ECLI:NL:TADRSGR:2022:29 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-955/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2022:29 |
---|---|
Datum uitspraak: | 16-03-2022 |
Datum publicatie: | 21-03-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-955/DH/RO |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij in de nasleep van een echtscheiding gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk vanwege overschrijding van de vervaltermijn en gedeeltelijk kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 16 maart 2022 in de zaak 21-955/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 25 november 2021 met kenmerk R 2021/84, door de raad ontvangen op 25 november 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 17.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is in 2012 gescheiden. Klager en de vrouw hebben vier kinderen.
1.2 Verweerster is sinds 2014 de advocaat van de vrouw.
1.3 In een e-mail van 4 februari 2019 aan de advocaat van klager, heeft verweerster
voorstellen gedaan om, zakelijk weergegeven, te komen tot nieuwe afspraken rondom
de financiën voor de kinderen. Verweerster heeft in het bericht ook laten weten dat
het de wens is van de vrouw om een procedure te starten als partijen niet tot bevredigende
afspraken komen.
1.4 Op 28 maart 2019 heeft de deurwaarder op verzoek van de vrouw een beschikking
van 26 november 2012 betekend met de aankondiging dat zal worden overgegaan tot executie
van die beschikking.
1.5 Op 12 april 2019 heeft verweerster het volgende geschreven aan de deurwaarder:
“Onder verwijzing naar ons telefonisch onderhoud van 11 april jl., stuur ik u hierbij
een door cliënt opgesteld overzicht waarop de bankrekeningnummers staan vermeld, die
cliënte niet onder het beslag wil laten vallen, omdat dit rekeningnummers waarop geld
staat van de kinderen (…)”
1.6 Op 12 juni 2019 heeft verweerster namens de vrouw een verzoekschrift ingediend
dat strekt tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van een van de kinderen, tot vaststelling
van kinderalimentatie en tot opheffing van de kinderrekening.
1.7 Op 17 november 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Volgens klager heeft verweerster
geschreven en ongeschreven regels overtreden en heeft zij zich schuldig gemaakt aan
aantasting van de eer en waardigheid van de advocatuur en de goede rechtsorde. Klager
verwijt verweerster het volgende.
a) Verweerster is escalerend opgetreden.
b) Verweerster heeft overlegverzoeken stelselmatig afgewezen.
c) Verweerster heeft ongefundeerde dreigementen en sommaties verzonden.
d) Verweerster heeft de kinderen van partijen meegetrokken in procedures.
e) Verweerster heeft onrechtmatige beslagleggingen laten uitvoeren op rekeningen
van de kinderen.
f) Verweerster heeft geen oog gehad voor de belangen van de kinderen.
2.2 volgens klager heeft verweerster door haar handelen bijgedragen aan beschadiging
van de kinderen. Zij heeft door haar onwil om te overleggen en door het starten van
nodeloze procedures ervoor gezorgd dat een heel gezin ontwricht en beschadigd is.
Klager heeft voorbeelden aangedragen die – voor zover nodig - hierna besproken zullen
worden.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Preliminaire overwegingen
4.1 De voorzitter stelt voorop dat de tuchtrechter oordeelt over de vraag de een
advocaat zorgvuldig en betamelijk heeft gehandeld. Het is niet aan de tuchtrechter
om te oordelen over het onderliggende geschil. Dat oordeel is, in deze zaak, voorbehouden
aan de civiele- en de familierechter. Het over de onderliggende zaak gestelde zal
daarom niet worden besproken in deze beslissing.
4.2 Verder geldt dat klager slechts het recht heeft om te klagen over handelingen
van verweerster jegens hem. De stellingen van klager dat, zakelijk weergegeven, verweerster
ook de belangen van de kinderen en de vrouw heeft geschaad zullen – wat er ook zij
van die stelling –daarom verder niet worden besproken in deze beslissing.
4.3 Artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet bepaalt dat een klacht niet-ontvankelijk
is als de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager
heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of
nalaten van de advocaat, waarop de klacht betrekking heeft. Op grond van het bepaalde
in lid 2 van datzelfde artikel blijft na afloop van die termijn van drie jaar een
niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten
van de advocaat redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt
de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen
redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.
4.4 Voor zover klager verweerster gedragingen verwijt die zich hebben voorgedaan
voor 17 november 2017 is klager in dat deel van de klacht niet ontvankelijk, omdat
de klacht in zoverre is ingediend na het verstrijken van de vervaltermijn.
4.5 Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om
de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn
cliënt goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid
als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij worden
beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad.
Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden
van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan
kennen. De ratio van deze beperking van bedoelde vrijheid van de advocaat is, dat
de rechter en de wederpartij door de onware feiten niet worden misleid. Daarbij moet
wel in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te
behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat
hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts
in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Daarnaast
mag een advocaat zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij van zijn
cliënt. Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen
waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een
bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen
in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen.
Klachtonderdeel b)
4.6 Klager stelt dat hij in 2016 een nieuwe relatie kreeg en dat de relatie met
de vrouw daardoor grimmiger werd. De vrouw legde afspraken over de kinderen en financiën
naast zich neer en klager wilde daarover overleg voeren. Dit is om klager onbekende
redenen niet gelukt. Op het verzoek van klager om overleg volgde een “niet afhoudende
stroom aan dreigementen, sommaties et cetera” van verweerster. Verzoeken van klager
om in overleg te treden werden zonder uitzondering afgewezen.
4.7 Verweerster heeft erkend dat er vrijwel geen rechtstreeks, inhoudelijk overleg
heeft plaatsgevonden tussen de vrouw en klager onderling en tussen (de advocaat van)
klager en verweerster. Verweerster heeft aangevoerd dat zij daartoe wel pogingen heeft
ondernomen en dat zij heeft geprobeerd om de vrouw tot overleg te bewegen, maar dat
de vrouw haar telkens te kennen gaf dat niet te wensen. De vrouw wilde kwesties wel
in der minne regelen, maar zij wilde niet persoonlijk met klager in gesprek. De weigering
tot overleg was aldus niet afkomstig van verweerster, maar van de vrouw. Verweerster
kon hier niet handelen tegen de wensen van de vrouw.
4.8 Naar het oordeel van de voorzitter stond het verweerster vrij om gehoor te
geven aan de wens van de vrouw op dit punt; verweerster was niet gehouden om in te
stemmen met door klager gewenst persoonlijk overleg tussen partijen. Verweerster heeft
in zoverre niet onbetamelijk gehandeld en klachtonderdeel b is in zoverre kennelijk
ongegrond. De voorzitter heeft bij haar oordeel in aanmerking genomen dat uit het
dossier blijkt dat er wel tussen verweerster en de advocaat van klager is gecorrespondeerd
over oplossingen in der minne, voorafgaand aan het instellen van procedures.
4.9 In september 2017 ontving klager van verweerster een sommatie met de strekking
dat het huis verkocht moest worden. Klager heeft gesteld dat hij toen heeft aangeboden
om in overleg te treden, maar dat dat verzoek met een onnodig kort geding werd beantwoord,
terwijl verweerster wist dat klager doende was om de zaken te regelen. Uitkomst van
het kort geding was dat de woning overgedragen zou worden, maar niet nadat verweerster
de notaris tot wanhoop had gedreven, met extra kosten voor klager tot gevolg. Volgens
klager heeft verweerster de situatie met het kort geding doelbewust laten escaleren.
4.10 Verweerster heeft aangevoerd dat zij klager in november 2017 heeft aangeschreven,
omdat de vrouw de woning wenste te verdelen. Volgens verweerster had de vrouw het
recht om in dit verband een vordering in te stellen. Na de eerste brief is correspondentie
op gang gekomen tussen verweerster en de advocaat van klager. In april 2018 heeft
verweerster klager een ultimatum gesteld dat inhield dat de vrouw uiterlijk op 1 juni
2018 de bevestiging wilde dat zij uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ontslagen zou
worden en waarbij een kort geding in het vooruitzicht is gesteld. Omdat er volgens
verweerster niets gebeurde is op 31 juli 2018 een dagvaarding betekend. Het kort geding
is aangehouden omdat partijen afspraken hebben gemaakt. De vrouw is vervolgens ontslagen
uit de hoofdelijke aansprakelijkheid.
4.11 De voorzitter stelt voorop dat het verweerster vrij stond om namens de vrouw
verdeling van de echtelijke woning te vorderen. Dat de vordering of het tijdstip ervan
klager onwelgevallig waren maakt dit niet anders. Uit de op dit punt onweersproken
verklaring van verweerster blijkt dat verweerster de wens van de vrouw enkele maanden
voor het instellen van het kort geding bij klager kenbaar heeft gemaakt en klager
aldus tijd heeft gegund om het ontslag van de vrouw uit de hoofdelijkheid in der minne
te regelen. De voorzitter heeft op grond van dit alles geen grond om aan te nemen
dat verweerster op dit punt onzorgvuldig of onbetamelijk heeft gehandeld. Klachtonderdeel
b is ook in zoverre kennelijk ongegrond.
4.12 De voorzitter voegt nog toe dat klager zijn stelling dat verweerster de notaris
tot wanhoop heeft gedreven niet feitelijk heeft onderbouwd, nog daargelaten of dit
had kunnen leiden tot een gegrond klacht van klager.
Klachtonderdeel c)
4.13 Klager heeft zijn verwijt dat verweerster zich schuldig heeft gemaakt aan
ongefundeerde dreigementen en sommaties aan zijn adres onvoldoende feitelijk onderbouwd
in het licht van dat wat verweerster over de geschillen tussen klager en de vrouw
en haar bijstand daarin naar voren heeft gebracht. Het had op de weg van klager gelegen
om zijn klacht te onderbouwen met, bijvoorbeeld, de berichten van verweerster waarin
de gesteld ongefundeerde dreigementen en sommaties zijn opgenomen. Klager heeft dit
nagelaten en dat betekent dat klachtonderdeel c bij gebrek aan een voldoende feitelijke
onderbouwing kennelijk ongegrond zal worden verklaard.
Klachtonderdeel d)
4.14 Verweerster heeft aangevoerd dat zij vanaf februari 2019 heeft aangekondigd
dat zij een verzoekschrift zou indienen strekkend tot (onder meer) opheffing van de
gezamenlijke kinderrekening die steeds aanleiding vormde voor strijd tussen klager
en de vrouw, tenzij partijen tot een regeling zouden komen. De aangekondigde procedure
is ingesteld en daarin is ook verzocht om ten laste van klager kinderalimentatie op
te leggen voor de vier kinderen. Het oudste kind werd hangende de procedure meerderjarig.
Daarom is haar verzocht om een machtiging te geven om namens haar aanspraak te maken
op een bijdrage van klager. Het oudste kind heeft deze machtiging gegeven. De kwestie
is uiteindelijk geschikt.
4.15 Naar het oordeel van de voorzitter heeft klager dit onderdeel van de klacht
in het licht van hetgeen verweerster naar voren heeft gebracht onvoldoende feitelijk
onderbouwd. Klachtonderdeel d is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel e)
4.16 Klager stelt dat hij tevergeefs heeft geprobeerd te overleggen over gelden
op de kinderrekeningen. Verweerster liet na de tweede poging weten dat er niet meer
gepraat zou worden, maar alleen nog geprocedeerd. Verweerster heeft vervolgens beslag
laten leggen op het (spaar)geld van de kinderen. Er was sprake van “onrechtmatig beslag,
onder onjuiste titel en met onjuiste bedragen”. Pogingen tot overleg over het beslag
bleken ook tevergeefs. Sterker, het verzoek werd beantwoord met de hiervoor bij de
beoordeling van klachtonderdeel d bedoelde procedure waarin verweerster de oudste
dochter van klager en de vrouw heeft betrokken door haar een volmacht te laten ondertekenen.
4.17 Verweerster heeft aangevoerd dat klager de afspraken met de vrouw eind 2018
eenzijdig heeft gewijzigd, als gevolg waarvan de vrouw in financiële problemen kwam
te verkeren. Omdat de kwestie niet tot tevredenheid van de vrouw werd opgelost, de
achterstand in door klager verschuldigde betalingen en daarmee de financiële nood
van de vrouw opliep, heeft verweerster de deurwaarder namens de vrouw opdracht gegeven
tot beslaglegging. Daarbij heeft verweerster de deurwaarder gevraagd de rekeningen
van de kinderen buiten het beslag te laten. Het is verweerster ook niet bekend dat
de rekeningen van de kinderen beslagen zijn. Klager heeft na het beslag de vorderingen
voldaan, waarna het beslag is opgeheven.
4.18 De voorzitter stelt vast dat het verweer van verweerster tegen dit klachtonderdeel
steun vindt in haar bericht aan de deurwaarder van 12 april 2019. Voor zover de deurwaarder
beslag heeft gelegd op bankrekeningen van de kinderen, heeft de voorzitter geen grond
om aan te nemen dat dit is gebeurd in opdracht van verweerster. Dit betekent dat niet
kan worden vastgesteld dat verweerster op dit punt onzorgvuldig of onbetamelijk heeft
gehandeld. Klachtonderdeel e is als onvoldoende feitelijk onderbouwd kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel f)
4.19 De voorzitter overweegt dat de procedures die zijn gevoerd het gevolg zijn
van de echtscheiding van klager en de vrouw en de omstandigheid dat zij niet in staat
bleken om op alle punten tot minnelijke oplossingen te komen. De door klager gestelde
schending van de belangen van de kinderen is – voor zover al aan te merken als belang
van klager in de onderhavige klachtprocedure - dus in de eerste plaats het gevolg
van de (nasleep van) de echtscheiding en niet van de handelingen die verweerster in
opdracht van de vrouw heeft verricht. De (impliciete) stelling van klager dat verweerster
de belangen van de kinderen door haar optreden onevenredig heeft geschaad heeft klager
in ieder geval onvoldoende feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel f is daarom kennelijk
ongegrond.
Klachtonderdeel a)
4.20 Gelet op hetgeen bij de voorgaande klachtonderdelen is overwogen heeft de
voorzitter geen grond om aan te nemen dat verweerster de kwestie tussen klager en
de vrouw onnodig of onevenredig heeft laten escaleren door haar optreden. De voorzitter
zal klachtonderdeel a daarom als onvoldoende onderbouwd kennelijk ongegrond verklaren.
Slotsom
4.21 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 49g Advocatenwet, niet-ontvankelijk verklaren zoals overwogen in 4.4. De voorzitter
zal de klacht voor het overige, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet kennelijk
ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk
zoals overwogen in 4.4;
de klacht voor het overige, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2022.