ECLI:NL:TADRSGR:2022:24 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-011/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2022:24 |
---|---|
Datum uitspraak: | 02-03-2022 |
Datum publicatie: | 02-03-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-011/DH/RO |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen de advocaat van de wederpartij in een zeer conflictueuze familiezaak kennelijk ongegrond. Zaak hangt samen met 22-010/DH/RO. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 2 maart 2022 in de zaak 22-011/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 4 januari 2022 met kenmerk R 2021/89 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 18.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is verwikkeld in de conflictueuze nasleep van een echtscheiding. Tussen
klager en de vrouw bestaan onder meer geschillen over het gezag over en de omgang
met drie minderjarige kinderen. Klager wordt daarin bijgestaan door een advocaat en
de vrouw wordt bijgestaan door verweerster.
1.2 Op 14 oktober 2020 heeft klager de vrouw gedagvaard. In de dagvaarding is 9
juni 2021 als eerst dienende dag aangekondigd.
1.3 Op 16 februari 2021 heeft verweerster aan klager een anticipatie-exploot laten
uitbrengen aan klager.
1.4 Op 17 februari 2021 heeft de advocaat van klager aan verweerster geschreven
dat de eerst dienende dag bewust op langere termijn was gepland om, zakelijk weergegeven,
te bewerkstelligen dat de procedure niet hinderlijk zou zijn voor andere kwesties
tussen klager en de vrouw, zoals een ouderschapsonderzoek en een door het gerechtshof
geïnitieerde mediation onder leiding van deskundigen. De advocaat van klager heeft
verder geschreven dat hij het “jammer en ook onbegrijpelijk” vindt dat het anticipatie-exploot
is uitgebracht en verzoekt om het in te trekken “om zo het traject bij de deskundigen
een maximale kans van slagen te willen geven”.
1.5 In het dossier bevindt zich een “Agenda 18 februari 13.30 uur”. Op deze agenda
staan punten 1 tot en met 6 die zien op, zakelijk weergegeven, de verstandhouding
en omgang met en zorg voor de kinderen. Onder “andere agendapunten” staan “verzoek
[klager] hoe om te gaan met nieuwe procedures die hij heeft ingediend” en het bespreken
van parallel ouderschap.
1.6 Op 19 februari 2021 heeft de advocaat van klager een brief gestuurd naar verweerster,
waarin onder meer het volgende is geschreven:
“Mocht uw cliënte niet bereid zijn om in te gaan op het voorstel van cliënt om de
zaak gewoon op de rol van 9 juni 2021 te laten staan zodat hopelijk met behulp van
de mediators ook het geschil ten aanzien van de financiën kan worden opgelost dan
zal cliënt in het belang van de rust voor de kinderen zijn dagvaarding niet aanbrengen
hetgeen inhoudt dat daarmee deze procedure feitelijk niet verder zal gaan en deze
dus ook niet vervroegd meer kan worden. Cliënt gaat er dan echter wel van uit dat
uw cliënte haar dagvaarding ook niet aanbrengt zodat er over en weer geen proceskosten
worden gemaakt.”
1.7 Verweerster heeft op 22 februari 2021 als volgt gereageerd op het verzoek:
“De keuze om de dagvaarding aanstaande woensdag al dan niet aan te brengen is aan
uw client. Hij is immers de procedure gestart en draagt daarvoor de verantwoordelijkheid,
niet cliënte. De visie dezerzijds is dat uw client niet-ontvankelijk is omdat het
gaat om verzoeken die door de rechtbank zijn afgewezen. Uw client had dus moeten appelleren.
Cliënte ziet niet in waarom deze kwestie haar nog langer boven het hoofd moet hangen
en stemt dus niet in met handhaving van de originele dagvaardingsdatum. Een minnelijke
regeling zal op dit onderwerp niet bereikt worden. Het is aan de rechtbank om te bepalen
of uw client ontvankelijk is of niet. Een tussenweg is er niet.
De boodschap in uw brief is dubbel en daarmee tegenstrijdig. U geeft aan dat uw client
van het aanbrengen van de dagvaarding af zal zien als cliënte niet instemt met een
latere datum. Tegelijker tijd stuit u namens uw client een eventuele verjaring hetgeen
impliceert dat hij voornemens is om later over exact hetzelfde onderwerp een nieuwe
procedure te starten.
Cliënte is bereid om de dagvaarding a.s. woensdag niet aan te brengen als uw client
ondubbelzinnig afziet van zijn rechten om zijn vorderingen opnieuw aan te brengen
en berust in de beschikking van de rechtbank Den Haag voor wat betreft de vermogensrechtelijke
afwikkeling. Dat verneem ik graag morgenochtend voor 10:00 uur.”
1.8 Op 23 februari 2021 om 12.38 uur heeft klager het hiervoor weergegeven bericht
van verweerster naar de door het gerechtshof aangewezen deskundigen, mevrouw W en
mevrouw S, gestuurd. Mevrouw W heeft dezelfde dag gereageerd en het volgende geschreven
aan klager en de vrouw:
“[Mevrouw S] en ondergetekende hebben een opdracht van het Hof gekregen die op geen
enkele manier verband houdt met jullie vermogensrechtelijke afwikkeling anders dan
dat geschil nu kennelijk nog meer strijd en spanning oplevert. Het is aan jullie en
jullie advocaten daar een oplossing voor te vinden. Eerder is verzocht en dat staat
op te agenda na te denken over een andere manier dit geschil op te lossen, het is
ook hier aan jullie en jullie advocaten indien jullie dat wensen tot overeenstemming
te komen om eventueel op een alternatieve manier ook hier een einde aan de procedures
te maken. [Mevrouw S] en ondergetekende staat het niet vrij, dat is niet de instructie
van het Hof en wij zijn aangesteld door het Hof, daar nu in te treden.”
1.9 In een bericht van 23 februari 2021 om 12.50 uur van de advocaat van klager
aan verweerster is geschreven dat verweerster de dagvaarding van klager die dag heeft
aangebracht bij de rechtbank. De advocaat van klager heeft verder bezwaar geuit tegen
de gang van zaken en verzoekt verweerster om de dagvaarding in te trekken.
1.10 Dezelfde dag om 15.32 uur heeft verweerster als volgt gereageerd:
“Aan uw client is een anticipatie exploot betekent. Dat is niets meer dan het vervroegen
van de eerste rechtsdag. Het gebruik maken daarvan is niet onrechtmatig. Als gevolg
van het anticipatie-exploot staat de zaak thans op de rol voor morgen voor het aanbrengen
van de dagvaarding van en door uw client. Er is geen sprake van een zelfstandige dagvaarding
aan de zijde van cliënte waarmee een procedure wordt gestart. Het anticipatie-exploot
hangt uitsluitend samen met de door uw client gestarte procedure.
U verzoekt cliënte om het exploot niet aan de rechtbank toe te zenden omdat uw client
op dit moment niet voornemens is om de dagvaarding aan te brengen. Zoals ik gisteren
heb aangegeven is dat voor cliënte onvoldoende. Uw client heeft haar immers in een
procedure betrokken. Zij is uitsluitend bereid om af te zien van het aanbrengen van
het exploot als partijen afspreken dat daarmee deze procedure niet alleen nu maar
ook voor de toekomst van de baan is. Daartoe was uw client tot op heden niet bereid.
Hij wil de optie open houden om deze zelfde procedure nogmaals voor de derde keer
aanhangig te maken. Dat betekent dat de mogelijkheid van deze procedure cliënte boven
het hoofd blijft hangen en daarin is het belang van cliënte gelegen om het exploot
te handhaven. Procedures brengen ook stress en kosten voor haar met zich. Mocht uw
client alsnog een definitieve streep onder deze procedure willen ze en dan verneem
ik dat graag tijdig telefonisch (aan mijn secretaresse), zodat ik de rechtbank ook
tijdig (dat wil zeggen voor de rol van morgen 10 uur) kan berichten.”
1.11 Om 15.48 uur heeft de advocaat van klager aan verweerster geschreven dat klager
zijn dagvaarding heeft ingetrokken en dat “deze zaak dus ook niet meer [kan] worden
vervroegd nu er geen zaak meer is”.
1.12 In haar reactie van 24 februari 2021 heeft verweerster geschreven dat de vrouw
er wel degelijk belang bij heeft om het anticipatie-exploot aan te brengen, ondanks
dat klager de dagvaarding niet heeft aangebracht. De vrouw heeft immers kosten gemaakt.
Verweerster schrijft dat de vrouw er niettemin voor kiest om het anticipatie-exploot
niet aan te brengen.
1.13 Op 23 februari 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerster
het volgende.
a) Verweerster is overgaan tot rauwelijks dagvaarden van klager. Dit is in strijd
met gedragsregel 6.
b) Verweerster heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 5.
2.2 De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna,
voor zover van belang, besproken.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om
de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn
cliënt goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid
als bedoeld in artikel 10a van de Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij
worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad.
Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden
van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan
kennen. De ratio van deze beperking van bedoelde vrijheid van de advocaat is, dat
de rechter en de wederpartij door de onware feiten niet worden misleid. Daarbij moet
wel in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te
behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat
hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts
in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Daarnaast
mag een advocaat zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij van zijn
cliënt. Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen
waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een
bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen
in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen.
Klachtonderdeel a)
4.2 Klager heeft ter onderbouwing van klachtonderdeel a gesteld dat verweerster
zonder aankondiging een anticipatie-exploot heeft uitgebracht met een onredelijke
reactietermijn. Het staat, zo begrijpt de voorzitter de stelling van klager, gelijk
aan rauwelijks dagvaarden.
4.3 Naar het oordeel van de voorzitter stond het verweerster vrij om, zonder overleg
met (de advocaat van) klager te voldoen aan de wens van de vrouw door aan klager een
anticipatie-exploot te laten uitbrengen. Verweerster heeft op dit punt niet onbetamelijk
gehandeld en klachtonderdeel a is in zoverre kennelijk ongegrond.
4.4 De voorzitter voegt toe dat verweerster in het debat met de advocaat van klager
dat is gevoerd nadat het anticipatie-exploot is uitgebracht evenmin onbetamelijk heeft
opgesteld. Het was klager die de procedure heeft geïnitieerd en verweerster die namens
de vrouw gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden die de wet biedt, in dit geval
die van vervroeging. Daarbij heeft verweerster op begrijpelijke gronden het standpunt
verdedigd dat het in het belang van de vrouw was dat zo snel mogelijk duidelijkheid
zou komen over de door klager ingestelde vordering. Verweerster heeft naar het oordeel
van de voorzitter ook op dit punt niet onbetamelijk gehandeld en klachtonderdeel a
is ook in zoverre kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.5 Klager heeft ter onderbouwing van dit klachtonderdeel gesteld dat de vrouw
en hij zich bevinden in een mediationtraject met twee door het gerechtshof benoemde
deskundigen. Klager heeft in verband met dit klachtonderdeel verder geschreven:
“De kwestie waarover de advocaat berichtte stond op de agenda van het gesprek met
de mediators op 18 februari (meeting niet door gegaan) en staat op de agenda met de
mediators op 11 maart. In haar email geeft de advocaat “Een minnelijke regeling zal
op dit onderwerp niet bereikt worden” aan, terwijl dit nog niet met de mediators is
besproken.”
4.6 Verweerster heeft aangevoerd dat het onderwerp dat klager met zijn dagvaarding
van 14 oktober 2020 aan de orde heeft gesteld niet behoorde tot de opdracht aan de
mediators. Dit verweer vindt steun in het bericht van 23 februari 2021 van mevrouw
W. De voorzitter stelt daarom vast dat het onderwerp dat klager met zijn dagvaarding
van 14 oktober 2020 aan de orde heeft gesteld geen onderdeel was van de door het gerechtshof
aan mevrouw W en mevrouw S gegeven mediationopdracht. Dat klager het onderwerp op
de agenda van een gesprek met de mediators heeft gezet, zoals blijkt uit de hiervoor
in 1.5 weergegeven agenda, maakt dit niet anders. Verweerster heeft verder onweersproken
aangevoerd dat de rechtbank uitspraak heeft gedaan over de vermogensrechtelijke afwikkeling
en dat op dat punt geen hoger beroep was ingesteld. Volgens verweerster zou klager
daarom niet-ontvankelijk zijn in zijn vordering van 14 oktober 2020. Gelet op een
en ander lag naar het oordeel van de voorzitter niet voor de hand dat binnen de kaders
van de mediation een regeling zou worden bereikt over de vordering van klager. Dit
betekent dat de mededeling van verweerster dat op dit punt geen minnelijke regeling
zal worden bereikt niet zonder grond is, laat staan dat deze jegens klager onbetamelijk
is. Klachtonderdeel b is kennelijk ongegrond.
Slotsom
4.7 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 46j van de Advocatenwet, daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr.
A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2022.