ECLI:NL:TADRSGR:2022:27 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-932/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2022:27 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-03-2022 |
Datum publicatie: | 07-03-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-932/DH/DH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht in alle onderdelen ongegrond. Verweerster heeft niet onzorgvuldig of onbetamelijk gehandeld door de minderjarige (13 jaar) zonder toestemming van klagers te woord te staan. Verweerster viel aan te merken als een derde die rechtshulp kon bieden. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 7 maart 2022 in
de zaak 21-932/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klagers
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 21 januari 2020 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 10 november 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K012 2020 ar/cw
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 24 januari 2022. Daarbij
was verweerster aanwezig. Klagers hebben deelgenomen via een videoverbinding.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met
9 (procedureel).
De raad heeft verder kennis genomen van de e-mail van 7 december 2021 met bijlagen,
van de zijde van klagers.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klagers zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige
dochter van vader, hierna: de minderjarige.
2.3 De minderjarige is geboren in 2006. De biologische moeder van de minderjarige
is overleden.
2.4 De minderjarige is in maart 2019 naar Nederland gekomen om tijdelijk bij een
oom en tante (van vaderszijde) te verblijven. In Nederland is vervolgens een ondertoezichtstelling
en een machtiging uithuisplaatsing uitgesproken; de oom en tante zijn daarbij aangewezen
als pleegouders. Klagers zijn hiertegen in hoger beroep gegaan en hebben tevens een
verzoek tot teruggeleiding van de minderjarige op grond van het Haags Kinderontvoeringsverdrag
ingediend.
2.5 Het gerechtshof Arnhem heeft de beslissing tot ondertoezichtstelling en machtiging
uithuisplaatsing op 5 december 2019 vernietigd. Op 10 december 2019 is een nieuw verzoek
tot ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van de minderjarige ingediend
en toegewezen. Op 20 december 2019 vond een mondelinge behandeling ter zitting van
de kinderrechter in de rechtbank Zutphen plaats.
2.6 Verweerster heeft een verzoek gedaan om benoemd te worden tot bijzondere curator
in de in de kinderbeschermingszaak. Zij heeft de minderjarige vergezeld naar de voormelde
zitting op 20 december 2019. Verweerster heeft met de minderjarige op de gang gewacht
en is ook in de zittingszaal geweest.
3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerster
het volgende.
a. Verweerster is opgetreden als advocaat van de minderjarige zonder toestemming
van klagers die gezamenlijk het ouderlijk gezag over de minderjarige uitoefenen;
b. Verweerster is niet door de minderjarige zelf benaderd;
c. Verweerster heeft respectloos en polariserend gehandeld door klaagster fysiek
te weerhouden van contact met de minderjarige en de advocaat van klagers geen hand
te willen geven in het gerechtsgebouw;
d. Verweerster heeft de minderjarige zonder toestemming van klagers betast door
een arm om haar heen te slaan;
e. Verweerster heeft zich voorgesteld als advocaat van de minderjarige buiten de
rechtszaal.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
De inhoudelijke beoordeling van de klacht en het toetsingskader
5.1 Op basis van de klachtomschrijving en de toelichting van klagers daarop ter
zitting stelt de raad vast dat de klacht er in de kern op neer komt dat klagers verweerster
verwijten dat zij de minderjarige zonder toestemming van klagers heeft gesproken en
vervolgens, zonder klagers daarover te informeren, de minderjarige heeft vergezeld
en bijgestaan op de dag van de mondelinge behandeling (op 20 december 2019). Dit stond
haar volgens klagers niet vrij omdat er sprake was van belangenverstrengeling. De
overige klachtonderdelen zien op de wijze waarop verweerster zich die dag tot klagers
heeft verhouden.
5.2 De vraag die beantwoord dient te worden is of verweerster heeft gehandeld zoals
een behoorlijk advocaat betaamt overeenkomstig artikel 46 Advocatenwet. Een advocaat
die zich gedraagt zoals een behoorlijk advocaat betaamt, dient zich te houden aan
de kernwaarden voor de advocatuur, zoals die zijn vastgelegd in artikel 10a Advocatenwet.
5.3 De raad stelt voorop dat de stellingen van klagers moeten worden bezien tegen
de achtergrond van de voormelde familierechtelijke procedures bij de rechtbank, waarbij
de emotioneel beladen vraag centraal stond of de minderjarige naar klagers in de Verenigde
Staten zou terugkeren of dat zij bij haar oom en tante in Nederland zou blijven. De
belangen van de minderjarige speelden derhalve een belangrijke rol.
De klachtonderdelen a), b) en e)
5.4 De klachtonderdelen a), b) en e) lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
5.5 De raad is van oordeel dat het niet klachtwaardig is dat verweerster de minderjarige
zonder toestemming van klagers te woord heeft gestaan. De raad overweegt daartoe allereerst
dat verweerster niet de advocaat was van een van de in de voormelde familierechtelijke
procedures betrokken partijen. Verweerster viel derhalve aan te merken als een ‘derde
die rechtshulp kon bieden’.
5.6 Verweerster heeft verklaard dat de minderjarige haar uit eigen initiatief heeft
benaderd. Dat klagers vermoeden dat de minderjarige is gestuurd door de familie van
de biologische moeder van de minderjarige, ontbeert naar het oordeel van de raad feitelijke
grondslag en passeert de raad om die reden. Dat geldt ook voor de niet onderbouwde
stelling van klagers dat verweerster is betaald door de familie van de biologische
moeder van de minderjarige. Verweerster heeft onweersproken gesteld dat zij haar werkzaamheden
heeft verricht op basis van een toevoeging.
5.7 Voorts overweegt de raad dat de minderjarige dertien jaar oud was op het moment
dat zij zich tot verweerster wendde. Deze leeftijd sluit aan bij hetgeen in de wet
is opgenomen over het hoorrecht van minderjarigen, namelijk dat minderjarigen van
twaalf jaar en ouder in staat worden geacht zelf tot een redelijke waardering van
hun belangen te komen en daarom worden gehoord.
5.8 Ook neemt de raad in aanmerking dat minderjarigen een zogenoemde informele
rechtsingang hebben, waarbij zij zonder wettelijke vertegenwoordiging contact kunnen
zoeken met de rechter om hun stem te laten horen. Zij kunnen de rechter daarbij onder
meer zelfstandig verzoeken een bijzondere curator te benoemen. In casu heeft de minderjarige
er kennelijk voor gekozen zich te wenden tot verweerster om haar stem te laten horen.
5.9 Gezien het feit dat de eigen positie van de minderjarige in het geding was,
acht de raad het aannemelijk dat het belang van de minderjarige vergde dat verweerster
haar verhaal in vertrouwen heeft aangehoord. Verweerster heeft daarmee naar het oordeel
van de raad niet onzorgvuldig of onbetamelijk gehandeld.
5.10 De raad stelt vast dat verweerster vervolgens bij brief van 12 december 2019
de rechtbank heeft verzocht om benoemd te worden tot bijzondere curator in de kinderbeschermingszaak.
Niet in geschil is dat zij een afschrift van die brief aan de advocaat van klagers
heeft gestuurd (als ook naar alle andere betrokkenen). Daarmee valt verweerster naar
het oordeel van de raad niet het verwijt te maken dat zij klagers niet op de hoogte
heeft gesteld van haar betrokkenheid bij de minderjarige en evenmin dat zij onduidelijkheid
heeft gelaten over de hoedanigheid waarin zij voor de minderjarige optrad, namelijk
als beoogd bijzondere curator. Verweerster is daarover naar het oordeel van de raad
transparant geweest.
5.11 Klagers verwijten verweerster verder dat zij niet had mogen optreden voor
de minderjarige, omdat er sprake was van belangenverstrengeling. Verweerster zou door
de familie van de biologische moeder van de minderjarige ‘naar voren zijn geschoven’.
De raad passeert deze stelling. De raad overweegt daartoe dat de familie van de biologische
moeder in 2010 is bijgestaan door een kantoorgenoot van verweerster en derhalve niet,
en daar gaat het om, door verweerster zelf (die op dat moment nog niet bij het betreffende
kantoor werkzaam was). Bovendien is van belang dat de familie van de biologische moeder
van de minderjarige geen partij is in de kinderbeschermingszaak. Daarnaast heeft verweerster
ter zitting, desgevraagd, verklaard dat zij ten tijde van het gesprek met de minderjarige
niet op de hoogte was van het feit dat haar kantoor(genoot) in het verleden een zaak
voor de familie van de biologische moeder van de minderjarige heeft behartigd; dat
is haar pas later gebleken. De stelling van klagers dat verweerster toegang had tot
het dossier uit 2010 en daaruit zonder toestemming van klagers vertrouwelijke informatie
aan derden heeft versterkt, is door klagers niet onderbouwd en door verweerster betwist.
5.12 Uit het voorgaande volgt dat de klachtonderdelen a), b) en e) ongegrond zijn.
De klachtonderdelen c) en d)
5.13 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.14 De raad heeft, in het licht van de gemotiveerde betwisting door verweerster,
niet kunnen vaststellen dat verweerster onnodig polariserend tussen de minderjarige
en klagers heeft opgetreden noch dat zij zich in het gerechtsgebouw op onheuse of
ongepaste wijze heeft gedragen ten opzichte van klaagster. Verweerster was op de dag
van de mondelinge behandeling aanwezig, omdat de kinderrechter had aangegeven ter
gelegenheid van de zitting te zullen beslissen op het verzoek van verweerster om tot
bijzondere curator te worden benoemd. Verweerster wachtte daarom met de minderjarige
op de gang. De raad kan zich voorstellen dat het voor klaagster confronterend en pijnlijk
is geweest dat de minderjarige op dat moment kennelijk het contact met haar niet wilde
aangaan. De raad kan echter niet vaststellen dat verweerster klaagster fysiek van
de minderjarige heeft weggehouden. Een en ander wordt door verweerster betwist. Ook
overigens heeft verweerster zich naar het oordeel van de raad niet in tuchtrechtelijke
zin klachtwaardig gedragen. De enkele omstandigheid dat verweerster, zoals zij ter
zitting heeft bevestigd, op enig moment een arm om de minderjarige heeft heengeslagen,
is daar niet redengevend voor.
Hetgeen klagers hebben aangevoerd over het optreden van verweerster jegens hun advocaat
(die zij volgens klagers geen hand zou hebben willen geven, hetgeen door verweerster
wordt betwist) laat de raad buiten beschouwing, nu dat verwijt - wat daar verder ook
van zij - de belangen van klagers niet rechtstreeks raakt.
5.15 Ook de klachtonderdelen c) en d) zijn derhalve ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. A. Luijck, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot en J.G.
Colombijn-Broersma, leden, bijgestaan door mr. A. Wijtzes als griffier en uitgesproken
in het openbaar 7 maart 2022.