ECLI:NL:TADRSGR:2022:26 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-909/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2022:26 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-03-2022 |
Datum publicatie: | 07-03-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-909/DH/RO |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Advocaat klaagt over advocaat. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder zich tegenover klager niet welwillend opgesteld door de gevraagde stukken niet over te dragen, ondanks herhaalde verzoeken. Berisping. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 7 maart 2022 in de zaak 21-909/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 25 juni 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 9 november 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2021/78 van
de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 17 januari 2022. Daarbij
was klager aanwezig. Verweerder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (klachtdossier) en 6 tot en
met 14 (overige correspondentie).
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerder is als advocaat betrokken geweest bij een incassoprocedure voor
een cliënt.
2.3 Klager heeft deze zaak op enig moment van verweerder overgenomen.
2.4 Klager heeft verweerder in dat verband bij email van 8 juni 2021 verzocht om
hem zo spoedig mogelijk alle relevante stukken uit het dossier toe te zenden in verband
met de voortzetting van de zaak en tevens verzocht antwoord te geven op de navolgende
vragen:
“- de hoogte van de door u namens cliënt gevorderde hoofdsom en heeft de wederpartij
deze vordering erkend?
- wat u inmiddels heeft geïncasseerd en wat er nog geïncasseerd dient te worden?
- welke afspraken heeft u met de wederpartij gemaakt en met wie (ik neem aan mevrouw
O.)?
- onderliggende (huur)overeenkomsten die ten grondslag liggen aan de rechtsverhouding
tussen cliënt en de wederpartij waarop de vordering van cliënt is gebaseerd.”
2.5 Wegens het uitblijven van een reactie van verweerder heeft klager op 10 juni
2021 aan verweerder een herinnering gezonden. Klager heeft daarbij gewezen op het
bepaalde in artikel 28 van de gedragsregels voor de advocatuur en verweerder verzocht
per omgaande de gevraagde gegevens te mailen. Ook daarop is geen van reactie van verweerder
gekomen.
2.6 Op 14 juni 2021 heeft klager een bemiddelingsverzoek bij de deken ingediend.
Naar aanleiding daarvan heeft de deken verweerder verzocht te reageren. Verweerder
is op dat verzoek niet ingegaan.
2.7 Op 25 juni 2021 heeft klager de onderhavige klacht bij de deken ingediend.
2.8 Na indiening van de klacht heeft verweerder op 29 juni 2021 een tweetal e-mails
met bijlagen aan klager gezonden met daarin informatie over de zaak.
2.9 Klager heeft verweerder bij email van 30 juni 2021 om aanvullende informatie
verzocht, te weten: de tussen cliënt en verweerder getekende opdrachtbevestiging.
Verweerder heeft hierop niet gereageerd.
2.10 Bij email van 12 juli 2021 heeft klager aan verweerder een herinnering gezonden.
Daarop heeft klager evenmin een reactie ontvangen.
2.11 De deken heeft verweerder vervolgens meerdere keren verzocht te reageren op
de klacht, namelijk op: 11 augustus 2021, 2 september 2021, 22 september 2021 en 5
oktober 2021. Verweerder heeft op deze verzoeken niet gereageerd.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat hij ondanks herhaalde
verzoeken van klager, die optrad als opvolgend advocaat, niet is overgegaan tot het
overleggen van de verzochte stukken, ook niet na interventie van de deken.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht geen verweer gevoerd.
5 BEOORDELING
5.1 De raad overweegt als volgt. Naar vaste jurisprudentie van het hof dient de
tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan
de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet
omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels,
maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij
wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar
handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per
geval beoordeeld (HvD 15 mei 2017, ECLI:NL:TAHVD:2017:86).
5.2 In gedragsregel 24 staat vermeld dat de advocaten in het belang van de rechtzoekende
en van de advocatuur dienen te streven naar een onderlinge verhouding die berust op
welwillendheid en vertrouwen, waarbij zij zich dienen te onthouden van al wat hun
onderlinge verhouding zou kunnen verstoren.
5.3 De raad is van oordeel dat verweerder zich onwelwillend jegens klager heeft
opgesteld. Verweerder heeft in het kader van de overdracht van een dossier eerst na
herhaalde verzoeken en het indienen van een klacht informatie aan klager verstrekt.
Vervolgens heeft hij niet gereageerd op klagers verzoeken om nadere informatie. Verweerder
heeft daarmee oncollegiaal en onbehoorlijk gehandeld tegenover klager. De raad voegt
hier nog aan toe dat klager ter zitting onweersproken heeft gesteld dat hij ook nog
tevergeefs heeft geprobeerd om verweerder telefonisch te bereiken.
5.4 Nu gesteld noch gebleken is van enige verschoonbaarheid aan de zijde van verweerder,
komt de raad tot de conclusie dat verweerder niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk
advocaat betaamt en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager heeft gehandeld.
De klacht wordt dan ook gegrond verklaard.
6 MAATREGEL
6.1 De raad is van oordeel dat verweerder niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk
advocaat betaamt als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.
6.2 De raad stelt daarnaast vast dat verweerder niet heeft gereageerd op de herhaalde
verzoeken van de deken om zich uit te laten over de stellingen van klager. Hiermee
heeft verweerder de deken belemmerd in diens, in de Advocatenwet neergelegde, taakuitoefening
om een onderzoek naar de ingediende klacht in te stellen en te trachten in der minne
een schikking te bereiken en heeft hij het toezicht van de deken op een behoorlijke
beroepsuitoefening door advocaten onmogelijk gemaakt. De raad weegt dit in het nadeel
van verweerder mee.
6.3 Tot slot weegt de raad in het nadeel van verweerder mee dat uit diens tuchtrechtelijk
verleden is gebleken dat aan hem in maart 2021 de maatregel van een waarschuwing is
opgelegd in verband met eenzelfde soort klacht, namelijk het niet reageren op verzoeken
van de opvolgend advocaat (en de deken).
6.4 Gezien het voorgaande acht de raad de maatregel van een berisping in de onderhavige
zaak passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel
46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden
binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen
twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder
door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25, reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Vereerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat
deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen
twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder
door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b
en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager op de
manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse
Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot en J.G. Colombijn-Broersma, leden, bijgestaan door mr. A. Wijtzes als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2022.