ECLI:NL:TADRSGR:2022:28 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-765/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2022:28
Datum uitspraak: 21-03-2022
Datum publicatie: 21-03-2022
Zaaknummer(s): 21-765/DH/RO
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Overige gronden
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Niet-ontvankelijk. Geen omstandigheden die rechtvaardigen dat er sprake is van een verschoonbare niet-tijdige betaling van het griffierecht.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 21 maart 2022 in de zaak 21-765/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 16 juli 2019 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 
1.2    Op 21 september 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R2021/66 cij/gh van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van 7 februari 2022 van de raad. Daarbij was verweerster aanwezig. Klaagster is, zoals aangekondigd, niet verschenen.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8 (klachtdossier) en 9 tot en met 26 (overige correspondentie). Ook heeft de raad kennisgenomen van een brief van 22 januari 2022 met bijlagen van verweerster alsmede van een e-mail van 28 januari 2022 met bijlage van klaagster.

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaring, uit van de volgende feiten.
2.2    Verweerster heeft vanaf eind 2018 de belangen van klaagster behartigd in de echtscheidingsprocedure van klaagster. Verweerster heeft de zaak overgenomen van mr. V.
2.3    Op 18 april 2019 heeft een zitting plaatsgevonden bij de rechtbank.
2.4    Nadat de rechtbank uitspraak had gedaan in de echtscheidingszaak, heeft klaagster een nieuwe advocaat aangezocht. Die advocaat heeft hoger beroep ingesteld tegen de echtscheidings-beschikking.

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende: 
-    dat zij klaagster totaal niet heeft voorbereid voor de zitting van 18 april 2019;
-    dat zij zelf tijdens die zitting ook totaal niet was voorbereid;
-    dat zij niet tot nauwelijks verweer tegen het verzochte heeft gevoerd;
-    dat zij helemaal geen financiële stukken bij klaagster heeft opgevraagd;
-    dat zij zich niet bekend heeft verklaard met de relevante financiële gegevens die klaagster al wel aan haar had verstrekt;
-    dat zij nooit een verslag of een update over het proces en het verloop van de zaak heeft verstrekt; 
-    dat zij weigert het dossier over te dragen aan de nieuwe advocaat van klaagster.
3.2    Klaagster stelt dat zij schade heeft geleden als gevolg van de nalatige handelswijze van verweerster. 
3.3    Klaagster vindt daarom ook dat de declaratie van verweerster nietig moet worden verklaard.

4        VERWEER     
Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. 

5    BEOORDELING
Ontvankelijkheid 
5.1        Allereerst staat ter beoordeling van de raad de vraag of klaagster kan worden ontvangen in haar klacht, in verband met de (te) late betaling van het griffierecht. De raad overweegt als volgt. 
5.2    Artikel 46e lid 1 van de Advocatenwet bepaalt dat alvorens de deken op verzoek van klager een klacht ter kennis van de raad brengt, de deken van de klager griffierecht heft ten bedrage van € 50,-. Uit lid 3 van dat artikel volgt dat indien het griffierecht niet binnen vier weken na de dag van verzending van zijn mededeling is bijgeschreven op de daartoe bekend gemaakte bankrekening, de deken de klacht niet ter kennis van de raad brengt. 
5.3    In dit geval heeft de deken het onderzoek naar de klacht van klaagster afgehandeld met de toezending van zijn visie op 26 november 2020. In die brief heeft hij klaagster gewezen op het bepaalde in artikel 46e eerste en derde lid van de Advocatenwet. 
5.4    Klaagster heeft zich op 7 september 2021 tot de deken gewend en aangegeven dat zij de dekenvisie van 26 november 2020 nooit heeft ontvangen. Klaagster heeft daarbij aangegeven dat zij geen e-mail meer gebruikt. Klaagster heeft de deken gevraagd of zij haar klacht nog kan voorleggen aan de raad.
5.5    In reactie daarop heeft de deken in zijn brief van 7 september 2021 aan klaagster aangegeven dat hij zijn visie van 26 november 2020 in ieder geval per e-mail heeft toegezonden op 26 november 2020 en voorts dat hem niet bekend was dat het tot dan toe bij hem bekende e-mailadres niet meer in gebruik was, althans dat klaagster geen e-mail meer gebruikt. 
5.6    De deken heeft klaagster alsnog in de gelegenheid gesteld haar klacht aan de raad voor te leggen, omdat, zo schrijft de deken, hij niet heeft kunnen achterhalen of zijn brief naar het juiste adres is verzonden. De deken heeft klaagster in verband daarmee een nieuwe termijn van vier weken gegeven om het verschuldigde griffierecht alsnog te voldoen. 
5.7    Niet in geschil is dat klaagster het griffierecht uiteindelijk op 10 september 2021 heeft voldaan, derhalve acht maanden na het verstrijken van de in de brief van 26 november 2020 gestelde betalingstermijn.
5.8    De raad is van oordeel dat klaagster geen omstandigheden heeft gesteld die rechtvaardigen dat er sprake is van een verschoonbare niet-tijdige betaling van het griffierecht. 
5.9    De omstandigheid dat klaagster de dekenvisie van 26 november 2020 destijds niet heeft ontvangen, dient naar het oordeel van de raad voor haar eigen rekening en risico te komen. 
5.10    De raad overweegt daartoe allereest dat het e-mailadres van klaagster dat bij de deken bekend was, destijds door klaagster zelf bij het indienen van haar klacht is opgegeven. Gedurende het dekenonderzoek heeft alle correspondentie tussen de deken en klaagster ook via dat e-mailadres plaatsgevonden.
5.11    Ook de correspondentie tussen klaagster en verweerster heeft steeds via datzelfde e-mailadres plaatsgevonden.
5.12    Voorts overweegt de raad dat klaagster wist dat de deken nog met een schriftelijke reactie op haar klacht zou komen. De deken had dat immers in zijn brief van 14 november 2019 aangekondigd. Klaagster was ook op de hoogte van de vertraging die het onderzoek naar de klacht vervolgens had opgelopen.  
5.13    Het had naar het oordeel van de raad dan ook op de weg van klaagster gelegen om de deken tijdig van het niet meer per e-mail bereikbaar zijn c.q. van haar nieuwe e-mailadres op te hoogte te stellen. Dat heeft zij niet gedaan.
5.14    Klaagster heeft ook niet van de mogelijkheid gebruik gemaakt om voor haar ‘oude’ e-mailaccount een ‘automatisch antwoord’ in te stellen, waardoor het op die wijze voor de deken kenbaar had kunnen zijn dat klaagster die account niet meer gebruikte, dan wel haar e-mailadres inmiddels had gewijzigd. 
5.15    Dit klemt te meer nu klaagster haar ‘oude’ e-mailaccount ook niet buiten werking heeft gesteld, waardoor de naar dat adres verzonden e-mails nog steeds konden worden afgeleverd, hetgeen volgens de onweersproken verklaring van verweerster ook feitelijk is gebeurd. 
5.16    Gelet hierop had de deken er naar het oordeel van de raad dan ook op mogen vertrouwen dat zijn e-mail van 26 november 2020 destijds naar het juiste e-mailadres van klaagster is verzonden en aangekomen. Daaruit vloeit voort dat de deken klaagster geen herkansing had mogen bieden en de klacht niet ter kennis van de raad mogen brengen.
5.17    Ook verweerster is door klaagster niet op de hoogte gesteld van de wijziging van haar e-mailadres. Verweerster heeft na de dekenvisie nog contact gezocht met klaagster op haar ‘oude’ e-mailadres. Dat e-mailadres heeft zij daarna ook aan een deurwaarder gegeven. De deurwaarder heeft volgens de onweersproken verklaring van verweerster klaagster ook op dat adres kunnen bereiken. 
5.18    De raad is op grond van het voorgaande van oordeel dat klaagster niet zorgvuldig is geweest naar de deken toe in de wijze waarop zij is omgegaan met de wijze waarop zij voor hem bereikbaar was, hetgeen wel op haar weg had gelegen. De raad zal klaagster daarom niet ontvangen in haar klacht. De raad heeft daarbij ook het belang van de rechtszekerheid meegewogen.
5.19    De omstandigheden die klaagster in haar brief van 28 januari 2022 nog heeft geschetst - zij heeft haar e-mailadres gewijzigd omdat ‘het oude e-mailadres teveel pijnlijke en stressvolle belading bezorgde’ en zij is tot deze wijziging overgegaan ‘na de langslepende vechtscheiding en de ellende van de faillissementen’ - nopen de raad niet tot een ander oordeel.

BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht. 

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. A.B. Baumgarten, T. Hordijk, L.P.M. Eenens, P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. A. Wijtzes als griffier.