ECLI:NL:TADRSGR:2022:233 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-861/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2022:233 |
---|---|
Datum uitspraak: | 28-12-2022 |
Datum publicatie: | 28-12-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-861/DH/DH |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat in een strafrechtzaak kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 28 december 2022 in de zaak 22-861/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter)
heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Den Haag (hierna: de deken) van 28 juni 2022 met kenmerk K231 2021 ia/cw, door de
raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijsten genoemde bijlagen
1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 6 (procedureel).
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Op 19 januari 2021 is klager gedagvaard voor de politierechter op 9 maart 2021
in zaak ***83-21. Aan klager is vernieling ten laste gelegd.
1.2 In het dossier bevindt zich een op 19 januari 2021 gedateerde brief van verweerster
aan de officier van justitie. Verweerster heeft in de brief verzocht om een strafzaak
tegen klager te seponeren. Het gaat om een verdenking van opzetheling.
1.3 In het dossier bevindt zich een op 29 januari 2021 gedateerde brief van verweerster
aan de officier van justitie. Verweerster heeft in de brief verzocht om een strafzaak
tegen klager te seponeren. Het gaat om een verdenking van vernieling.
1.4 Op 4 maart 2021 om 12.50 uur heeft klager het volgende aan verweerster geschreven:
“Jij hebt VOOR deze dagvaarding ((…)83-21 een verzoek voor sepot aangevraagd en dat
is afgewezen door de Rechter, dat verzoek en het antwoord van de Rechter wil ik graag
van je.”
1.5 Verweerster heeft dezelfde dag om 13.58 als volgt gereageerd:
“(…) Het antwoord van de officier van justitie was enerzijds de sepotbrief. Anderzijds
de dagvaarding. Dit is het besluit van de officier. Een ander besluit is er niet geweest
ook geen ander antwoord of andere brief.
Bijgaand ook het verzoekschrift tot schadevergoeding wat reeds is ingediend en nog
aangevuld moet worden voor extra schadevergoeding. Ik wacht daarvoor nog op de aanvullende
stukken vanuit jou zoals ik heb aangegeven in mijn vorige mail. “
1.6 In het dossier bevindt zich een bericht van klager aan verweerster met de volgende
inhoud:
“Door al jouw geklungel staat het geld na 10 weken pas op mijn bankrekening. Jij bent
meer begaan met de auto waar je in rijdt en de schoenen die jij draagt, dan met jouw
cliënten.
De eerste keer dat ik jou bij het Politiebureau heb gesproken, zei jij : "dat ik mij
beter rustig kon houden tegen de buurvrouw anders zou ik een straatverbod krijgen"!
Ik denk dat er geen Rechter is die mij een straatverbod kan geven in de straat waar
ik woon! Dit is duidelijk ingegeven door de Politie (…), en hier ga jij in mee.
Verder mag je tegen (…) zeggen dat ik niet in zijn val ben gelopen om jou als advocaat
te nemen in het Hoger Beroep.
Ik denk dat jij beter Geschiedenis kan gaan studeren.”
1.7 Op 8 oktober 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster
het volgende.
a) Verweerster heeft de brieven van 19 en 29 januari 2021 geantedateerd op 4 maart
2021 om de politie tegemoet te komen. Verweerster heeft klager bij de politie in een
kwaad daglicht gesteld.
b) Verweerster is incompetent. Zij heeft niet gereageerd op het verzoek van klager
om te laten weten op welk wetsartikel haar opmerking was gebaseerd dat klager een
straatverbod kon krijgen als hij zich niet rustig zou houden tijdens een zitting.
Klager mocht tijdens de zitting niets zeggen. Verder heeft verweerster ten onrechte
tegen klager gezegd dat hij geen beroep kon instellen tegen een beslissing van de
raadkamer.
2.2 Ter onderbouwing van zijn klacht heeft klager het volgende gesteld:
“[Verweerster] heeft op 19 januari 2021 "een brief gestuurd naar de OvJ". En de OvJ
heeft op 19 januari 2021 een antwoord gestuurd dat ze de zaak met parketnummer : (…)68-21
heeft geseponeerd. Ik was al op de hoogte van het sepot toen ik om 22:00 bij het politiebureau
de deur uit liep en had ik de dagvaarding van 9 maart 2021 ook op 19 januari 2021
van de politie ontvangen. Dus deze brief is fake en heeft ze deze brief op 4 maart
2021 opgesteld en antigedateerd
Net als de brief die zij op 29 januari 2021 heeft geschreven voor een verzoek tot
sepot voor parketnr : (…)83-21, maar zij heeft nooit een antwoord gehad van de OvJ
op dit sepot verzoek, schrijft zij in haar mail van 4 maart 2021. Dit vind ik vreemd,
mijn overtuiging is dat ze de brieven wel heeft geschreven, maar dan op 4 maart 2021
toen ik er om vroeg in mijn mail, maar nooit heeft opgestuurd. Dit heeft zij gedaan
om de politie tegemoet te komen om mij voor de rechter te krijgen. In haar mail schrijft
zij : 'Het antwoord van de OvJ was enerzijds de sepotbrief en anderzijds de dagvaarding.
Mijn inverzekeringstelling is een vooropgezet plan geweest van de politie om mij in
een kwaad daglicht te zetten, en [verweerster] heeft zelfs tegen mij gezegd dat als
ik mij niet rustig zou houden tegen de buurvrouw: "ik een straatverbod kon krijgen!"
Ik vind dit misleidend en getuigd van subjectiviteit. Op 17 en 29 september 2021 heb
ik in een Whatsapp bericht gevraagd, om meer duidelijkheid en op welk wetsartikel
dit is gebaseerd. En op 18 september 2021 een kopie van het Whatsapp gesprek per post
verstuurd. Tot op heden heb ik geen antwoord van haar gekregen.
Van [verweerster] mocht ik niks zeggen tegen de Rechter op 9 maart 2021 tijdens de
zitting over het politieoptreden. De politie heeft allerlei kunstgrepen uitgehaald
om mij 12 uur vast te zetten en terwijl ik na het afleggen van mijn verklaring, zo
naar huis had kunnen gaan, omdat er geen enkel bewijs was tegen mij.
Verder is [verweerster] nalatig geweest bij een beslissing van de Raadkamer Parketnr:
(…) 68 door tegen mij te zeggen: "dat ik niet in beroep kan gaan tegen een beslissing
van de Raadkamer". Dit is niet waar, en heb ik 10 weken moeten wachten tot de schadevergoeding
was overgemaakt door het O.M.
In het kort:
-Is [verweerster] met haar gedrag (dociel) de politie goed gezind geweest.
-Heeft zij onvoldoende wets-en richtlijn kennis.
-Is zij incompetent.
-Heeft zij het niveau van een stagiaire.
-En slaat zij met haar opmerkingen de plank volledig mis.”
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Klachtonderdeel a
4.1 Klager stelt dat verweerster de brieven van 19 en 29 januari 2021 niet werkelijk
heeft verstuurd en dat deze op een later moment zijn gemaakt of geantedateerd. Een
feitelijke onderbouwing voor deze stelling ontbreekt.
4.2 De stelling dat verweerster klager bij de politie in een kwaad daglicht heeft
gesteld heeft klager ook niet feitelijk onderbouwd.
4.3 Klachtonderdeel a is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.4 Uit het verweer van verweerster blijkt dat zij klager heeft bijgestaan in twee
zaken; een strafzaak bij de politierechter en een zaak waarin klager een schadevergoeding
verzocht.
4.5 De voorzitter begrijpt dat klager door de politierechter is veroordeeld. Voor
zover klager stelt dat dit het gevolg is van gebrekkige bijstand van verweerster heeft
hij deze stelling onvoldoende feitelijk onderbouwd.
4.6 De schadevergoeding is gedeeltelijk toegekend en gedeeltelijk afgewezen. De
voorzitter heeft geen grond om aan te nemen dat het aan verweerster te wijten is dat
de vordering gedeeltelijk is afgewezen. Klager heeft zijn klacht in zoverre onvoldoende
feitelijk onderbouwd.
4.7 De voorzitter begrijpt dat klager verweerster ook verwijt dat de schadevergoeding
laat is betaald. Verweerster heeft aangevoerd dat zij op verzoek van klager een briefje
heeft geschreven om de betaling van de schadevergoeding te bespoedigen en dat betaling
binnen tien weken spoedig is. In het licht van dit verweer heeft klager zijn verwijt
onvoldoende feitelijk onderbouwd.
4.8 Klager heeft klachtonderdeel b ook voor het overige niet feitelijk onderbouwd.
Klachtonderdeel b is daarom kennelijk ongegrond.
Wantrouwen
4.9 Uit de stukken van klager in het klachtdossier spreekt een groot wantrouwen
jegens verweerster en de politie. Klager stelt in de kern dat verweerster onder een
hoedje speelt met de politie en tegen hem samenspant. De voorzitter wijst erop dat
er geen grond is om aan te nemen dat het wantrouwen van klager terecht is. De klacht
is ook in zoverre kennelijk ongegrond. Dat verweerster bij de politie een melding
heeft gemaakt over klager vanwege zijn “onnodig grievende en ongepaste correspondentie”
maakt dit niet anders. Het stond verweerster vrij om een dergelijke melding te doen
en het is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
Slotsom
4.10 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 december 2022.