ECLI:NL:TADRSGR:2022:22 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-1022/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2022:22 |
---|---|
Datum uitspraak: | 02-03-2022 |
Datum publicatie: | 02-03-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-1022/DH/DH |
Onderwerp: | Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht niet-ontvankelijk vanwege termijnoverschrijding. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 2 maart 2022 in de zaak 21-1022/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter)
heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Den Haag (hierna: de deken) van 21 december 2021 met kenmerk K234 2021 ia/cw, door
de raad ontvangen op 21 december 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen
1 en 2 (inhoudelijk) en 1 tot en met 3 (procedureel). Ook heeft de voorzitter kennis
genomen van de van de deken ontvangen e-mail met bijlagen van 29 december 2021.
Bij brief van 23 december 2021 heeft de raad de ontvangst van de klachtzaak aan partijen
bevestigd. Bij e-mail van 3 januari 2022 heeft de griffer verweerder meegedeeld dat
hij, indien hij dit wenst, mag reageren op de klacht. De griffier heeft verweerder
gevraagd om uiterlijk op 7 januari 2022 te laten weten of hij wenst te reageren. Verweerder
heeft niet van zich laten horen.
De deken heeft verweerder niet in de gelegenheid gesteld om op de klacht te reageren.
De raad heeft dit wel gedaan. Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 In 2006 heeft de toenmalige deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Den Haag mr. S op grond van artikel 13 Advocatenwet aangewezen als advocaat voor advies
en behandeling van klagers gestelde vordering op de Staat der Nederlanden. Mr. S heeft
de zaak op enig moment overgedragen aan verweerder.
1.2 Klager heeft vervolgens meerdere verzoeken gedaan tot aanwijzing van een opvolger
van verweerder. Deze verzoeken zijn allemaal door de toenmalig deken afgewezen. Klager
is hiervan diverse malen in beklag gegaan bij het Hof van Discipline, welk beklag
telkens (in 2009, 2010 en 2011) is afgewezen. Door het Hof van Discipline is in 2010
overwogen (zaaknummer 5660, ECLI:NL:TAHVD:2010:YA1168) dat klager heeft gesteld dat
hij geen vertrouwen meer had in verweerder en dat verweerder zich inmiddels aan de
zaak had onttrokken.
1.3 Verweerder is sinds april 2018 geen advocaat meer.
1.4 Bij brief van 6 september 2021 heeft klager verweerder aangeschreven over zijn
zaak.
1.5 Bij brief van 27 september 2021 heeft klager verweerder een herinnering gestuurd.
1.6 Op 19 oktober 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
Op 21 oktober 2021 heeft de deken zijn standpunt gegeven over de klacht.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat hij geen invulling
geeft aan de aanwijzing op grond van artikel 13 Advocatenwet en artikel 24 lid 4 Wet
op de Rechtsbijstand. Klager stelt dat verweerder zijn belangen niet vertegenwoordigt,
met alle nadelige rechts- en gevolgen van dien.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft geen verweer gevoerd.
4 BEOORDELING
4.1 Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de
voorzitter van de raad van discipline niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht
wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen
of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat
waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring
op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen
of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn
geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar
na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.
De voorzitter zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klager ontvankelijk
is in zijn klacht.
4.2 Vast staat dat in ieder geval sinds 2010 verweerder niet meer als advocaat
van klager optrad, nu hij zich, zo blijkt uit de uitspraak van het Hof van Discipline
uit 2010, zich toen aan klagers zaak had onttrokken. Daarmee is de hiervoor genoemde
vervaltermijn van drie jaren in 2010 gaan lopen. Door pas op 19 september 2021 een
klacht tegen verweerder in te dienen, heeft klager deze termijn ruimschoots overschreden.
Omdat klager sinds 2010 bekend moet zijn geweest met de onttrekking van verweerder
kan hij zich niet met succes beroepen op het tweede lid van artikel 46g Advocatenwet.
Dit betekent dat de klacht in zoverre niet-ontvankelijk is.
4.3 De voorzitter begrijpt dat klager verweerder ook verwijt dat hij niet heeft
gereageerd op zijn twee berichten uit 2021 over de kwestie. Verweerder was op het
moment dat klager deze berichten stuurde echter geen advocaat meer. Dit betekent dat
deze gedragingen niet onderworpen zijn aan het oordeel van de tuchtrechter. Het advocatentuchtrechter
is immers slechts van toepassing op (gedragingen van) advocaten. De klacht is in zoverre
kennelijk niet-ontvankelijk.
4.4 Aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht komt de voorzitter gelet op
het voorgaande niet toe.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk
zoals overwogen in 4.3 en, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
niet-ontvankelijk zoals overwogen in 4.4.
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2022.