaan een doorzendplicht ik heeft en vraag u die plicht te effectueren en mij zulks te bevestigen.”
1.21    Op 6 oktober 2020 hebben verweerders als volgt gereageerd:
“[Klager] bevestig ik de ontvangst van zijn bericht met bijlagen van 30 september jl. waarvan exemplaren worden bijgevoegd voor mrs. C(…) en V(…). Aangezien ook mr. R(…) in dit schrijven wordt genoemd, ontvangt ook mr. R(…) een exemplaar van deze brief (bijlage). 
Vooreerst wenst ik [klager] te verzoeken enkel via de reply-knop te reageren in het desbetreffende dossier en niet steeds rechtstreeks tevens exemplaren te zenden aan de e-mailadressen (voorzitter: drie emailadressen). De e-mailberichten in de dossiers worden in goede orde ontvangen. 
[Klager] constateert dat er 'correspondentie' met mr. R(…) is geweest met betrekking tot het kort geding. Er is geen correspondentie geweest waarvan aan [klager] een exemplaar diende te worden verstrekt. Bij mijn afwezigheid heeft mr. R(...) telefonisch aan mijn kantoorgenoot mr. H(…) medegedeeld dat het kort geding zou plaatsvinden. 
De opmerking van mrs. V(…) en C(…) dat [klager] niet zou zijn meegenomen in de correspondentie is gelegen in het feit dat het systeem met betrekking tot onze digitale dossiers standaard verzoekt te reageren middels reply-all. Het is echter niet zo - zoals de benaming wel doet vermoeden - dat het bericht dan ook rechtstreeks aan alle partijen (en in deze [klager]) wordt gezonden. Dit, om te betrachten als orde zelf de regie in handen te houden van de dossiers zonder dat een klager, dan wel verweerder te pas en te onpas ongevraagd reageert of e-mails zendt, zoals nu kennelijk ook het geval is. [Klager] kan ik nogmaals bevestigen dat hij van alle in het klachtdossier en op de klacht betrekking hebbende gewisselde correspondentie op de hoogte wordt gebracht.
In zijn bericht verwijst [klager] naar een kwestie aangaande mr. R(…) met nummer 1067741. Dienaangaande wil ik [klager] verzoeken in onderhavig dossier met betrekking tot zijn klacht tegen mrs. V(…) en C(…) in het vervolg niet te verwijzen naar andere dossiers met betrekking tot andere partijen. Overigens is [klager] in dat dossier reeds meerdere malen medegedeeld dat hij zal worden geïnformeerd op het moment dat dit nodig wordt geacht. Tot slot verzoekt [klager] mij de klacht tegen mr. S(…) door te zenden aan de deken van het arrondissement waar mr. S(…) is gevestigd. Hiertoe zal worden overgegaan.”
1.22    Op 8 oktober 2020 heeft klager het volgende geschreven aan verweerder 1:
“Gisteren stond opnieuw het kort geding van mr. R(…) voor behandeling gepland. Echter, vanwege een wraking is de zaak niet inhoudelijk behandeld. 
Inmiddels heeft mr. R(…) ruimschoots de tijd gehad om een reactie op de klacht te formuleren. En het normale uitstel van 3 weken als geformuleerd in de leidraad voor dekenale klachtbehandeling (bijlage) zou leidend dienen te zijn. Niet de eventuele uitkomst van een kort geding dat volledig los van het tuchtrecht staat. 
Ik wil u dan ook met klem verzoeken om de klacht tegen mr. R(…) te behandelen als iedere andere klacht. Daarbij wil ik benadrukken dat de zaak met nummer 10(…) ook -ondanks de ernst- niet inhoudelijk wordt behandeld door de deken. Althans dat blijkt uit het ontbreken van enige beweging in dat dossier in de richting van ondergetekende en de mededelingen zijdens mr. R(…) over dat dossier. 
Het optreden van de deken in de onderhavige zaak en voornoemd dossier wekt verbazing en suggereert een beeld van een deken die eraan meewerkt om het handelen van een advocaat buiten het tuchtrecht te houden. Dit tast het vertrouwen in de advocatuur ernstig aan. 
Immers uit bestendige jurisprudentie van de RvD en het HvD blijkt dat vergelijkbaar van een deken het vertrouwen in de advocatuur aantast en dus tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Het handelen van mr. R(…) is bijzonder ernstig. Het is in het belang van mijn kantoor, de advocatie van mij persoonlijk dat de gedragingen van mr. R(…) tuchtrechtelijk worden beoordeeld. 
Ik verzoek de deken mij omgaand te bevestigen dat de leidraad dekenale klachtbehandeling aangaande de termijnen zal worden gevolgd, de klacht tegen mr. R(…) op reguliere wijze zal worden behandeld en tot slot dat de reactieverplichting van mr. R(…) wordt los gekoppeld van de uitkomst van enige civiele procedure. (…)”
1.23    Op 14 oktober 2020 hebben verweerders onder meer als volgt gereageerd:
“(…) [Klager] wenst dat de reactieverplichting van mr. R(…) wordt losgekoppeld van de uitkomst van enige civiele procedure. Mr. R(…) is echter al uitstel verleend tot een week na het vonnis van de voorzieningenrechter. Gewezen wordt op alinea 5 van de Leidraad waarin is opgenomen dat de deken de vrijheid heeft om te bepalen op welke manier hij het onderzoek naar de klacht inricht, zodat hij bij zijn onderzoek van de Leidraad kan afwijken.”
1.24    Op 18 november 2020 heeft klager bij het Hof van Discipline een klacht ingediend over verweerders. Bij beslissing van 4 december 2020 heeft het Hof van Discipline de klacht voor behandeling verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag. 
1.25    Op 20 november 2020 is het door mr. R tegen (het kantoor van) klager ingediende kort geding mondeling behandeld. 
1.26    Op 20 november 2020 heeft klager zijn klacht tegen verweerder 1 (met klachtonderdelen k, l en m, zie hieronder) aangevuld. 
1.27    Op 16 december 2020 hebben verweerders het volgende geschreven aan klager:
“[Klager] bevestig ik de ontvangst van zijn bericht van 10 december 2020, waarvan een exemplaar rechtstreeks aan mr. R(...) is gezonden. 
[Klager] verwijst nogmaals naar het vonnis in kort geding en geeft te kennen dat mr. R(...) naar zijn mening meer dan voldoende in staat is om te bepalen wat wel en niet onder de eerste klacht valt. Ook is het volgens [klager] niet aan de deken om de omvang van de klacht te bepalen. 
In verband met de correcte behandeling van de klacht lijkt het mij echter noodzakelijk dat [klager] puntsgewijs aangeeft welke klachtonderdelen in stand blijven. Het vonnis van de kort gedingrechter dwingt mij [klager] dit verzoek te doen. Daarbij heeft de deken een grote mate van vrijheid om het onderzoek naar de klacht op een bepaalde manier in te richten. De reactie van [klager] zie ik derhalve graag tegemoet. 
Ondanks herhaalde verzoeken heeft [klager] wederom zijn berichten gezonden naar de rechtstreekse e-mailadressen van ondergetekenden. Indien hij hier nogmaals toe overgaat, zal zijn e-mailadres in die e-mailboxen worden geblokkeerd.”
1.28    Klager heeft dezelfde dag als volgt gereageerd:
“Ondergetekende deelt uw lezing van het vonnis niet. U wordt nergens toe gedwongen, sterker u was en bent geen partij bij het vonnis. 
Ik heb voldaan aan het vonnis en conform het dictum de klacht ingetrokken voor zover die een kopie was van de klacht van 2 augustus 2019. Dat is echt geen hogere wiskunde. De voorzieningenrechter heeft voorts aangegeven dat het aan u of de Raad van Discipline is om te bepalen in hoeverre de klacht ontvankelijk is. Ik heb in navolging daarvan u gewezen op de jurisprudentie van de tuchtrechter dat het uitsluitend de Raad van Discipline is toegelaten daar een oordeel over te vellen. 
Uw mededeling dat u een grote mate van vrijheid heeft een klacht te onderzoeken behelsd niet het recht om de klager te dwingen zijn klacht te beperken. Want dat is nu wat u doet. U kunt noch zelf noch door mij te dwingen dit te doen, de omvang van de klacht beperken. 
Echter, indien u van oordeel bent dat de klacht onvoldoende duidelijk is dan verzoek ik u mij aan te geven waarin en verzoek ik u mij te helpen bij het formuleren daarvan conform art. 2.2 van de Leidraad dekenale klachtbehandeling. 
De mededeling dat bij nadere berichten mijnerzijds mijn adres zal worden geblokkeerd, is in strijd met de taken van de deken als geformuleerd in de Advocatenwet en de bestuursrechtelijke rol van de Raad van de Orde en de deken als orgaan. Zulks temeer in het perspectief van de geschiedenis in communicatie in dit en andere dossiers. 
Ik verzoek u deze correspondentie aan het klachtdossier toe te voegen en mee te zenden naar de Raad van Discipline.”
1.29    Een brief van 12 januari 2021 van verweerders aan klager heeft de volgende inhoud:
“[Klager] bevestig ik de ontvangst van zijn bericht van 23 december 2020, waarvan een exemplaar voor mr. R(...) wordt bijgevoegd (bijlage). 
[Klager] stelt dat de opsomming van de klacht in mijn brief onvolledig en onjuist is, daar in de klachtbrief uitgebreid en gedetailleerd is aangegeven waarover wordt geklaagd. In mijn brief van 3 september 2020 heb ik precies dezelfde deelklachten benoemd, verwezen naar de uitgebreide klachtbrief voor een toelichting en [klager] in de gelegenheid gesteld mij binnen 10 dagen te laten weten indien de klachtomschrijving op inhoud diende te worden gewijzigd. Hierop heb ik van hem geen reactie ontvangen. 
Kennelijk lukt het [klager] niet om aan mijn verzoek, om te laten weten welke deelklachten gehandhaafd blijven, te voldoen. Ook blijkt het onmogelijk om weer te geven welke klachtdelen identiek zijn aan de klacht die in augustus 2019 is ingediend. Teneinde niet verder te verzanden in een discussie met [klager] verzoek ik mr. R(...) te reageren op de volledige klacht, waarbij hij ook dient in te gaan op het klachtonderdeel dat door [klager] in zijn brief van 23 december 2020 is aangestipt met betrekking tot de aangepaste schadevergoedingsverzoeken bij de rechtbank. 
De reactie van mr. R(...)  zie ik graag binnen drie weken na heden tegemoet.”
1.30    Bij brief van 20 januari 2021 hebben verweerders klager en mr. R laten weten dat de kwestie tussen hen aanleiding vormt voor een uitnodiging “voor een kort Zoomgesprek”, waarbij verweerders drie mogelijke data en tijdstippen voorstellen. 
1.31    Op 7 februari 2021 heeft klager het volgende aan verweerder 1 geschreven:
“Mijn standpunt, dat ik in verschillende berichten aan [verweerster 2] en mr. R(…) en u inmiddels meermaals via email heb geventileerd, over de wijze waarop u mijn klacht in behandeling dien te nemen, luidt als volgt. 
Het exonereren van klacht en/of tuchtrecht in civiele overeenkomsten is naar de letter van het tuchtrecht in strijd is met de openbare orde; (…)
"Alle in Nederland ingeschreven advocaten zijn onderworpen aan het tuchtrecht en kunnen zich daaraan niet onttrekken door contractuele uitsluiting ervan. Contractuele bepalingen die meebrengen dat het tuchtrecht op enige wijze buitenspel wordt gezet zijn in strijd met de openbare orde." 
Een deken onthoudt zich van een oordeel over de omvang of ontvankelijkheid van een klacht. Dit is wederom gebaseerd op het tuchtrechtelijke jurisprudentie. (…)
"De deken onthoudt zich van een oordeel omtrent de ontvankelijkheid van klachten. Het buiten behandeling stellen van klachten verdraagt zich niet met de taken van de deken zoals in artikel 46 c en volgende van de Advocatenwet zijn omschreven. (onderzoek, bemiddeling en indien nodig doorgeleiding." 
Ik heb aan mijn civielrechtelijke plicht voldaan door naar de letter van het vonnis een deel van de klachten- zij het onder protest- in te trekken. Meer dan dat ga ik niet doen en hoef ik ook niet te doen. Zoals u weet heb ik de klacht uitsluitend vanwege het vonnis -deels- heb ingetrokken en ben ik tegen het vonnis in appel gegaan. Ik heb u aangegeven dat als u de formulering van mijn klacht na de gedeeltelijke intrekking niet afdoende acht u mij daarin conform de leidraad mij bij dient te helpen. Dat heeft u evenwel geweigerd. Vervolgens en dat is de enige juiste beslissing geweest die u in dit dossier kon nemen, heeft u mr. R(…) opgedragen om alsnog integraal te reageren op al mijn klachtonderdelen. 
Tot mijn grote verbazing heeft u nadat u wederom door mr. R(…) bent benaderd deze opdracht tot reageren ingetrokken waarna u mij en mr. R(…) verzocht deel te nemen aan een gesprek over de klacht. Ik heb daarop per e-mail aangegeven dat ik pas in gesprek kan en wil gaan nádat ik kennis heb kunnen nemen van de inhoudelijke reactie van mr. R(…). Er is geen enkel beletsel voor u om mr. R(…) te gelasten om te reageren op de klachten. Sterker gezien de aard van de klachten zou u m.i. een deken bezwaar tegen hem moeten indienen. Dat heeft u en uw collega's bij vele advocaten voor minder gedaan. Dat u niets doet, zelfs niet mr. R(…) laat reageren schaadt het vertrouwen in u en de advocatuur. 
Geachte deken, ik ben een klager die graag wil dat u de bezwaren die ik heb tegen een advocaat in uw arrondissement onderzoekt. Niet meer dan dat. Ten overvloede wijs ik u nog op de navolgede uitspraak van de Raad van Discipline; (…) 
Deze uitspraak en reeds aangehaalde beslissingen van de tuchtrechter indachtig zou u ertoe moeten bewegen om mr. R(…) nu eindelijk eens te gelasten op de klacht te reageren en dus daadwerkelijk de klacht in behandeling te nemen conform uw wettelijke plicht. 
U heeft mijn toestemming dit bericht te delen met mr. R(…) en ik verzoek u de zaak voortvarend op te pakken.”
1.32    Op 11 februari 2021 hebben verweerders als volgt gereageerd:
“Omdat u beiden heeft laten weten het niet (volledig) eens te zijn met de wijze waarop het onderzoek naar [klagers] klacht is verlopen en verder zou worden ingericht, heb ik in januari voorgesteld een 'Zoom-bespreking' met u beiden te houden. Doel van die bespreking was een uitwisseling van gedachten en standpunten, met als doel een (praktische) oplossing te vinden, liefst in goed overleg. 
Helaas is het - om redenen waarop ik hier niet zal ingaan - niet gelukt een dergelijke bespreking te laten plaatsvinden. Wel heb ik kennis kunnen nemen van uw standpunten, zodat ik thans kan meedelen hoe het onderzoek verder zal worden ingericht. 
De vraag die u beiden verdeeld houdt luidt: is (voldoende) duidelijk welke klachtonderdelen [klager] heeft ingetrokken toen hij uitvoering gaf aan het bij voorraad uitvoerbaar vonnis van 4 december 2020? 
Voor zover mr. R(…) zich op het standpunt stelt dat [klager] méér duidelijkheid had kunnen verschaffen door aan een uit mijn naam gedaan verzoek daartoe te voldoen, ben ik dat met hem eens. Echter, daargelaten de vraag of ik [klager] zou kunnen dwingen die verduidelijking te verschaffen, lijkt die dwang mij gezien het feit klager én verweerder advocaat zijn, niet nodig. 
Omtrent het verdere onderzoek heb ik daarom het volgende besloten: 
• Mr. R(…) krijgt de gelegenheid binnen drie weken na heden te reageren op de klacht. In die reactie kan hij - desgewenst - aangeven welke klachtonderdelen hij gezien het vonnis van 4 december 2020 als ingetrokken beschouwt. Op die klachtonderdelen behoeft hij dan niet inhoudelijk te reageren. Zijn (eerste) inhoudelijke reactie kan zich derhalve beperken tot die klachtonderdelen de hij niet als ingetrokken beschouwt.
• [Klager] krijgt vervolgens (uiteraard) de gelegenheid met een 'repliek' te reageren. In dit bijzondere geval vraag ik hem daarin aan te geven in hoeverre mr. R(…) standpunt over de ingetrokken klachtonderdelen juist is. Aldus kan [klager] aangeven op welke - volgens hem ten onrechte als ingetrokken aangemerkte - klachtonderdelen mr. R(…) alsnog inhoudelijk zou moeten reageren. 
• Deze oplossing brengt met zich dat mr. R(…) mogelijk in zijn 'dupliek' voor het eerst inhoudelijk reageert op een of meer klachtonderdelen. Als dat zich daadwerkelijk voordoet, zal mogelijk een 'derde schriftelijke ronde' moet plaatsvinden om [klager] in de gelegenheid te stellen te reageren op dat inhoudelijk verweer en mr. R(…) daar weer op te laten reageren. Het is in die situatie in beginsel aan [klager] te beslissen of die 'derde ronde' noodzakelijk is. 
• Ik begrijp dat [klager] hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van 4 december 2020. Ik verzoek u beiden mij op de hoogte te houden van het verloop van dat hoger beroep als u op de hier boven beschreven wijze stukken inbrengt. 
Ik vertrouw erop met deze beslissing duidelijkheid te hebben verschaft over de wijze waarop het verdere onderzoek naar de klacht is ingericht. (…)”

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerders het volgende. 
a)    Verweerders hebben geweigerd de gedragingen van mr. R, zoals door klager omschreven in de brief van 9 januari 2020, in onderzoek te nemen.
b)    Verweerders hebben geweigerd om mr. R tuchtrechtelijk ter verantwoording te roepen ter zake de gedragingen die klager in zijn brief van 9 januari 2020 onder de aandacht van verweerder 1 heeft gebracht. 
c)    Verweerders hebben geweigerd te reageren op correspondentie en telefonische verzoeken van klager om een reactie.
d)    Verweerders hebben willens en wetens geweigerd klager te informeren over het verloop van het onderzoek naar voornoemde gedragingen, terwijl klager daar groot belang bij heeft.
e)    Verweerders hebben niet de waarheid hebben gesproken over de afwikkeling van deze procedure en de e-mails die daar (niet) over zijn verstuurd.
f)    Verweerders hebben geweigerd om de (nieuwe) tuchtklacht tegen mr. R in behandeling te nemen.
g)    Verweerders hebben geweigerd om de (nieuwe) tuchtklacht tegen mr. R direct in behandeling te nemen en hebben de uitkomst van de civiele procedure bepalend willen laten zijn voor die tuchtklacht, waardoor willens en wetens wordt gefaciliteerd dat een advocaat onder zijn tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid uitkomt.
h)    Verweerders hebben niet gereageerd op een aanvullende tuchtklacht tegen mr. R en/of deze klacht kennelijk buiten behandeling gesteld.
i)    Verweerders hebben telefonisch contact met mr. R onderhouden over het starten van een kort geding om de klacht tegen te houden en klager daarover niet geïnformeerd.
j)    Verweerders hebben geweigerd de klacht tegen mr. S conform de bestuursrechtelijke doorzendplicht door te zenden naar de bevoegde deken, hoewel klager daar wel om heeft gevraagd.
k)    Verweerder 1 is bij herhaling afgegaan op mededelingen van mr. R en op basis van die mededelingen aanstonds overgegaan tot sluiting van dossiers.
l)    Verweerder 1 heeft klachten en/of signalen niet adequaat opgepakt, althans heeft hij deze afhankelijk gesteld van de uitkomst van de civiele procedure.
m)    Verweerder 1 heeft zich beschikbaar gesteld om mr. R te ondersteunen in een door hem aangespannen civiele procedure tegen klager.
n)    Verweerders hebben gedreigd het e-mailadres van klager te blokkeren. 
2.2    De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.

3    VERWEER
3.1    Verweerders hebben tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
4.1    De voorzitter stelt voorop dat de klacht is gericht tegen verweerder 1 in zijn hoedanigheid van deken in het arrondissement Amsterdam en tegen verweerster 2 in haar hoedanigheid van stafmedewerker van de deken. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline is het optreden van een deken en de advocaat-medewerkers van het ordebureau onderworpen aan tuchtrechtelijke controle. Enkel indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat een deken door zijn handelwijze het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad of zijn taken zodanig heeft verwaarloosd of zich heeft zodanig heeft misdragen dat sprake is van gedragingen die een behoorlijk advocaat niet betamen, kan sprake zijn van tuchtrechtelijke verwijtbaarheid.
4.2    Klager en verweerders maken in de klacht en het antwoord geen onderscheid tussen handelingen van verweerder 1 en verweerster 2. De deken die de klacht heeft onderzocht heeft dit ook niet gedaan. In navolging hiervan zal ook de voorzitter ervan uitgaan dat klachtonderdelen a tot en met j en n gedragingen betreffen die zijn toe te schrijven aan beide verweerders.
4.3    De voorzitter overweegt verder dat uit het klachtdossier blijkt dat klager veel eisen en verwachtingen heeft ten aanzien van het optreden van verweerders en ook een sterke mening over de wijze waarop verweerders om moeten gaan met de tuchtklachten tegen mr. R. Toen die verwachtingen naar de smaak van klager niet voldoende voortvarend werden beantwoord ontpopte hij zich als dwingend, veeleisend en wantrouwend. Klager heeft hiermee de ook op hem rustende plicht om welwillendheid te betrachten verzaakt. Het is immers niet klager die mag bepalen op welke wijze en in welk tempo een deken zijn werk moet uitvoeren. Klager heeft door zijn houding bijgedragen aan de vertroebeling van de verstandhouding tussen hem en verweerders. De voorzitter zal dit punt betrekken bij de beoordeling van de klachten tegen verweerders. 
Klachtonderdelen a) tot en met e)
4.4    Deze klachtonderdelen gaan alle over de wijze waarop verweerders, zakelijk weergegeven, hebben gereageerd op de brief van klager van 9 januari 2020. 
4.5    Klager heeft gesteld dat hem maandenlang is voorgehouden dat de kwestie met mr. R in behandeling was genomen en dat hij erop mocht vertrouwen dat hij op de hoogte zou worden gehouden. Pas maanden en vier onbeantwoorde berichten later is klager meegedeeld dat hij geen recht zou hebben op verdere informatie over de kwestie. 
4.6    Verweerders hebben aangevoerd dat zij de brief van 9 januari 2020 hebben aangemerkt als een signaal van klager. Verweerders hebben naar aanleiding van dit signaal ook onderzoek ingesteld. 
4.7    Naar het oordeel van de voorzitter hebben verweerders het bericht van klager van 9 januari 2020 terecht opgevat als een signaal en niet als een klacht. Klager heeft immers zelf ook geschreven dat het bericht niet moet worden gezien als een klacht. Dat het bericht een signaal en geen klacht was betekent dat het verweerders vrij stonden om daarmee om te gaan op de wijze die zij geraden achtten. Zij waren en zijn daarover geen verantwoording aan klager verschuldigd en evenmin waren zij verplicht om de (eventuele) reactie van mr. R op het bericht van klager met klager te delen. De klacht, in het bijzonder klachtonderdeel d, is in zoverre kennelijk ongegrond.   
4.8    De voorzitter heeft verder geen grond om te twijfelen aan de verklaring van verweerders dat zij het signaal van klager serieus hebben genomen en naar aanleiding daarvan onderzoek hebben ingesteld. De klacht, in het bijzonder klachtonderdelen a en b, is ook in zoverre kennelijk ongegrond. 
4.9    Ten aanzien van de omstandigheid dat niet is gereageerd op vragen van de zijde van klager over zijn bericht van 9 januari 2020 en de reactie van mr. R daarop overweegt de voorzitter het volgende. Verweerders meenden dat zij met hun brief van 19 februari 2020 (voorlopig) voldoende hadden gereageerd op de vragen van klager. Deze brief is echter niet bij klager aangekomen. Dit is misschien ongelukkig, maar de voorzitter heeft geen grond om vast te stellen dat het te wijten is aan een verwijtbare onzorgvuldigheid van verweerders. Dat niet is gereageerd op de berichten van klager lijkt te berusten miscommunicatie die zijn oorsprong vindt in de onterechte veronderstelling van verweerders dat klager de brief van 19 februari 2020 had ontvangen. De voorzitter is niet van oordeel dat verweerders op dit punt onzorgvuldig of onbetamelijk hebben gehandeld in de zin van artikel 46 van de Advocatenwet. De voorzitter neemt hierbij de hiervoor genoemde vrijheid van verweerders over de wijze waarop zij onderzoek wensen in te stellen naar aanleiding van een signaal in aanmerking. Naar het oordeel van de voorzitter is ook klachtonderdeel c kennelijk ongegrond. 
4.10    Uit het oordeel van de voorzitter over klachtonderdelen a tot en met d volgt dat ook geen grond bestaat om aan te nemen dat verweerders moedwillig in strijd met de waarheid hebben verklaard over het versturen van berichten en het onderzoek naar aanleiding van het signaal van klager. Ook klachtonderdeel e is daarom kennelijk ongegrond. 
4.11    De voorzitter voegt aan het voorgaande nog toe dat uit de hiervoor onder de feiten weergegeven correspondentie tussen klager en verweerders van december 2020 en januari en februari 2021 blijkt dat verweerders wel degelijk zijn overgegaan tot het doen, althans starten van onderzoek naar de (aangevulde) klacht van klager tegen mr. R. 
Klachtonderdelen f) tot en met i)
4.12    Klachtonderdelen f tot en met i zien op de wijze waarop verweerders hebben gehandeld in relatie tot de door klager op 14 augustus 2020 tegen mr. R ingediende klacht. 
4.13    De voorzitter begrijpt uit de stukken in het klachtdossier dat (de kantoorvennootschap van) klager en mr. R een schikking hebben getroffen en dat intrekking van de klacht van 2 augustus 2019 onderdeel was van die schikking. 
4.14    Verweerders hebben klager, gelet op de schikking en de intrekking van de klacht, om een nadere toelichting op de nieuwe klacht gevraagd. 
4.15    Volgens klager hebben verweerders verwijtbaar gehandeld met hun verzoek om een toelichting op de omstandigheid dat een klacht tegen mr. R na een schikking is ingetrokken en vervolgens (gedeeltelijk) opnieuw wordt ingediend. Het is volgens klager immers niet aan verweerders om te beoordelen of een klacht niet-ontvankelijk is, maar aan de tuchtrechter.   
4.16    De voorzitter is van oordeel dat het verweerders vrij stond om aan klager nadere informatie te vragen gelet op de eerder ingetrokken klacht en de aanleiding voor de intrekking. Naar het oordeel van de voorzitter is de vraag ook niet onbegrijpelijk. De vraag om een toelichting behelst bovendien niet het oordeel dat klager in de klacht niet-ontvankelijk is. Klachtonderdeel f is in zoverre dan ook kennelijk ongegrond.  
4.17    Klager verwijt verweerders verder dat zij drie weken hebben gewacht met mr. R vragen om een reactie.
4.18    De voorzitter stelt vast dat tussen de datum van de klacht tegen mr. R en zijn kantoorgenoten en de datum waarop de ontvangst daarvan is bevestigd zes dagen zijn verstreken. Tussen de datum van de ontvangstbevestiging en de datum waarop verweerders klager hebben gevraagd om een nadere toelichting zijn acht dagen verstreken. Tussen de reactie van klager en het verzoek van verweerders aan mr. R om op de klacht te reageren zijn zes dagen verstreken. Naar het oordeel van de voorzitter hebben verweerders op dit punt voldoende voortvarend gehandeld. Van onzorgvuldigheid is geen sprake en klachtonderdeel f is in zoverre kennelijk ongegrond.
4.19    Uit het klachtdossier blijkt dat mr. R klager en zijn kantoorvennootschap heeft gedagvaard. Uit het klachtdossier blijkt niet precies wat mr. R heeft gevorderd, maar wel dat de vordering verband houdt met de klacht van 2 augustus 2019 die na een schikking is ingetrokken en de op 14 augustus 2020 ingediende klacht die betrekking heeft op (min of meer) dezelfde gedragingen of hetzelfde feitencomplex. Mr. R heeft verweerders, zakelijk weergegeven, gevraagd om uitstel te verlenen voor zijn reactie op de klacht van klager van 14 augustus 2020 tot het moment dat de voorzieningenrechter uitspraak zou hebben gedaan. Verweerders hebben met dit aanhoudingsverzoek ingestemd. 
4.20    Deze beslissing behoort naar het oordeel van de voorzitter tot de vrijheid die verweerders toekomt ten aanzien van de wijze waarop het onderzoek naar een klacht wordt uitgevoerd. De beslissing is gelet op de mogelijke gevolgen die de beslissing van de voorzieningenrechter zou kunnen hebben voor het onderzoek naar de klacht van 14 augustus 2020 tegen mr. R ook niet onbegrijpelijk. Anders dan klager stelt geeft de beslissing naar het oordeel van de voorzitter geen grond voor de conclusie dat verweerders de uitkomst van een civiele procedure bepalend willen laten zijn voor de tuchtklacht tegen mr. R. Evenmin geeft de beslissing grond voor de conclusie dat verweerders willens en wetens hebben gefaciliteerd dat een advocaat onder zijn tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid uitkomt. Klachtonderdeel g is naar het oordeel van de voorzitter dan ook kennelijk ongegrond. 
4.21    Klager heeft gesteld dat hij op 8 september 2020 een aanvullende klacht heeft ingediend tegen mr. R en verweerders hebben niet kenbaar gemaakt dat deze klacht in behandeling is genomen. Dit is volgens klager tuchtrechtelijk verwijtbaar. 
4.22    Verweerders hebben aangevoerd dat mr. H, medewerker van het ordebureau, op 10 september 2020 de aanvullende klacht naar mr. R heeft gestuurd met het verzoek om te reageren. Mr. R heeft, zij het met wat vertraging die deels voor rekening van verweerders komt, op 7 december 2020 gereageerd. Verweerders hebben aangevoerd dat zij deze reactie op 10 december 2020 naar klager hebben gestuurd, maar dat later bleek dat klager het bericht niet had ontvangen. 
4.23    De voorzitter stelt vast dat hooguit sprake is van een misverstand of miscommunicatie over de aanvullende klacht tegen mr. R, maar dat voldoende aannemelijk is dat deze wel door verweerders in behandeling is genomen. Klachtonderdeel h is daarom kennelijk ongegrond. 
4.24    Volgens klager hebben verweerders en mr. R telefonisch contact gehad over uitstel voor mr. R voor het reageren op de klacht, in afwachting van de uitkomst van het kort geding. Verweerder 1 heeft ingestemd met het uitstel en heeft daardoor “de reactie van [mr. R.] afhankelijk gemaakt van de uitkomst in Kort Geding”. Verweerders hebben hiermee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld volgens klager. 
4.25    Verweerders hebben aangevoerd dat mr. R telefonisch contact heeft gezocht en heeft gesproken met een medewerker van het ordebureau. Mr. R heeft daarbij meegedeeld dat hij een kort geding aanhangig had gemaakt en heeft de datum van de mondelinge behandeling genoemd. Meer dan dat is volgens verweerders niet besproken. De gedeelde informatie was bovendien al bij klager bekend, zodat er voor verweerders geen aanleiding bestond om de informatie van mr. R met klager te delen.  
4.26    De voorzitter heeft op grond van het over en weer gestelde geen grond om aan te nemen dat verweerders en mr. R telefonisch contact hebben gehad over het starten van een kort geding om de klacht tegen te houden. Klachtonderdeel i is in zoverre kennelijk ongegrond bij gebrek aan feitelijke onderbouwing. Dat er telefonisch contact is geweest tussen (een medewerker van) verweerders en mr. R staat gelet op de verklaring van verweerders vast. In aanmerking genomen dat op verweerders niet zonder meer de plicht rust om de wederpartij in een klachtzaak op de hoogte te stellen van ieder telefonisch contact tussen het ordebureau en de wederpartij, heeft de voorzitter geen grond om aan te nemen dat hier sprake is van een verzuim van verweerders dat bovendien tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Klachtonderdeel i is ook in zoverre onvoldoende feitelijk onderbouwd en kennelijk ongegrond. 

Klachtonderdeel j)
4.27    Volgens klager rust op verweerders de bestuursrechtelijke plicht om een bij een verkeerde deken ingediende klacht tegen een advocaat door te sturen naar de juiste deken. Verweerders hebben dit nagelaten. 
4.28    De klacht tegen mr. S is op 14 augustus 2020 ingediend bij verweerders. Bij brief van 20 augustus 2020 hebben verweerders erop gewezen dat mr. S onder het toezicht van een andere deken valt. Klager heeft op dit laatste punt niet gereageerd. Bij brief van 3 september 2020 hebben verweerders erop gewezen dat het hen niet duidelijk is of de klacht tegen mr. S is of zal worden ingediend bij de andere deken. In zijn bericht van 30 september 2020 heeft klager op dit punt gereageerd en verweerders verzocht om de klacht tegen mr. S door te zenden. Op 6 oktober 2020 hebben verweerder bevestigd de klacht tegen mr. S naar de andere deken te zullen sturen. 
4.29    De voorzitter stelt vast dat in ieder geval bij verweerders gedurende circa anderhalve maand onduidelijkheid bestond over de klacht tegen mr. S. Deze was in de eerste plaats te wijten aan klager die de klacht immers op een verkeerde plek had ingediend en vervolgens niet voortvarend heeft gereageerd op opmerkingen en verzoeken van verweerders ten aanzien van de klacht. Toen voor verweerders eenmaal duidelijk was dat het de wens van klager was dat de klacht naar het juiste loket zou worden gestuurd, hebben verweerder toegezegd dat te zullen doen. Er is naar het oordeel van de voorzitter geen sprake van onzorgvuldig of onbetamelijk handelen van verweerders. De voorzitter voegt hieraan nog toe dat zonder uitleg, die klager op dit punt niet heeft gegeven, geen grond bestaat om aan te nemen dat de in het bestuursrecht geldende doorzendplicht onverkort van toepassing is in het tuchtrecht. Klachtonderdeel j is gelet op dit alles kennelijk ongegrond. 
Klachtonderdelen k) tot en met m)
4.30    Klachtonderdelen k tot en met m zijn uitsluitend gericht tegen verweerder 1. Ter onderbouwing van klachtonderdelen k, l en m heeft klager het volgende naar voren gebracht. 
4.31    Volgens klager is tijdens de mondelinge behandeling op 20 november 2020 door mr. R verklaard dat hij verweerder 1 uitleg heeft gegeven naar aanleiding van de brief van klager van 9 januari 2020 en dat verweerder 1 daarop heeft besloten om met die brief “niets te doen” en dat mr. R “zelfs in het geheel geen verwijt [zou] treffen”. Klager heeft op de zitting verder begrepen dat zijn eerste (en ingetrokken) klacht tegen mr. R door verweerder 1 is onderzocht en dat verweerder 1 en mr. R daarover hebben gesproken. Dit gesprek was volgens klager in zijn aanvullende klacht “voldoende reden (…) om het volledige dossier direct te sluiten” waarbij volgens klager enig onderzoek ter verificatie van de in dat gesprek gedane mededelingen kennelijk niet heeft plaatsgevonden. 
4.32    Volgens klager zou verweerder 1 op 23 september 2020 verder aan mr. R kenbaar hebben gemaakt dat hij bereid zou zijn “om aan de voorzieningenrechter te bevestigen dat alle door of namens mr. R(…) gestelde contactmomenten hebben plaatsgevonden” en dat verweerders “zich daartoe telefonisch beschikbaar gesteld” hebben. 
4.33    Indien de verklaringen van mr. R juist zijn dan moet volgens klager worden geconcludeerd dat verweerder 1 tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, althans dat hij zijn taken als deken heeft verwaarloosd. 
4.34    Verweerder 1 heeft aangevoerd dat na de intrekking van de klacht van 2 augustus 2019 een zogenaamd S-dossier is aangemaakt en dat op 2 december 2019 in het kader van dat S-dossier met mr. R is gesproken over de verwijten die klager naar voren had gebracht. Volgens verweerder 1 heeft mr. R de “zorgen weg kunnen nemen”.  
4.35    De voorzitter is met verweerder 1 van oordeel dat geen grond bestond om klager te informeren over het plaatsvinden en de inhoud van het gesprek met mr. R op 2 december 2019. De betreffende klacht was immers ingetrokken. Verweerder 1 heeft mr. R ook niet gesproken als onderdeel van een onderzoek naar een klacht, maar vanuit zijn plicht als toezichthouder om bij zorgen over een bepaalde advocaat (tenminste) onderzoek te doen naar die zorgen. Op dit punt is geen sprake van een verzuim van verweerder 1 jegens klager en klachtonderdeel k is daarom kennelijk ongegrond.
4.36    Klachtonderdeel l ziet op het punt dat de voorzitter hiervoor in 4.20 heeft beoordeeld. Ook klachtonderdeel l is kennelijk ongegrond. 
4.37    Verweerder 1 heeft ten aanzien van klachtonderdeel m aangevoerd dat mr. R op 21 september 2020 heeft gevraagd om te bevestigen dat een gesprek had plaatsgevonden en “dat hij met documenten en bewijsstukken had onderbouwd dat de door [klager] gemaakte verwijten ongegrond waren”. Hierop heeft verweerder 1 mr. R op 23 september 2020 medegedeeld dat het hem niet vrij staat op die manier aan derden mededelingen te doen over het eigen S-dossier-onderzoek, maar dat het mr. R vrij staat tijdens de zitting te verklaren omtrent de gang van zaken. Verweerder 1 heeft daaraan toegevoegd dat indien de rechter meer informatie zou wensen te ontvangen, hij open zou staan hieromtrent tegenover de rechter - waar nodig met inachtneming van vertrouwelijkheid - te verklaren. Verweerder heeft het verzoek van mr. R en de reactie daarop niet aan klager toegezonden.
4.38    Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder 1 met de wijze waarop hij op het verzoek van mr. R heeft gereageerd het vertrouwen in de advocatuur niet geschaad. Zijn reactie is (jegens klager) niet onzorgvuldig of onbetamelijk. Naar het oordeel van de voorzitter is ook klachtonderdeel m daarom kennelijk ongegrond. 
Klachtonderdeel n)
4.39    De voorzitter stelt op grond van de laatste alinea van het bericht van verweerders van 16 december 2020 vast dat klager verzoeken om slechts met een algemeen e-mailadres van het ordebureau te corresponderen heeft genegeerd en (ook) is blijven corresponderen via de e-mailadressen van individuele medewerkers, waaronder de e-mailadressen van verweerders. Verweerders hebben daarom aangekondigd om het e-mailadres van klager “in die e-mailboxen” zal worden geblokkeerd indien hij deze blijft gebruiken. 
4.40    Van klager mag worden verwacht dat hij zich houdt aan een verzoek om te corresponderen met een algemeen e-mailadres van het ordebureau. Daargelaten dat uit het klachtdossier niet blijkt of verweerders het e-mailadres van klager in hun individuele e-mailboxen hebben geblokkeerd stond het hen vrij om deze maatregel aan te kondigen en indien nodig ook te treffen. Klager werd met die maatregel niet de toegang tot een algemeen e-mailadres ontzegd en dus ook niet de mogelijkheid om per e-mail te communiceren met verweerders. Dit handelen is daarom niet onzorgvuldig of onbetamelijk. Klachtonderdeel n is kennelijk ongegrond.  
Slotsom
4.41    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
in zaken 22-048/DH/DH en 22-051/DH/DH de klachtonderdelen a, b, c, d, e, f, g, h, i, j en n, met toepassing van artikel 46j van Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond; uitsluitend in zaak 22-048/DH/DH de klachtonderdelen k, l en m, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2022.