ECLI:NL:TADRSGR:2022:231 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-804/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2022:231 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-12-2022 |
Datum publicatie: | 23-12-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-804/DH/RO |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat in alle onderdelen kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van
21 december 2022 in de zaak 22-804/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 7 oktober 2022 met kenmerk R 2022/73 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 48. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de negen e-mails (met bijlagen) van klaagster van 8 oktober 2022. Bij e-mail van 19 oktober 2022 is klaagster geïnformeerd dat zij nog eenmaal aanvullende stukken kon indienen, mits duidelijk stond vermeld welke stuk bij welke klacht hoorde en de bijlagen waren genummerd. Ook is klaagster bij die e-mail geïnformeerd dat de vanaf 10 oktober 2022 tot en met 19 oktober 2022 toegezonden stukken niet aan genoemde voorwaarden voldeden en niet aan het dossier werden toegevoegd. Bij e-mail van 11 november 2022 is klaagster geïnformeerd dat de tussen 21 oktober en 2 november gezonden e-mails, in totaal dertig stuks met het merendeel met bijlagen, niet voldeden aan de genoemde voorwaarden en daarom niet aan het dossier werden toegevoegd.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster heeft in 1994 een kapitaalverzekering afgesloten bij Centraal Beheer
Achmea (hierna: CBA). In 2014 heeft klaagster de polis verlengd, met als nieuwe einddatum
1 november 2020. In augustus 2020 heeft klaagster CBA bericht dat zij de verzekering
(nogmaals) wil verlengen, ditmaal tot haar 80e verjaardag (in 2040). CBA laat daarop
echter weten dat ongewijzigd verlengen (te weten: met een garantierendement van 4%)
niet tot de mogelijkheid behoort.
1.2 In september en oktober 2020 is door klaagsters rechtsbijstandsverzekeraar
overleg gevoerd met CBA, maar dit heeft niet tot een oplossing geleid. Klaagster kreeg
van de rechtsbijstandsverzekeraar vervolgens de mogelijkheid zich te laten bijstaan
door een zelf gekozen advocaat. Klaagster heeft daarvoor het kantoor van verweerster
benaderd.
1.3 Begin november is het dossier door de rechtsbijstandsverzekeraar overgedragen
aan verweerster. Op 2 november 2020 heeft mr. A een opdrachtbevestiging en algemene
voorwaarden aan klaagster gezonden. De opdrachtbevestiging is ondertekend door verweerster.
Diezelfde dag heeft mr. A een opdrachtbevestiging en algemene voorwaarden aan de rechtsbijstandsverzekeraar
gezonden, waarbij in de e-mail is vermeld dat verweerster de behandeld advocaat is.
1.4 Klaagster heeft in een e-mail van 14 november 2020 aan verweerster gevraagd
of zij klaagsters advocaat is, omdat ze ziet dat ook mr. A met de zaak bezig is.
1.5 Diezelfde dag heeft verweerster aan klaagster onder meer geschreven:
“Ik ben uw advocaat en verantwoordelijk voor de juridische behandeling van uw zaak.
Om mij tijd te besparen neemt [mr. A] mij allerlei handelingen uit handen, zoals het
verzamelen van informatie en het doorsturen van concepten. En ze denkt juridisch ook
mee.”
1.6 Bij brief van 16 november 2020 heeft verweerster CBA aangeschreven, waarna
CBA bij brief van 4 december 2020 heeft gereageerd. Mr. A heeft klaagster diezelfde
dag op de hoogte gesteld van de afwijzende reactie van CBA en aangegeven dat gestart
zal worden met het schrijven van de conceptdagvaarding.
1.7 Op 7 december 2020 heeft een medewerker van de rechtsbijstandsverzekeraar de
opdrachtbevestiging en twee facturen van verweerster aan klaagster gezonden en daarbij
geschreven dat klaagster in het vervolg op de hoogte zal worden gehouden van de facturen
en correspondentie tussen de rechtsbijstandsverzekeraar en verweerster.
1.8 Bij e-mail van 31 december 2020 heeft klaagster aan mr. A onder meer geschreven:
“Jij hebt mij herhaaldelijk (…) plotseling gevraagd een schikking te treffen. Ik gaf
aan dat ik dit NIET wil (…). En toch bleef je tot 4 keer toe vragen om te schikken.
Ik zei steeds NEE. (…)
Ik krijg het dagvaardingsconcept dan per email. Ik schrik enorm. Ik zie dat dat bijna
alles overgenomen van de eerste brief naar CBA en drie dingen ongevraagd ten nadele
van mij duidelijk op staat namelijk de punten(…)”.
Klaagster geeft in haar e-mail verder aan welke wijzigingen ze wil zien in de conceptdagvaarding
en dat zij het concept weer eerst wil lezen.
1.9 Mr. A heeft in een e-mail van 13 januari 2021 aan klaagster geschreven dat
het weglaten van een bepaalde uitspraak in klaagsters nadeel zal werken, maar dat
zij dit heeft weggehaald zoals verzocht.
1.10 Bij e-mail van 19 januari 2021 heeft verweerster de definitieve dagvaarding
aan klaagster gestuurd.
1.11 Op 28 januari 2021 heeft verweerster, namens klaagster, CBA gedagvaard. De
dagvaarding, inclusief bijlagen, maakt onderdeel uit van het dossier.
1.12 Op 25 mei 2021 schrijft klaagster in een e-mail aan mr. A (en cc aan verweerster)
onder meer het volgende:
“er is een tussenuitspraak, een tussenvonnis, op 26 mei 2021. Ik weet hier niets vanaf.
Waarvoor en waarom is deze tussenzitting en waarom is deze en wat betekent het voor
mij.”
1.13 De rechtbank heeft op 26 mei 2021 een tussenvonnis gewezen. In het vonnis
heeft de rechtbank een mondelinge behandeling bevolen op 6 juli 2021 en de dan te
bespreken onderwerpen benoemd. In het vonnis is ook opgenomen:
“2.5 Op de mondelinge behandeling zal, eventueel aan de hand van een voorlopig
oordeel over de zaak, worden nagegaan hoe de verdere gang van de procedure moet zijn.
Daarbij kan ook de mogelijkheid van een schikking of inschakeling van een mediator
aan de orde komen.”
1.14 Op 26 mei 2021 heeft mr. A het tussenvonnis van die dag aan klaagster gezonden.
1.15 Op 2 juni 2021 heeft mr. A per e-mail aan klaagster laten weten dat de conceptspreekaantekeningen
aan klaagster zullen worden toegestuurd, zodra deze gereed zijn.
1.16 Op 10 juni 2021 heeft mr. A (aangepaste) spreekaantekeningen aan klaagster
gezonden, waarbij is vermeld dat verweerster deze tijdens de zitting zal voordragen.
1.17 Op 18 juni 2021 heeft mr. A aan klaagster laten weten dat de spreekaantekeningen
niet aan de rechtbank zullen worden toegestuurd, maar ter zitting zullen worden voorgedragen.
Ook heeft mr. A bij deze e-mail de aanvullende producties gevoegd die zullen worden
ingediend, met de vraag aan klaagster of zij daarmee akkoord is.
1.18 Namens klaagster zijn voor de zitting aanvullende producties ingediend. De
wederpartij heeft vervolgens op 25 juni 2021 stukken ingediend. Verweerster heeft
deze stukken diezelfde dag aan klaagster gezonden.
1.19 Klaagster schrijft daarop op 27 juni 2021 in een e-mail aan verweerster onder
meer:
“Ik accepteer niet dat [wederpartij] eerst mijn productie nrs ontvangt, leest en hierop
een reactie geeft. Dit was niet de afspraak en niet eerlijk. (…) Dit is onacceptabel
en niet juist. (…) Nu wordt [wederpartij] voorgetrokken.”
1.20 Bij e-mail van 28 juni 2021 heeft klaagster (nogmaals) aan verweerster onder
meer geschreven dat het vreemd is dat CBA niet voor 21 juni stukken heeft ingediend
en dat ze het geen eerlijk proces vindt.
1.21 Op 29 juni 2021 heeft verweerster in een e-mail aan klaagster onder meer het
volgende geschreven:
“Overigens begreep ik dat u nog naar de rechtbank hebt gebeld én met [mr. A] hebt
gesproken. Ik wijs op bijgaand tussenvonnis, waar uitdrukkelijk een termijn voor het
indienen van stukken is opgenomen. Daar wijken we nu al vanaf (want er zitten geen
10 dagen meer tussen de zitting en vandaag). Maar omdat wij reageren op de stukken
van [wederpartij], ga ik ervan uit dat onze stukken nog toegelaten worden.
Ik ga niet het risico lopen dat onze stukken worden geweigerd, door de stukken pas
eind deze week aan de rechtbank toe te zenden.”
1.22 Verweerster heeft op 1 juli 2021 aan klaagster aangepaste spreekaantekeningen
gestuurd en onder meer geschreven:
“We zullen de rechter er volgende week ook op wijzen dat het indienen van stukken
niet bedoeld is om op elkaar te reageren en dat we daartegen bezwaar maken.”
1.23 Bij e-mail van 5 juli 2021 heeft klaagster aan verweerster nogmaals geschreven
over de door de wederpartij te laat ingediende stukken en het feit dat dit geen eerlijk
proces is.
1.24 Op 6 juli 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Klaagster,
verweerster en mr. A waren daarbij aanwezig. Verweerster heeft gebruik gemaakt van
spreekaantekeningen. Deze spreekaantekeningen maken onderdeel uit van het klachtdossier.
Uit het proces-verbaal en de bijgevoegde zittingsaantekeningen blijkt dat de kwestie
ter zitting is besproken, dat is geschorst om tot een oplossing te komen, waarna partijen
hebben aangegeven dat ze in overleg gaan. Partijen dienden uiterlijk op 18 augustus
2021 aan te geven of zij vonnis vragen of doorhaling van de procedure (in verband
met een schikking). Voor zover relevant is in de zittingsaantekeningen onder meer
opgenomen dat door de rechter is opgemerkt dat verlengen tot 80 jaar er niet in zit.
1.25 Op 23 juli 2021 heeft verweerster aan klaagster onder meer het volgende geschreven:
“We hebben bij de rechtbank een marsroute afgesproken, te weten vóór 18 augustus a.s.
onderling zorgen dat we
(i) CB u een voorstel heeft gedaan voor verlenging van de polis;
(ii) u dit voorstel heeft geaccepteerd of heeft geweigerd.
Dat CB voor 27 juli moet reageren, hebben we niet afgesproken. Het heeft dan ook geen
zin om die termijn te stellen. We hoeven (mogen) ook geen inhoudelijke reactie te
geven: we hoeven straks alléén maar te kiezen. Bent u akkoord met het voorstel van
CB of niet? Daar hebben we géén drie weken voor nodig. (…)
Ik benadruk dat ik m’n uiterste best doe om uw belangen zo goed mogelijk te behartigen.
Dat betekent evenwel niet dat u mij steeds commando’s kunt geven. Ik moet mij namelijk
ook aan de regels van de rechtbank houden.”
1.26 Bij e-mail van 29 juli 2021 heeft verweerster het schikkingsvoorstel van CBA
aan klaagster gezonden.
1.27 Op 3 augustus 2021 heeft klaagster per e-mail aan verweerster laten weten
dat schikken financieel een ramp voor haar is en dat zij vonnis wil vragen aan de
rechtbank. In een andere e-mail van diezelfde dag schrijft klaagster aan verweerster
onder meer:
“De Rechtbank moet zeker ook weten waarom en de reden waarom ik dit zeg. Doe het gewoon
voor mij. Het kan niet zo zijn dat de rechtbank niet MAG weten wat intussen hier afspeelt.
En ik niet gehoord wordt. Dus stuur deze e-mail en de reden ook mee anders is het
niet juist en eerlijk.”
1.28 Bij vonnis van 22 september 2021 heeft de rechtbank klaagsters vorderingen
afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten.
1.29 Op 26 oktober 2021 schrijft klaagster in een e-mail aan mr. A dat er zonder
haar toestemming is gewijzigd in de dagvaarding.
1.30 Op 9 mei 2022 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster klaagt over het
volgende.
a) Verweerster is de advocaat van de rechtsbijstandsverzekeraar: klaagster koos
voor verweerster en zij werd betaald door de verzekeraar. Klaagster kwam er later
achter dat verweerster werkte voor de verzekeraar en vaste prijsafspraken met hen
had. Als klaagster dat had geweten, had zij niet voor verweerster gekozen.
b) Inzet van mr. A: in de praktijk deed mr. A het grootste gedeelte van de zaak.
Klaagster wist niet dat mr. A tot 12 februari 2021 geen advocaat was. Ook is aan klaagster
geen toestemming gevraagd voor haar inzet.
c) Communicatie: Mr. A gaf aan dat klaagster het beste kon schikken, maar dat wilde
klaagster niet. Klaagster was het ook niet eens met de opgestelde dagvaarding. Klaagster
wenste een andere dagvaarding waarin haar stukken wel meegenomen werden. Dat gebeurde
en deze dagvaarding werd begin 2021 betekend. Achteraf bleek echter dat de betekende
dagvaarding anders was dan de dagvaarding waar klaagster haar goedkeuring voor had
gegeven.
d) Informatievoorziening: klaagster hoorde van de rechtbank dat er in mei 2021
een tussenvonnis was geweest. Verweerster had daarover niets gezegd.
e) Zitting: tot 10 dagen voor de zitting mochten er stukken worden ingediend. Dat
gebeurde, maar klaagster mocht daarbij geen uitleg geven aan de rechtbank. De tegenpartij
reageerde op de stukken, maar niet binnen deze tien dagen. Verweerster gaf aan daarover
te zullen klagen bij de rechter. Dat heeft zij niet gedaan en zij heeft ook niet gereageerd
op de leugens die de advocaat van CBA ter zitting vertelde. Klaagster moest daarom
zelf het woord doen. Verweerster heeft stukken weggelaten of verzwegen, wat in het
voordeel was van de tegenpartij.
f) Schikkingsonderhandelingen: verweerster heeft klaagster gedwongen om te schikken,
maar klaagster weigerde. Tegen de rechter is gezegd dat het geregeld zou worden maar
er kwam geen verlengingsaanbod. Dit weet de rechter alleen niet en verweerster weigerde
dit door te geven aan de rechtbank. Klaagster ontving daarna een negatief vonnis.
g) Kosten: klaagsters budget voor advocaatkosten bij haar rechtsbijstandsverzekeraar
is opgegaan. Er is meer dan € 18.000,- besteed aan deze zaak.
h) Nagemaakte stukken: verweerster heeft met haar verweer (antwoord 1 juni 2022)
bijlagen meegestuurd die (deels) zijn nagemaakt.
2.2 Klaagster stelt dat de advocaten niet voor haar waren, maar voor de tegenpartij.
Ze hebben klaagster benadeeld, waardoor zij financieel en mentaal schade heeft geleden.
Er is volgens klaagster sprake van onder meer machtsmisbruik en onzorgvuldigheid.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 De klacht ziet op de kwaliteit van dienstverlening van verweerster. De voorzitter
neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in
artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening
te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter
rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop
hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de
zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot
de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan
zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer
in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat
zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele
standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid
die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
4.2 De voorzitter stelt verder voorop dat de bewijslast voor de klacht in beginsel
op klaagster rust. Dat betekent dat het aan klaagster is om haar verwijten met stukken
te onderbouwen. De tuchtrechter vraagt in principe geen stukken op, ook niet op uitdrukkelijk
verzoek van en met toestemming van klaagster.
Klachtonderdeel a)
4.3 Klaagster lijkt te denken dat verweerster in dienst is van klaagsters rechtsbijstandsverzekeraar.
Dat is echter niet het geval. Verweerster is werkzaam bij een advocatenkantoor en
zij wordt voor haar werkzaamheden betaald door haar cliënten. Als een cliënt over
een rechtsbijstandsverzekering beschikt, kan worden afgesproken dat de verzekeraar
de kosten (namens de cliënt) betaalt. Dit komt in de praktijk van verzekeringsadvocaten,
zoals verweerster, regelmatig voor. Vandaar dat verweerster eerder met klaagsters
rechtsbijstandsverzekeraar te maken heeft gehad, evenals met andere verzekeraars.
Het is daarbij gebruikelijk dat de rechtsbijstandsverzekeraar met de advocaat overlegt
over de kosten. De advocaat blijft echter onafhankelijk en alleen het belang van de
cliënt, klaagster in dit geval, bepaalt de wijze waarop de zaak wordt behandeld. Dat
verweerster die onafhankelijkheid en klaagsters belang uit het oog verloren is, wordt
door klaagster gesteld, maar is door haar onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd.
Verweerster heeft het bovendien gemotiveerd betwist. Van klachtwaardig handelen van
verweerster is de voorzitter op dit punt niet gebleken. Dit klachtonderdeel is daarom
kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.4 Verweerster stelt dat de inzet van mr. A vooraf met klaagster en met de rechtsbijstandsverzekeraar
is besproken. Dat blijkt niet uit de opdrachtbevestigingen van 2 november 2020. Wel
heeft verweerster, na een vraag van klaagster, op 14 november 2020 per e-mail aan
klaagster laten weten dat zij verantwoordelijk is voor de behandeling van de zaak,
maar dat mr. A haar allerlei werk uit handen neemt om tijd te besparen. Klaagster
heeft daar geen bezwaar tegen gemaakt en heeft daarmee (impliciet) haar toestemming
gegeven. Klaagster heeft ook bij het vervolg van haar zaak nooit bezwaar gemaakt tegen
de inzet van mr. A, terwijl zij veelvuldig contact had met mr. A. Dat mr. A tot 12
februari 2021 geen advocaat was, maakt dat niet anders. Mr. A werkte immers onder
verantwoordelijkheid van verweerster. De klacht is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.5 Dit verwijt lijkt er in de kern op te zien dat verweerster niet altijd op één
lijn zat met klaagster over de te volgen processtrategie in de zaak. Zo heeft zij
klaagster geadviseerd te schikken, terwijl klaagster dat niet wilde. Dat is op zichzelf
niet klachtwaardig. Een advocaat moet juist de leiding nemen in een zaak en vanuit
de eigen verantwoordelijkheid bepalen met welke aanpak de belangen van de cliënt het
best zijn gediend. De cliënt dient wel achter deze aanpak te staan. De voorzitter
is van oordeel dat verweerster steeds in voldoende mate met klaagster heeft overlegd
over de te volgen strategie en de proceshandelingen in de zaak. Conceptstukken zijn
steeds aan klaagster voorgelegd en de communicatie daarover is helder. Dat de eerste
conceptdagvaarding niet direct naar klaagsters tevredenheid was, maakt niet dat sprake
is van klachtwaardig handelen. Dit klachtonderdeel is daarom in zoverre kennelijk
ongegrond.
4.6 Voor zover klaagster stelt dat de betekende dagvaarding anders was dan de dagvaarding
waar zij haar goedkeuring voor heeft gegeven, geldt dat dit onvoldoende is onderbouwd.
De voorzitter kan namelijk niet vaststellen welke bijlage is gevoegd bij de e-mail
van verweerster aan klaagster van 19 januari 2021. Dit klachtonderdeel is daarom ook
voor het overige kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel d)
4.7 Klaagster heeft kennelijk kort voor 26 mei 2021 gehoord over het aanstaande
tussenvonnis. Zij heeft daar vervolgens mr. A en verweerster over gemaild om te vragen
hoe het zit met dat vonnis. Dat verweerster klaagster niet op voorhand heeft geïnformeerd
over het vonnis, is niet klachtwaardig. Van een geheim vonnis is geen sprake. Het
ging om een tussenvonnis met slechts procedurele beslissingen over de aanstaande mondelinge
behandeling. Dat klaagster het tussenvonnis per toeval zou hebben ontvangen, kan niet
kloppen, nu uit het klachtdossier blijkt dat mr. A haar dit op 26 mei 2021 heeft toegestuurd.
Verweerster heeft bovendien met klaagster overlegd over de inhoud van het vonnis en
heeft, namens klaagster, de ontbrekende stukken waarnaar werd gevraagd in het vonnis
tijdig opgestuurd naar de rechtbank. Ook op dit punt heeft verweerster niet onbetamelijk
gehandeld. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel e)
4.8 Duidelijk is dat de wederpartij op 25 juni 2021 aanvullende producties heeft
ingediend. Dat was geen tien werkdagen voor de zitting, maar tien dagen voor de zitting.
Verweerster zou daarover een opmerking maken op de zitting. Niet blijkt dat zij dat
gedaan heeft. Zij stelt zelf dat niet te hebben gedaan, omdat tijdens de zitting bleek
dat de rechtbank de termijn in het tussenvonnis kennelijk niet had beperkt tot werkdagen.
De voorzitter leest in het tussenvonnis van 26 mei 2021 ook een termijn van tien dagen.
Gelet daarop is het niet onbegrijpelijk dat verweerster daarover ter zitting niet
meer heeft geklaagd.
4.9 Uit de zittingsaantekeningen blijkt dat verweerster haar spreekaantekeningen
heeft voorgedragen en ook verder verweer heeft gevoerd ter zitting. Ook aan klaagster
zijn door de rechter vragen gesteld. Uit de zittingsaantekeningen blijkt niet dat
verweerster niet of onvoldoende reageerde en dat klaagster daarom het woord moest
voeren. Die stelling mist daarmee feitelijke grondslag.
4.10 Het is de voorzitter verder niet duidelijk geworden welke stukken verweerster
zou hebben weggelaten of verzwegen.
4.11 Van onbetamelijk handelen van verweerster op de zitting is de voorzitter niet
gebleken. Ook dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel f)
4.12 Tegen de rechter kan niet gezegd zijn dat het geregeld zou worden, zoals klaagster
stelt. Overeengekomen is dat partijen zouden kijken of zij zelf tot een regeling konden
komen, zodat een vonnis niet nodig was.
4.13 Klaagster stelt dat zij door verweerster gedwongen is te schikken. Daarvan
blijkt op geen enkele wijze. Verweerster heeft klaagster geadviseerd akkoord te gaan
met het voorstel van CBA. Dat is niet klachtwaardig, maar hoort juist bij de rol en
verantwoordelijkheid van de advocaat, zoals hiervoor al overwogen. Klaagster was echter
niet akkoord met het voorstel en wilde niet schikken. Om die reden heeft verweerster
dan ook vonnis gevraagd aan de rechtbank.
4.14 Verweerster heeft terecht opgemerkt dat het een advocaat, gelet op de gedragsregels,
niet is toegestaan mededelingen te doen aan de rechtbank over de inhoud van de schikkingsonderhandelingen
tussen partijen. Klaagster wenste dat aan de rechtbank bericht werd gestuurd over
de inhoud van de schikkingsonderhandelingen, maar verweerster heeft dit terecht geweigerd.
Klaagster en verweerster verschillen bovendien van mening of de wederpartij in het
kader van de onderhandelingen wel of geen verlengingsaanbod heeft gedaan. Verweerster
heeft niet onbetamelijk gehandeld. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel g)
4.15 De voorzitter stelt voorop dat de tuchtrechter volgens vaste jurisprudentie
niet oordeelt over declaratiegeschillen. De tuchtrechter moet echter wel beoordelen
of excessief is gedeclareerd. Of daarvan sprake is, hangt af van alle omstandigheden
van het geval. Dat verweerster in dit geval excessief gedeclareerd heeft, is de voorzitter
niet gebleken. Daarbij is mede van belang dat verweerster kennelijk een kostenbudget
met de rechtsbijstandsverzekeraar van klaagster afgesproken heeft en dat zij binnen
dat budget is gebleven. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel h)
4.16 Klaagster stelt dat de bijlagen bij verweersters antwoord (deels) zijn nagemaakt,
maar laat na deze (ernstige) beschuldiging te onderbouwen. De voorzitter ziet in het
klachtdossier geen grond om aan te nemen dat deze stelling juist is. Ook dit klachtonderdeel
is daarom kennelijk ongegrond.
Tot slot
4.17 Voor zover klaagster een verzoek om schadevergoeding heeft gedaan, geldt dat
daarvoor geen grond is omdat de klacht in zijn volledigheid kennelijk ongegrond is
verklaard, nog daargelaten dat de mogelijkheden voor het toewijzen van schadevergoeding
in het tuchtrecht in zijn algemeen beperkt zijn.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 december 2022.