ECLI:NL:TADRSGR:2022:230 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-805/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2022:230 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-12-2022 |
Datum publicatie: | 23-12-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-805/DH/RO |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Identieke klacht tegen advocaat en verweerster, haar ondersteuner. Klacht kennelijk niet-ontvankelijk voor zover deze ziet op de periode dat verweerster nog geen advocaat was. Kennelijk ongegrond voor het overige, omdat de klacht feitelijk ziet op de handelingen en keuzes van de behandelend advocaat. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 21 december 2022 in de zaak 22-805/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 7 oktober 2022 met kenmerk R 2022/74, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 41. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de negen e-mails (met bijlagen) van klaagster van 8 oktober 2022. Bij e-mail van 19 oktober 2022 is klaagster geïnformeerd dat zij nog eenmaal aanvullende stukken kon indienen, mits duidelijk stond vermeld welke stuk bij welke klacht hoorde en de bijlagen waren genummerd. Ook is klaagster bij die e-mail geïnformeerd dat de vanaf 10 oktober 2022 tot en met 19 oktober 2022 toegezonden stukken niet aan genoemde voorwaarden voldeden en niet aan het dossier werden toegevoegd. Bij e-mail van 11 november 2022 is klaagster geïnformeerd dat de tussen 21 oktober en 2 november gezonden e-mails, in totaal dertig stuks met het merendeel met bijlagen, niet voldeden aan de genoemde voorwaarden en daarom niet aan het dossier werden toegevoegd.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster heeft in 1994 een kapitaalverzekering afgesloten bij Centraal Beheer
Achmea (hierna: CBA). In 2014 heeft klaagster de polis verlengd, met als nieuwe einddatum
1 november 2020. In augustus 2020 heeft klaagster CBA bericht dat zij de verzekering
(nogmaals) wil verlengen, ditmaal tot haar 80e verjaardag (in 2040). CBA laat daarop
echter weten dat ongewijzigd verlengen (te weten: met een garantierendement van 4%)
niet tot de mogelijkheid behoort.
1.2 In september en oktober 2020 is door klaagsters rechtsbijstandsverzekeraar
overleg gevoerd met CBA, maar dit heeft niet tot een oplossing geleid. Klaagster kreeg
van de rechtsbijstandsverzekeraar vervolgens de mogelijkheid zich te laten bijstaan
door een zelf gekozen advocaat. Klaagster heeft daarvoor het kantoor van mr. K benaderd.
Verweerster was daar op dat moment werkzaam, kennelijk als (juridisch) ondersteuner
van mr. K. Zij was op dat moment nog geen advocaat.
1.3 Begin november is het dossier door de rechtsbijstandsverzekeraar overgedragen
aan mr. K. Op 2 november heeft mr. A een opdrachtbevestiging en algemene voorwaarden
aan klaagster gezonden. De opdrachtbevestiging is ondertekend door mr. K. Diezelfde
dag heeft mr. A een opdrachtbevestiging en algemene voorwaarden aan de rechtsbijstandsverzekeraar
gezonden, waarbij in de e-mail is vermeld dat mr. K de behandeld advocaat is.
1.4 Klaagster heeft in een e-mail van 14 november 2020 aan mr. K gevraagd of zij
klaagsters advocaat is, omdat ze ziet dat ook verweerster met de zaak bezig is.
1.5 Diezelfde dag heeft mr. K aan klaagster onder meer geschreven:
“Ik ben uw advocaat en verantwoordelijk voor de juridische behandeling van uw zaak.
Om mij tijd te besparen neemt [verweerster] mij allerlei handelingen uit handen, zoals
het verzamelen van informatie en het doorsturen van concepten. En ze denkt juridisch
ook mee.”
1.6 Bij brief van 16 november 2020 heeft mr. K CBA aangeschreven, waarna CBA bij
brief van 4 december 2020 heeft gereageerd. Verweerster heeft klaagster diezelfde
dag op de hoogte gesteld van de afwijzende reactie van CBA en aangegeven dat gestart
zal worden met het schrijven van de conceptdagvaarding.
1.7 Op 7 december 2020 heeft een medewerker van de rechtsbijstandsverzekeraar de
opdrachtbevestiging en twee facturen van mr. K aan klaagster gezonden en daarbij geschreven
dat klaagster in het vervolg op de hoogte zal worden gehouden van de facturen en correspondentie
tussen de rechtsbijstandsverzekeraar en verweerster.
1.8 Bij e-mail van 31 december 2020 heeft klaagster aan verweerster onder meer
geschreven:
“Jij hebt mij herhaaldelijk (…) plotseling gevraagd een schikking te treffen. Ik gaf
aan dat ik dit NIET wil (…). En toch bleef je tot 4 keer toe vragen om te schikken.
Ik zei steeds NEE. (…)
Ik krijg het dagvaardingsconcept dan per email. Ik schrik enorm. Ik zie dat dat bijna
alles overgenomen van de eerste brief naar CBA en drie dingen ongevraagd ten nadele
van mij duidelijk op staat namelijk de punten (…)”.
Klaagster geeft in haar e-mail verder aan welke wijzigingen ze wil zien in de conceptdagvaarding
en dat zij het concept weer eerst wil lezen.
1.9 Verweerster heeft in een e-mail van 13 januari 2021 aan klaagster geschreven
dat het weglaten van een bepaalde uitspraak in klaagsters nadeel zal werken, maar
dat zij dit heeft weggehaald zoals verzocht.
1.10 Bij e-mail van 19 januari 2021 heeft mr. K de definitieve dagvaarding aan
klaagster gestuurd.
1.11 Op 28 januari 2021 heeft mr. K, namens klaagster, CBA gedagvaard. De dagvaarding,
inclusief bijlagen, maakt onderdeel uit van het dossier.
1.12 Op 12 februari 2021 is verweerster beëdigd als advocaat. Mr. K is haar patroon.
1.13 Op 25 mei 2021 schrijft klaagster in een e-mail aan verweerster (en cc aan
mr. K) onder meer het volgende:
“er is een tussenuitspraak, een tussenvonnis, op 26 mei 2021. Ik weet hier niets vanaf.
Waarvoor en waarom is deze tussenzitting en waarom is deze en wat betekent het voor
mij.”
1.14 De rechtbank heeft op 26 mei 2021 een tussenvonnis gewezen. In het vonnis
heeft de rechtbank een mondelinge behandeling bevolen op 6 juli 2021 en de dan te
bespreken onderwerpen benoemd. In het vonnis is ook opgenomen:
“2.5 Op de mondelinge behandeling zal, eventueel aan de hand van een voorlopig
oordeel over de zaak, worden nagegaan hoe de verdere gang van de procedure moet zijn.
Daarbij kan ook de mogelijkheid van een schikking of inschakeling van een mediator
aan de orde komen.”
1.15 Op 26 mei 2021 heeft verweerster het tussenvonnis van die dag aan klaagster
gezonden.
1.16 Op 2 juni 2021 heeft verweerster per e-mail aan klaagster laten weten dat
de conceptspreekaantekeningen aan klaagster zullen worden toegestuurd, zodra deze
gereed zijn.
1.17 Op 10 juni 2021 heeft verweerster (aangepaste) spreekaantekeningen aan klaagster
gezonden, waarbij is vermeld dat verweerster deze tijdens de zitting zal voordragen.
1.18 Op 18 juni 2021 heeft verweerster aan klaagster laten weten dat de spreekaantekeningen
niet aan de rechtbank zullen worden toegestuurd, maar ter zitting zullen worden voorgedragen.
Ook heeft verweerster bij deze e-mail de aanvullende producties gevoegd die zullen
worden ingediend, met de vraag aan klaagster of zij daarmee akkoord is.
1.19 Namens klaagster zijn voor de zitting aanvullende producties ingediend. De
wederpartij heeft vervolgens op 25 juni 2021 stukken ingediend. Mr. K heeft deze stukken
diezelfde dag aan klaagster gezonden.
1.20 Klaagster schrijft daarop op 27 juni 2021 in een e-mail aan mr. K onder meer:
“Ik accepteer niet dat [wederpartij] eerst mijn productie nrs ontvangt, leest en hierop
een reactie geeft. Dit was niet de afspraak en niet eerlijk. (…) Dit is onacceptabel
en niet juist. (…) Nu wordt [wederpartij] voorgetrokken.”
1.21 Bij e-mail van 28 juni 2021 heeft klaagster (nogmaals) aan mr. K onder meer
geschreven dat het vreemd is dat CBA niet voor 21 juni stukken heeft ingediend en
dat ze het geen eerlijk proces vindt.
1.22 Op 29 juni 2021 heeft mr. K in een e-mail aan klaagster onder meer het volgende
geschreven:
“Overigens begreep ik dat u nog naar de rechtbank hebt gebeld én met [verweerster]
hebt gesproken. Ik wijs op bijgaand tussenvonnis, waar uitdrukkelijk een termijn voor
het indienen van stukken is opgenomen. Daar wijken we nu al vanaf (want er zitten
geen 10 dagen meer tussen de zitting en vandaag). Maar omdat wij reageren op de stukken
van [wederpartij], ga ik ervan uit dat onze stukken nog toegelaten worden.
Ik ga niet het risico lopen dat onze stukken worden geweigerd, door de stukken pas
eind deze week aan de rechtbank toe te zenden.”
1.23 Mr. K heeft op 1 juli 2021 aan klaagster aangepaste spreekaantekeningen gestuurd
en onder meer geschreven:
“We zullen de rechter er volgende week ook op wijzen dat het indienen van stukken
niet bedoeld is om op elkaar te reageren en dat we daartegen bezwaar maken.”
1.24 Bij e-mail van 5 juli 2021 heeft klaagster aan mr. K nogmaals geschreven over
de door de wederpartij te laat ingediende stukken en het feit dat dit geen eerlijk
proces is.
1.25 Op 6 juli 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Klaagster,
mr. K en verweerster waren daarbij aanwezig. Mr. K heeft gebruik gemaakt van spreekaantekeningen.
Deze spreekaantekeningen maken onderdeel uit van het klachtdossier. Uit het proces-verbaal
en de bijgevoegde zittingsaantekeningen blijkt dat de kwestie ter zitting is besproken,
dat is geschorst om tot een oplossing te komen, waarna partijen hebben aangegeven
dat ze in overleg gaan. Partijen dienen uiterlijk op 18 augustus 2021 aan te geven
of zij vonnis vragen of doorhaling van de procedure (in verband met een schikking).
Voor zover relevant is in de zittingsaantekeningen onder meer opgenomen dat door de
rechter is opgemerkt dat verlengen tot 80 jaar er niet in zit.
1.26 Op 23 juli 2021 heeft mr. K aan klaagster onder meer het volgende geschreven:
“We hebben bij de rechtbank een marsroute afgesproken, te weten vóór 18 augustus a.s.
onderling zorgen dat we
(i) CB u een voorstel heeft gedaan voor verlenging van de polis;
(ii) u dit voorstel heeft geaccepteerd of heeft geweigerd.
Dat CB voor 27 juli moet reageren, hebben we niet afgesproken. Het heeft dan ook geen
zin om die termijn te stellen. We hoeven (mogen) ook geen inhoudelijke reactie te
geven: we hoeven straks alléén maar te kiezen. Bent u akkoord met het voorstel van
CB of niet? Daar hebben we géén drie weken voor nodig. (…)
Ik benadruk dat ik m’n uiterste best doe om uw belangen zo goed mogelijk te behartigen.
Dat betekent evenwel niet dat u mij steeds commando’s kunt geven. Ik moet mij namelijk
ook aan de regels van de rechtbank houden.”
1.27 Bij e-mail van 29 juli 2021 heeft mr. K het schikkingsvoorstel van CBA aan
klaagster gezonden.
1.28 Op 3 augustus 2021 heeft klaagster per e-mail aan mr. K laten weten dat schikken
financieel een ramp voor haar is en dat zij vonnis wil vragen aan de rechtbank. In
een andere e-mail van diezelfde dag schrijft klaagster aan mr. K onder meer:
“De Rechtbank moet zeker ook weten waarom en de reden waarom ik dit zeg. Doe het gewoon
voor mij. Het kan niet zo zijn dat de rechtbank niet MAG weten wat intussen hier afspeelt.
En ik niet gehoord wordt. Dus stuur deze e-mail en de reden ook mee anders is het
niet juist en eerlijk.”
1.29 Bij vonnis van 22 september 2021 heeft de rechtbank klaagsters vorderingen
afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten.
1.30 Op 26 oktober 2021 schrijft klaagster in een e-mail aan verweerster dat er
zonder haar toestemming is gewijzigd in de dagvaarding.
1.31 Op 9 mei 2022 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over mr. K.
1.32 Op 5 juni 2022 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster klaagt over het
volgende.
a) Mr. K is de advocaat van de rechtsbijstandsverzekeraar: klaagster koos voor
mr. K en zij werd betaald door de verzekeraar. Klaagster kwam er later achter dat
mr. K werkte voor de verzekeraar en vaste prijsafspraken met hen had. Als klaagster
dat had geweten, had zij niet voor mr. K gekozen.
b) Inzet van verweerster: in de praktijk deed verweerster het grootste gedeelte
van de zaak. Klaagster wist niet dat verweerster tot 12 februari 2021 geen advocaat
was. Ook is aan klaagster geen toestemming gevraagd voor haar inzet.
c) Communicatie: verweerster gaf aan dat klaagster het beste kon schikken, maar
dat wilde klaagster niet. Klaagster was het ook niet eens met de opgestelde dagvaarding.
Klaagster wenste een andere dagvaarding waarin haar stukken wel meegenomen werden.
Dat gebeurde en deze dagvaarding werd begin 2021 betekend. Achteraf bleek echter dat
de betekende dagvaarding anders was dan de dagvaarding waar klaagster haar goedkeuring
voor had gegeven.
d) Informatievoorziening: klaagster hoorde van de rechtbank dat er in mei 2021
een tussenvonnis was geweest. Mr. K had daarover niets gezegd.
e) Zitting: tot 10 dagen voor de zitting mochten er stukken worden ingediend. Dat
gebeurde, maar klaagster mocht daarbij geen uitleg geven aan de rechtbank. De tegenpartij
reageerde op de stukken, maar niet binnen deze tien dagen. Mr. K gaf aan daarover
te zullen klagen bij de rechter. Dat heeft zij niet gedaan en zij heeft ook niet gereageerd
op de leugens die de advocaat van CBA ter zitting vertelde. Klaagster moest daarom
zelf het woord doen. Mr. K heeft stukken weggelaten of verzwegen, wat in het voordeel
was van de tegenpartij.
f) Schikkingsonderhandelingen: mr. K heeft klaagster gedwongen om te schikken,
maar klaagster weigerde. Tegen de rechter is gezegd dat het geregeld zou worden maar
er kwam geen verlengingsaanbod. Dit weet de rechter alleen niet en mr. K weigerde
dit door te geven aan de rechtbank. Klaagster ontving daarna een negatief vonnis.
g) Kosten: klaagsters budget voor advocaatkosten bij haar rechtsbijstandsverzekeraar
is opgegaan. Er is meer dan € 18.000,- besteed aan deze zaak.
h) Nagemaakte stukken: mr. K heeft met haar verweer (antwoord 1 juni 2022) bijlagen
meegestuurd die (deels) zijn nagemaakt.
2.2 Klaagster stelt dat de advocaten niet voor haar waren, maar voor de tegenpartij.
Ze hebben klaagster benadeeld, waardoor zij financieel en mentaal schade heeft geleden.
Er is volgens klaagster sprake van onder meer machtsmisbruik en onzorgvuldigheid.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 Allereerst geldt dat verweerster vanaf 12 februari 2021 advocaat is en pas
vanaf dat moment onder het advocatentuchtrecht valt. Voor zover klaagster klaagt over
de periode voor 12 februari 2021 geldt daarom dat zij kennelijk niet-ontvankelijk
is in haar klacht.
4.2 Verder geldt dat klaagster een klacht heeft ingediend over het handelen van
mr. K en over het handelen van verweerster. De klachten tegen verweerster zijn identiek
aan de klachten tegen mr. K. Uit het klachtdossier volgt duidelijk dat mr. K steeds
de behandelend en verantwoordelijk advocaat was en dat verweerster steeds onder verantwoordelijkheid
van mr. K werkte. Zo trad mr. K naar buiten toe op als klaagsters advocaat: mr. K
voerde het woord ter zitting, onderhandelde met de advocaat van de wederpartij en
had contact met klaagster bij belangrijke beslissingen of het uitleggen van bepaalde
keuzes. Verweerster had de meeste contactmomenten met klaagster, maar had eigenlijk
een ondergeschikte rol in de zaak. Nu klaagsters verwijten tegen verweerster identiek
zijn aan haar verwijten tegen mr. K, komt het de voorzitter voor dat de verwijten
in de kern alleen zien op de handelingen en keuzes van mr. K. Gelet daarop acht de
voorzitter de klacht tegen verweerster kennelijk ongegrond.
4.3 Voor zover klaagster een verzoek om schadevergoeding heeft gedaan, geldt dat
daarvoor geen grond is omdat de klacht in zijn volledigheid kennelijk ongegrond is
verklaard, nog daargelaten dat de mogelijkheden voor het toewijzen van schadevergoeding
in het tuchtrecht in zijn algemeen beperkt zijn.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- de klacht kennelijk niet-ontvankelijk, voor zover deze ziet op de periode voor
12 februari 2021;
- de klacht voor het overige kennelijk ongegrond;
steeds met toepassing van artikel 46j Advocatenwet.
Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 december 2022.