ECLI:NL:TADRSGR:2022:215 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-795/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2022:215 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-12-2022 |
Datum publicatie: | 07-12-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-795/DH/DH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over de kwaliteit van dienstverlening deels niet-ontvankelijk i.v.m. tijdsverloop en voor het overige kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 7 december 2022 in de zaak 22-795/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 4 augustus 2022 met kenmerk A 2022/019, door de raad ontvangen op 4 augustus 2022, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 15. Ook heeft de voorzitter kennis genomen van de e-mail met bijlagen van klaagster van 25 oktober 2022.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster is verwikkeld geweest in een echtscheidingsprocedure.
1.2 Bij beschikking van 26 april 2018 is door de rechtbank de echtscheiding uitgesproken,
alimentatie vastgesteld en de verdeling van de gemeenschap gelast.
1.3 In juni 2018 heeft klaagster verweerder benaderd om haar bij te staan bij het
hoger beroep tegen voornoemde beschikking. Verweerder heeft de opdracht geaccepteerd.
1.4 Op 25 juli 2018 is het hoger beroepschrift ingediend. Dit beroepschrift maakt
onderdeel uit van het dossier.
1.5 Bij beschikking van het gerechtshof van 17 april 2019 is de beschikking van
de rechtbank bekrachtigd. Deze beschikking maakt onderdeel uit van het dossier.
1.6 Op 5 juni 2019 heeft klaagster in een e-mail aan verweerder gemotiveerd aangegeven
dat zij het niet eens is met de uitspraak in hoger beroep.
1.7 Op 5 juli 2019 heeft verweerder een brief voor de advocaat van de wederpartij
in concept aan klaagster gezonden. Na reactie van klaagster heeft verweerder diezelfde
dag een aangepast concept naar klaagster gezonden. Klaagster is diezelfde dag akkoord
gegaan.
1.8 Op 23 januari 2022 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft niet, althans onvoldoende, met klaagster gecommuniceerd.
b) Verweerder heeft onder de maat gepresteerd.
2.2 Ad a: Verweerder heeft pas op de laatste dag van de beroepstermijn het hoger
beroep ingesteld, zonder van te voren de stukken die hij aan het gerechtshof wilde
sturen aan klaagster voor te leggen. Na indiening van het beroepschrift bleek dat
verweerder maar vier van de tien door klaagster genoemde redenen om beroep in te stellen
heeft opgenomen in het beroepschrift. De belangrijkste reden – de verdeling van het
spaargeld – heeft verweerder niet genoemd.
2.3 Ad b: Klaagster voelt zich opgelicht door verweerder en stelt dat verweerder
heeft gefaald bij de behartiging van haar belangen. Klaagster heeft verweerder bewijzen
gegeven, maar hij heeft deze niet gebruikt. Na de teleurstellende uitspraak van het
gerechtshof, was verweerder van mening dat klaagster tevreden moest zijn met de helft
van de overwaarde van de echtelijke woning. Klaagster is van mening dat daarmee niet
de helft van de gehele huwelijksgoederengemeenschap aan haar is toegewezen.
2.4 Klaagster eist dat verweerder haar de € 16.900,- betaald die haar ex-partner
van haar eist.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Klachtonderdeel a
4.1 Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de
voorzitter van de raad van discipline niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht
wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen
of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat
waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring
op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen
of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn
geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar
na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.
De voorzitter zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klaagster ontvankelijk
is in haar klacht.
4.2 De voorzitter stelt vast dat dit onderdeel van de klacht, gelet op de toelichting
van klaagster ziet op de inhoud van het door verweerder namens klaagster ingediende
beroepschrift en op het feit dat klaagster voorafgaand aan de indiening ervan geen
inzage heeft gekregen. Het beroepschrift is op 25 juli 2018 ingediend en klaagster
heeft op die datum kennis genomen van het beroepschrift. De hiervoor genoemde termijn
van drie jaar is op die dag aangevangen. Klaagster had dus uiterlijk op 25 juli 2021
een klacht hierover moeten indienen. De klacht is echter pas op 23 januari 2022 ingediend
en is daarmee buiten de genoemde termijn van drie jaar ingediend.
4.3 Nu van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen
zijn dat de klacht buiten de termijn is ingediend niet is gebleken, is dit deel van
de klacht op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk. Aan
een inhoudelijke beoordeling van dit deel komt de voorzitter dan ook niet meer toe.
Klachtonderdeel b
4.4 Dit deel van de klacht ziet op verweerders bijstand na de door het gerechtshof
gewezen beschikking. Hoewel de beschikking van het gerechtshof zeer teleurstellend
is geweest voor klaagster, betekent dat niet dat de juridische bijstand van verweerder
onder de maat is geweest. Op grond van de overgelegde stukken kan de voorzitter dat
in ieder geval niet vaststellen. Zo heeft klaagster haar stellingen dat verweerder
de door haar aangeleverde bewijzen niet heeft gebruikt, niet onderbouwd en blijkt
uit het door verweerder gevoerde en onderbouwde verweer dat hij wel degelijk allerlei
bewijsstukken naar het gerechtshof heeft gestuurd.
4.5 Uit de beschikking van het gerechtshof blijkt ook dat verweerder steeds de
door klaagster genoemde argumenten heeft verwoord en heeft geprobeerd het gerechtshof
ervan te overtuigen dat de rechtbank is uitgegaan van de verkeerde feiten en omstandigheden.
Het gerechtshof heeft echter aan bepaalde bewijsstukken, zoals een notariële akte
bij de kwestie van het vakantiehuisje, dwingende bewijskracht toegekend. Daardoor
is aan bepaalde argumenten van klaagster, zoals getuigenbewijs, niet meer toegekomen.
Ook over de spaartegoeden en de over en weer gedane onttrekkingen van bedragen heeft
het gerechtshof een beslissing genomen, waardoor sommige van de namens klaagster aangevoerde
grieven naar het oordeel van het gerechtshof geen behandeling meer behoefden.
4.6 De voorzitter is van oordeel dat verweerder, ondanks de voor klaagster teleurstellende
uitkomst, heeft gedaan wat hij behoorde te doen. Aan hem kan geen verwijt worden gemaakt.
Dit klachtonderdeel zal daarom kennelijk ongegrond worden verklaard.
Tot slot
4.7 Omdat de klacht niet-ontvankelijk en kennelijk ongegrond is, ziet de voorzitter
geen ruimte voor de door klaagster gevraagde schadevergoeding, nog los van het feit
dat die vordering nauwelijks is onderbouwd en de mogelijkheden tot toewijzing van
schadevergoedingsvorderingen in het tuchtrecht in zijn algemeenheid beperkt zijn.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- klachtonderdeel a, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet,
niet-ontvankelijk;
- klachtonderdeel b, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 december 2022.